Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Youssef
› 2 Alle apprendres van HS 2 + Paragraaf 1+2 HS 3
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Youssef
, deel 2
2 Alle apprendres van HS 2 + Paragraaf 1+2 HS 3
Jaar 2 (vwo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
Hoofdstuk 2 Apprendre 1 l’argent=het geld l’argent de poche=het zakgeld la tirelire=de spaarpot riche =rijk faire des économies=sparen le petit boulot=het baantje gagner=verdienen, winnen retirer de l’argent=geld opnemen la carte bancaire=de pinpas le distributeur de billets=de geldautomaat la banque =de bank rendre=teruggeven généreux, généreuse=gul emprunter à=lenen van payer=betalen faire des courses=boodschappen doen dépenser=uitgeven fauché=blut la dette=de schuld perdre=verliezen Apprendre 2 1. le sondage=de opiniepeiling 2. ils reçoivent=zij ontvangen 3. régulièrement=regelmatig 4. en moyenne=gemiddeld 5. cela veut dire=dat wil zeggen 6. la note=het cijfer 7. tondre la pelouse=grasmaaien 8. laver =wassen 9. le moyen=het middel 10. le porte-monnaie=de portemonnee 11. rempli=gevuld 12. rapporter =opbrengen 13. garder les enfants=oppassen 14. promener le chien=de hond uitlaten 15. la dépense=de uitgave 16. un ado=een jongere 17. plutôt=1 eerder 2 nogal, tamelijk 18. plutôt=nogal, tamelijk 19. le jeu vidéo=het computerspel 20. le jeu=het spel 21. le magazine=het tijdschrift 22. il sert=het dient 23. raisonnable=verstandig Apprendre 5 1. fantastique=fantastisch 2. faire des courses=boodschappen doen 3. l’argent=het geld 4. tard=laat 5. plus tard=later 6. ça s’est bien passé?=ging het goed? 7. la poche=de zak 8. ne ... nulle part =nergens 9. comprendre=begrijpen 10. perdu=verloren 11. ça doit=dat moet 12. voler =stelen 13. le fric=het geld 14. le lendemain=de volgende dag 15. gagner=verdienen 16. mauvais=slecht 17. accompagner=begeleiden 18. la chanson=het liedje 19. le début=het begin 20. sauver=redden 21. acheter=kopen Apprendre 10 1. la caisse=de kassa 2. assez=genoeg 3. nécessaire=nodig 4. enlever=weghalen 5. quelques=enkele 6. le produit=het product 7. le paquet=het pakje 8. le gateau=de koek 9. les chips=de chips 10. j’en ai marre=ik ben het zat 11. fauché=blut 12. s’il te plaît=alsjeblieft 13. promis=beloofd 14. dernier, dernière=vorige 15. désolé, désolée=sorry 16. une augmentation=een verhoging, een toename 17. la fois=de keer 1. ne ... plus =niet meer, geen meer 2. la dépense=de uitgave 3. un appareil photo=een fototoestel 4. se débrouiller=zich redden 5. le petit boulot=het baantje 6. faire des économies =sparen 7. sérieux, sérieuse=serieus 8. répondre à=antwoorden op, beantwoorden 9. la question=de vraag 10. un avis=een mening 11. avare=gierig 12. généreux, généreuse=gul 13. économe=zuinig 14. la dette=de schuld 15. riche=rijk 16. je m’en fiche=ik heb er maling aan 17. sûr=zeker 18. vivre=leven Hoofdstuk 3 1. s’entraîner=trainen 2. s’inscrire=zich inschrijven 3. finir=eindigen 4. battre=verslaan 5. défendre=verdedigen 6. la compétition=de competitie 7. le tournoi=het toernooi 8. le but=1 het doel 2 het doelpunt 9. la victoire=de overwinning 10. une arrivée=een aankomst 11. le supporter=de supporter 12. la tribune=de tribune 13. une équipe=een ploeg, een team 14. un athlète= een atleet 15. le saut en hauteur=het hoogspringen 1. le champion=de kampioen 2. combiner=combineren 3. les études=de studie 4. environ=ongeveer 5. la vague=de golf 6. y=er 7. la météo=het weerbericht 8. savoir=weten 9. inscrit=ingeschreven 10. le cours par correspondance=de schriftelijke cursus 11. je reçois=ik ontvang 12. le contrôle=de overhoring 13. un avantage=een voordeel 14. au lieu de =in plaats van 15. un instant =een moment 16. arriver à=erin slagen om 17. suivre=volgen 18. se détendre=zich ontspannen 19. jouer de la batterie=drummen 20. en dehors de=buiten, behalve 21. la plupart=de meeste, het merendeel 22. l'étranger=het buitenland 23. je sais= ik weet
Ingezonden op 14-12-2014 - 517x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
ja oke dag
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!