Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
trabitour 3
› 4 3
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
trabitour 3
4 3
Jaar 4 (vwo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
die Abfahrt = het vertrek der Anschluss = de aansluiting Sie haben in Köln Anschluss an den ICE nach Hamburg. = U hebt in Keulen de aansluiting met de intercity naar Hamburg. die Auffahrt = de oprit die Ausfahrt = de afrit die Autobahn = de snelweg der Bahnhof = het station Ich hole dich vom Bahnhof ob. = Ik haal je af van het station. die Einfahrt = de inrit erreichen = bereiken, halen; bereiken; halen Sie hat den Zug gerade noch erreicht. = Ze heeft de trein nog net gehaald. Ich fahre immer mit dem Zug zum Flughafen. = Ik ga altijd met de trein naar het vliegveld. gefährden = in gevaar brengen Durch deine wahnsinnige Raserei gefährdest du andere Menschen. = Door je idiote gejakker breng je andere mensen in gevaar. die Geschwindigkeit = de snelheid Die Höchstgeschwindigkeit ist hier 120. = De maximumsnelheid is hier 120. Die Linie 3 fährt zum Bahnhof = Lijn 3 gaat naar het station. Es ist einfach, hier einen Parkplatz zu finden. = Het is gemakkelijk hier een parkeerplaats te vinden. die Parkuhr = de parkeermeter Bei dem Unfall ist ihr nichts passiert. = Bij het ongeluk is haar niets overkomen. Der Schaden an unserem Fahrzeug beträgt ungefähr 1000 Euro. = De schade aan onze auto bedraagt ongeveer 1000 euro. der Stau = de file die Strecke = de afstand, het traject; de afstand; het traject Die Strecke von hier nach Halle ist sehr befahren. = Het traject van hier naar Halle is erg druk. umsteigen, stieg um, ist umgestiegen = overstappen Am Bahnhof Zoo steigen wir in die U-Bahn um. = Op het station Zoo stappen we over op de metro. Das Auto wendete mitten auf der Straße. = De auto keerde midden op de weg. das Zeichen = het teken Dieses Zeichen auf der Straße bedeutet ’einordnen’. = Dit teken op de weg betekent 'voorsorteren’. ausweichen, wich aus, ist ausgewichten = uitwijken, ontwijken; uitwijken; ontwijken an Bord = aan boord An der Kirche hatte er den Bus endlich eingeholt. = Bij de kerk had hij de bus eindelijk ingehaald. entgegenkommen, kam entgegen, ist entgegengekommen = tegemoetkomen Aus Richtung Markt kamen uns viele Fahrzeuge entgegen. = Uit de richting van de markt kwamen ons veel voertuigen tegemoet. fort = weg An der nächsten Haltestelle müssen wir raus. = Bij de volgende halte moeten we eruit. die Raststätte = het wegrestaurant Die Autobahn wurde wegen eines Unfalls für mehrere Stunden gesperrt. = De snelweg werd wegens een ongeluk urenlang afgesloten. die Station = de halte Bis zum Bahnhof müssen wir vier Stationen mit dem Bus fahren. = Tot het station moeten we vier haltes met de bus.
Ingezonden op 03-12-2014 - 696x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!