Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Trabitour A
› 3 Alles voor pw boek A
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Trabitour A
, deel 1
3 Alles voor pw boek A
Jaar 2 (vwo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
einkaufen gehen = boodschappen doen das Obst = het fruit der Apfel, die Äpfel = de appel die Birne/-n = de peer die Orange/-n = de sinaasappel die Banane/-n = de banaan die Erdbeere/-n = de aardbei essen = eten das Gemüse = de groente der Spinat = de spinazie die Bohne/-n = de boon die Karotte/-n = het worteltje der Blumenkohl = de bloemkool der Rosenkohl = de spruitjes die Kartoffel/-n = de aardappel der Kunde/-n = de klant kochen = koken das Fleisch = het vlees die Wurst, die Würste = de worst die Dose/-n = het blikje das Frühstück = het ontbijt frühstücken = ontbijten zum Frühstück = bij het ontbijt das Ei/-er = het ei das Butterbrot/-e = de boterham das Brötchen/- = het broodje die Butter = de boter aufs Brot schmieren = op je brood smeren die Tasse/-n = het kopje die Milch = de melk der Tee = de thee der Kaffee = de koffie trinken = drinken das Messer/- = het mes der Löffel/- = de lepel die Gabel/-n = de vork die Flasche/-n = de fles mögen = lusten der Schinken = de ham der Käse = de kaas der Kuchen/- , die Torte/-n = de taart das Hackfleisch = het gehakt das Hühnerfilet = de kipfilet der Senf = de mosterd kosten = kosten es gibt = er is, er zijn ich möchte = ik zou (graag) willen ich hätte gern(e) = ik zou graag hebben bitte schön, bitte = alstublieft, alsjeblieft sonst noch etwas? = anders nog iets? danke schön = dank je wel vielen Dank = dank u wel, hartelijk dank keine Ursache, gern, geschehen, bitte sehr = graag gedaan teuer = duur billig = goedkoop günstig = voordelig die Bäckerei/-en = de bakkerij die Semmel/-n = het broodje der Wecken = het broodje (Zuid-Duitsland, Oostenrijk) die Konditorei/-en = banketbakkerij met koffiezaak die Fleischerei/-en = de slagerij die Metzgerei/-en = de slagerij ( Zuid-Duitsland, Oostenrijk) der Gemüseladen/-läden = de groentewinkel der Gemüsehändler/- = de groenteman der Supermarkt/-märkte = de supermarkt die Eins = hoogste schoolcijfer in Duitsland Die Schule ist aus. = De school is uit. nach Hause fahren = naar huis gaan das Buch, die Bücher = het boek der Bleistift/-e = het potlood die Klasse/-n = de klas das Klassenzimmer/- , der Klassenraum/-räume = het lokaal die Klassenarbeit/-en = het proefwerk die Leistungskontrolle/-n = de SO schwer, schwierig = moeilijk leicht, einfach = makkelijk üben = oefenen die Übung/-en = de oefening wiederholen = herhalen die Leistung/-en = de prestatie wichtig = belangrijk lernen = leren das Fach, die Fächer = het vak erklären = uitleggen die Stunde/-n = het (les)uur die Sprache/-n = de taal langweilig = saai der Unterricht = het onderwijs, de lessen das Zeugnis/-se = het rapport die Note/-n, die Zensur/-en = het cijfer Französisch = Frans Geschichte = geschiedenis Mathematik = wiskunde Physik/ Chemie = natuur-/scheikunde Sport = bewegingsonderwijs das Lieblingsfach = het favoriete vak ich bin = ik ben du bist = jij bent er ist = hij is sie ist = zij is es ist = het is wir sind = wij zijn ihr seid = jullie zijn sie sind = zij zijn Sie sind = u bent ich habe = ik heb du hast = jij hebt er hat = hij heeft sie hat = zij heeft es hat = het heeft wir haben = wij hebben ihr habt = jullie hebben sie haben = zij hebben Sie haben = u heeft (ich bin) gewesen = (ik ben) geweest (ich habe) gehabt = (ik heb) gehad ich werde = ik word du wirst = jij wordt er wird = hij wordt sie wird (ev) = zij wordt (ev) es wird = het wordt wir werden = wij worden ihr werdet = jullie worden sie werden (mv) = zij worden (mv) Sie werden = u wordt (ich bin) geworden = (ik ben) geworden maken = machen ik maak = ich mache jij maakt = du machst hij maakt = er macht zij maakt (ev) = sie macht (ev) het maakt = es macht wij maken = wir machen jullie maken = ihr macht zij maken (mv) = sie machen (mv) u maakt = Sie machen gemaakt = gemacht wie (d) = hoe wann = wanneer wer = wie (nl) wo = waar was = wat wie viel = hoeveel welche = welke warum, weshalb = waarom wohin = waar naartoe, waarheen woher = waar vandaan
Ingezonden op 08-12-2014 - 677x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!