Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
engels 13562419
› 0 onregelmatige werkwoorden 1 tot 125
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
engels 13562419
0 onregelmatige werkwoorden 1 tot 125
Jaar 2 (Atheneum)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
go went gone = gaan wake woke woken = ontwaken, wekken break broke broken = breken speak spoke spoken = spreken steal stole stolen = stelen bear bore borne = (ver)dragen swear swore sworn = zweren, plechtig beloven tear tore torn = scheuren wear wore worn = dragen (aan het lichaam) choose chose chosen = kiezen freeze froze frozen = (be)vriezen forget forgot forgotten = vergeten begin began begun = beginnen ring rang rung = bellen sing sang sung = zingen drink drank drunk = drinken shrink shrank shrunk = krimpen, terugdeinzen sink sank sunk = zinken swim swam swum = zwemmen flee fled fled = vluchten fly flew flown = vliegen lie lay lain = liggen be was/were been = zijn mow mowed mown = maaien show showed shown = laten zien give gave given = geven forgive forgave forgiven = vergeven drive drove driven = rijden, drijven rise rose risen = opstaan, opgaan, stijgen forbid forbade forbidden = verbieden ride rode ridden = rijden write wrote written = schrijven shake shoke shaken = schudden take took taken = nemen fall fell fallen = vallen draw drew drawn = tekenen, trekken blow blew blown = blazen, waaien grow grew grown = groeien know knew known = weten throw threw thrown = gooien, werpen see saw seen = zien eat ate eaten = eten do did done = doen win won won = winnen dig dug dug = graven spin spun spun = spinnen, ronddraaien cling clung clung = zich vastklemen sting stung stung = steken, prikken swing swung swung = zwaaien hang hung hung = hangen stick stuck stuck = steken, kleven, plakken strike struck struck = staken, slaan sell sold sold = verkopen tell told told = zeggen, vertellen stand stood stood = staan understand understood understood = begrijpen, verstaan have had had = hebben make made made = maken lay laid laid = leggen pay paid paid = betalen say said said = zeggen bite bit bitten = bijten hide hid hidden = verbergen weep swept swept = vegen weep wept wept = huilen lose lost lost = verliezen smell smelt smelt = ruiken spell spelt spelt = spellen bind bound bound = binden find found found = vinden grind ground ground = malen, slijpen wind wound wound = (op)winden buy bought bought = kopen bring brought brought = brengen fight fought fought = vechten think thought thought = denken catch caught caught = vangen teach taught taught = onderwijzen sit sat sat = zitten spit spat spat = spuwen hold held held = houden get got got = krijgen shine shone shone = schijnen(licht, zon) send sent sent = zenden spend spent spent = uitgeven, doorbrengen build built built = bouwen burn burnt burnt = (ver)branden spoil spoilt spoilt = bederven, verwennen deal dealt dealt = handelen dream dreamt dreamt = dromen learn learnt learnt = leren mean meant meant = bedoelen, betekenen hear heard heard = horen bleed bled bled = bloeden breed bred bred = kweken, fokken feed fed fed = (zich)voeden lead led led = leiden meet met met = ontmoeten shoot shot shot = schieten feel felt felt = (zich)voelen creep crept crept = kruipen keep kept kept = houden sleep slept slept = slapen bet bet bet = wedden let let let = laten, verhuren set set set = zetten, ondergaan (zon) read read read = lezen spread spread spread = verspreiden hit hit hit = slaan split split split = scheiden cut cut cut = snijden put put put = leggen, zetten shut shut shut = sluiten broadcast broadcast broadcast = uitzenden burst burst burst = barsten hurt hurt hurt = bezeren beat beat beaten = (ver)slaan become became become = worden come came come = komen run ran run = rennen bend bent bent = buigen lend lent lent = (uit)lenen
Ingezonden op 27-11-2014 - 1587x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!