Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
latijn pegasus
› 1 frans examen kerstmis
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
latijn pegasus
, deel 1
1 frans examen kerstmis
Jaar 2 (aso)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
une agrafeuse = een nietjesmachine un arrosoir = een gieter un banc = een bank un cahier d’activités = een werkboek un cartable = een schooltas une cartouche d’encre = een inktbuisje une chemise en plastique = een plastic mapje des ciseaux = een schaar une craie = een krijtje un dictionnaire = een woordenboek un effaceur d’encre = een inktwisser un élastique = een elastiek une éponge = een spons une équerre géométrique = een geodriehoek une farde = een map (v) un classeur = een map (m) une feuille = een blad un feutre = een stift un frotteur = een bordwisser une gomme = een gom un journal de classe = een schoolagenda une latte = een lat un lecteur de CD = een cd-speler un livre de documents = een bronnenboek une perforatrice = een perforator une plante = een plant un poster = een poster une poubelle = een vuilnisbak une punaise = een punaise un sac à dos = een rugzak un seau = een emmer un tableau = een schoolbord un taille-crayon = een puntenslijper un Tipp-Ex = een tipp-expen un ruban correcteur = een correctielint un trombone = een paperclip un plumier = een pennenzak un étui = een pennenzak une trousse = een pennenzak un tube de colle = de lijmtube choisir = kiezen remplir = vullen, invullen réfléchir = nadenken maigrir = vermageren rougir = rood worden, blozen grandir = groeien grossir = verdikken réagir = reageren obéir = gehoorzamen salir = vuil maken atterrir = landen mentir = liegen sentir = voelen, ruiken servir = opdienen, bedienen sortir = uitgaan, naar buiten gaan dormir = slapen partir = vertrekken een slang = un serpent een vis = un poisson een hamster = un hamster een varken = un cochon een vogel = un oiseau een eend = un canard de haan = le coq de koe = la vache de vlinder = le papillon de mier = la fourmi de schildpad = la tortue de muis = la souris de aap = le singe de haai = le requin het varken = le cochon de hond = le chien de eekhoorn = l'écureuil de mug = le moustique de gorilla = le gorille de kip = le poule de wesp = le quîpe de dolfijn = le dauphin de leeuw = le lion het paard = le chévale de ezel = l'âne de kat= le chat de (knuffel)beer = l'ours (en peluche) souriant = opgewekt marrant = grappig sociable = sociaal asocial = asociaal pessimiste = pessimistisch optimiste = optimistisch joyeux = vrolijk spontané = spontaan renfermé = gesloten heureux = gelukkig triste = droevig studieux = ijverig actif = actief passif = passief perfectionniste = perfectionistisch sportif = sportief macho = macho organisé = georganiseerd intelligent = verstandig têtu = koppig timide = verlegen honnête = eerlijk grand =groot petit = klein costaud = stevig gebouwd mince = slank musclé = gespierd gros = dik cheveux bruns = bruin haar cheveux blonds = blond haar cheveux noirs = zwart haar cheveux roux = rood haar cheveux bouclés = gekruld haar cheveux raides = stijl haar cheveux en tresse = gevlecht haar cheveux en queque = haar in een staart cheveux en attachés = vastgebonden haar cheveux courts = kort haar cheveux longs = lang haar cheveux mi-long = halflang haar cheveux en brosse = rechtopstaand haar yeux bleus = blauwe ogen yeux bruns = bruine ogen yeux verts = groene ogen yeux gris = grijze ogen boucles d’oreilles = oorringen des lunettes = bril des lunettes de soleil = een zonnebril un tatouage = een tatouage un piercing = een piercing une cicatrice = een litteken bronzé = gebruind pâle = bleek un nez fin = een fijne neus un gros nez = een dikke neus de petites oreilles = kleine oren de grandes oreilles = grote oren une barbe = een baard une moustache = een snor un t-shirt = een T-shirt un pantalon = een lange broek une jupe = een rok un pull = een pull un gilet = een gilet un jean = een jean une robe = een kleed une veste = een jas un manteau = een mantel une chemise = een bloes un short = een short un chapeau = een hoed un bikini = een bikini une casquette = een pet des vêtements sportifs = sportieve kleren des vêtements classiques = klassieke kleren des chaussettes = sokken des baskets = sportschoenen des chaussures = schoenen des bottes = laarzen des bottines = stapschoenen cool = cool mignon = lief, schattig gentil = vriendelijk spécial = speciaal intelligent = intelligent, verstandig aventureux = avontuurlijk sympathique = sympathiek bizarre = raar marrant = grappig sociable = sociaal sensible = gevoelig motivé = gemotiveerd aventure = avontuur les sports dangereux = gevaarlijke sporten la musique = muziek certain = zeker, zekere, behaalde nul = stom provençal = provençaals participer à = deelnemen aan profiter de = genieten van reconnaître = herkennen s'éclater = zich uitleven s'inscrire à = zich inschrijven sourire = glimlachen suivre = volgen à partir de = vanaf à peu près = ongeveer en hauteur = in de hoogte entre-temps = ondertussen fort, méga = kei-, heel ne ... que = slechts, enkel peut-être = misschien avoir de la chance = geluk hebben avoir peur = bang zijn bon amusement = veel plezier ça alors = nee maar ça c'est sûr = dat is zeker ça fait du bien = dat doet deugd ça fait plaisir = dat doet plezier craquer pour = vallen voor être en pleine forme = in topvorm zijn il me semble que = het lijkt me dat je suppose que = ik veronderstel dat er = -é -ir = -i -re = -u être = été avoir = eu faire = fait devoir = dû recevoir = reçu poivoir = pu lire = lu boire = bu savoir = su voir = vu connaître = connu falloir = fallu tenir = tenu vouloir = voulu venir = venu dire = dit écrire = écrit mettre = mis prendre = pris rire = ri l’escalier = de trap le repas = de maaltijd le repos = de rust le rhume = de verkoudheid la blessure = de wonde, de kwetsuur la douleur = de pijn l’entorse = de verstuiking, de verzwikking la fièvre = de koorts la glace = het ijsje, het ijszakje la radio = de röntgenfoto la toux = de hoest la duel = het duel la remède = de remedie, het (hulp) middel la grippe = de griep la tempèrature = de temperatuur, de koorts bouché(e) = verstopt cassé(e) = gebroken droit(e) = rechter- gauche = linker- gonflé(e) = gezwollen apeler = roepen, opbellen arriver = gebeuren attraper = oplopen, opdoen, vatten Conseiller = aanraden désinfecter = ontsmetten enlever = uittrekken, uitdoen éviter = vermijden examiner = onderzoeken guérir = genezen montrer = tonen plier = plooien prescrire = voorschrijven renvoyer à = doorsturen, verwijzen naar respirer = (in)ademen saigner = bloeden s’appuyer sur se reposer = (uit)rusten se soigner = zich verzorgen tousser = hoesten transpirer = zweten
Ingezonden op 03-12-2014 - 663x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!