Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Pallas Grieks 1
› 2345678910 Woordjes les 2 t/m 10
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Pallas Grieks 1
2345678910 Woordjes les 2 t/m 10
Jaar 2 (Gymnasium)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
παλαιός = oud; van vroeger ειμί = zijn αυτων = hen; hun καθιζω = zitten; gaan zitten σοί, σοι = aan jou; voor jou; je; jou; u; aan u; voor u κρατέω = macht hebben over; overwinnen εγγύς = dichtbij τα κακά = rampen; ongeluk πολεμέω = oorlog voeren αριστος = beste; zeer goed δευρο = hier; hierheen ακούω = horen; luisteren; luisteren naar μή = niet αποπέμπω = terugsturen; wegsturen αυτου,,αυτης, αυτω = hem; haar; het οιός τέ ειμι = in staat zijn om; kunnen ετοιμος = bereid; gereed; klaar αμφι = rondom; om χαιρε(τε) = gegroet ο σιτος = eten; voedsel το δειπνον = maaltijd μοί, μοι = aan mij; voor mij; mij; me πειθω = overtuigen; overreden οικαδε = naar huis μέλει μοι = interesseert me; het interesseert me αποβαινω = weggaan μηκέτι = niet meer αγγέλλω = berichten; melden Hoofdstuk 9: εν = in; bij; op ο στρατηγος = legeraanvoerder παρεισιν = (zij) zijn aanwezig ο ναυτης = zeeman; matroos ο στρατιωτης = soldaat τα οπλα = wapens ...τε και... = en χαιρω = blij zijn met; zich verheugen over παυω = doen stoppen; doen ophouden κωλυω = verhinderen; beletten (om) η θεος = godin τοδε = dit; het volgende ουδε = en niet; maar niet; ook niet; zelfs niet εχθρος = gehaat bij; vijandig aan αυτη = (aan) haar η αληθεια = waarheid ουκετι = niet meer αυτοις = aan hen; aan hun παλιν = weer; opnieuw; terug ο ανεμος = wind αυτης = van haar φιλτατος = liefste; zeer geliefd η τυχη = lot ο αγγελος = bode η στρατια = leger ο νους = geest; verstand εν νω εχω = van plan zijn πιστευω = vertrouwen ο λογος = woord ευνους = goedgezind (aan) ο γαμος = huwelijk ηδη = al; reeds παρεστιν = (hij) is aanwezig αντι = in plaats van βοηθεω = te hulp komen; helpen εαυτόν = zichzelf ό θάνατος = de dood η συμφορά = gebeurtenis; ongeluk ή ελευθερία = vrijheid τυγχάνω = krijgen; treffen; bereiken μετά = (samen) met εκ = uit νομίζω = beschouwen als; vinden μετέχω = deelhebben aan; deelnemen aan η φυγή = vlucht ιερός = heilig; gewijd aan εκβαίνω = gaan uit επί = op ο οινος = wijn επιθυμέω = verlangen naar; begeren φροντίζω = zich bekommeren om αιτιος = verantwoordelijk voor; schuldig aan ό υπνος = slaap η αιτία = oorzaak πλήν = behalve αυθις = opnieuw; weer (bw) η φωνή = stem αποστερέω = beroven van ανευ = zonder αναβαίνω = omhoog gaan; beklimmen βλέπω = kijken ο υιός = zoon κατέχω = in zijn macht hebben; vasthouden; beheersen δακρυω = huilen ο βίος = leven μετα ταυτα = na dit; daarna από = vanaf πίπτω = vallen αποθνήσκω = sterven τίς ... = wie; wat; welke ό ηλιος = zon περι = om; over 'ωδε = zo; als volgt μενω = blijven; wachten (op) 'υμεις = jullie 'η 'ημερα = dag 'ημεις = wij ειναι = (te) zijn 'η ανδρεια = moed; dapperheid θαυμαξω ὁτι = zich erover verwonderen dat 'η θυρα = deur μονος = alleen 'αμα = tegelijk; tegelijkertijd ακουω = horen καθευδω = slapen αιρω = optillen 'η θαλαττα = zee γαμέω = trouwen (met); trouwen Ἀθηναῖος = Atheens ὁ πολίτης = burger ἰσχυρός = sterk; krachtig φυλάττω = bewaken τὸ τέκνον = kind οἰκέω = wonen εἰσιν = (zij) zijn; zijn ἡ νῆσος = eiland ὁ κίνδυνος = gevaar διά = door; wegens {+acc.} οὐδείς = niemand {lett. zelfs niet één} ὁ Ἀθηναῖος = Athener μόνον = slechts; alleen maar {bijwoord} ἡ παρθένος = meisje αἱ Ἀθῆναι = Athene ὁ χρόνος = tijd τὸ πλοῖον = schip πλέω = varen ἡ λύπη = verdriet μετά = na {+acc.} σῴζω = redden εἰ = als; indien χαίρω = blij zijn εἷς =één δύο =twee τρεῖς =drie τέτταρες =vier πέντε =vijf ἕξ= zes ἑπτά =zeven ὀκτώ= acht ἐννέα =negen δέκα= tien ου, ουκ, ουχ = niet Και 3= en;ook;zelfs δε; δ' 2= en;maar εστι(ν) = is ο θεος = god ο ανθρωπος 2= mens;man εχει = heeft ο δουλος = slaaf τι; = waarom? η χωρα = land προς = naar(toe);tot φερει 2= draagt;brengt το θηριον = wild dier;beest βαινει = gaat η μαχη = gevecht φευγει = vlucht ο φοβος = angst;vrees νυν = nu εις = naar;naar binnen γαρ = want τουτο = dit;dat ποιει 2 = doet;maakt λαμβανει = pakt(vast) ο δεσποτης = heerser;meester αὐτίκα=meteen; onmiddellijk ἐνταῦθα=daar εὑρίσκει=vindt; ontdekt; treft aan μέγας,μεγάλη,μέγα = groot πολύς,πολλή,πολυ = veel φοβερός,φοβερά,φοβερόν = angstaanjagend μία=één οὐδέν=niets ἡ κεφαλή=hoofd; kop ἀλλά, ἀλλ'=maar ζητεῖ=zoekt δεινός=verschrikkelijk; geducht μακρός,μακρά,μακρόν = lang ἔπειτα=daarna κρύπτει=verbergt οὕτω(ς)=zo;op die manier ἀποκτείνει=doodt καλεῖ=roept ὁ φίλος=vriend νεός,νέα 2,νέον2 = nieuw ; jong ἄλλος,ἄλλη,ἄλλο = ander ἕκαστος,ἑκάστη,ἕκαστον = ieder πρῶτον μὲν...ἔπειτα δέ = eerst.... daarna οὖν = dan; nu; dus {gebruik: dan + nu: als een verhaal verder gaat, dus: in een conclusie} ἀνδρεῖος = dapper ἡ βασίλεια = koningin μάλα = erg; zeer {bijwoord} καλός = mooi τὸ δῶρον = geschenk; cadeau φίλος = geliefd θαυμάζω = bewonderen; zich verwonderen φιλέω = houden van σύ = jij; u {pers. vnw.} ἐγώ = ik {pers. vnw.} ὅτι = dat; omdat {voegwoord} ἑθέλω = willen; bereid zijn ἐπιθυμέω = verlangen te/om; verlangen te; verlangen om {+inf.} ἐπί = op...af; naar {+acc.} μέλλω = op het punt staan om; van plan zijn; zullen {+inf.} αἰτέω = (iemand) vragen (om); iemand vragen om; vragen om {+2acc.} λέγω = zeggen ὥσπερ = zoals σός, σή, σόν = jouw/uw; jouw; uw {bezit. vnw.} αὐτήν = haar {acc. pers. vnw.} πέμπω = sturen; zenden ἥκω = komen; gekomen zijn σέ, σε = jou/u; jou; u {acc. pers. vnw.} λύω = losmaken ὁ ξένος = vreemdeling κακός = slecht τὸ ἔργον = werk; daad δή = dan; dus {geeft nadruk, vaak moeilijk te vertalen} τί: = wat?; waarom? ἐνθάδε = hier(heen); hierheen; hier ἐμός, ἐμή, εμόν = mijn {bezitt. vnw.} ἀεί = altijd κελεύω = bevelen; verzoeken; vragen om {+acc. +inf.} ἐμέ, με = mij; me {acc. pers. vnw.} παρέχω = verschaffen; geven ἄγω = brengen; leiden λείπω = (ver)laten; verlaten; laten αὐτόν = hem {acc. pers. vnw} ὕστερον = later {bijwoord} μέν = {geeft aan dat er nóg een zin komt; die tweede zin begint met δέ (μέν blijft onvertaald)}
Ingezonden op 07-12-2014 - 1037x bekeken.
Laatst bijgewerkt:
07-03-2015
.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!