Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
HCE Engels
› 123456789 FUCK YEAHH
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
HCE Engels
123456789 FUCK YEAHH
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
to recuperate = herstellen to inoculate = inenten to benefit = goed doen to alleviate = verlichten agony = ondraaglijke pijn cardiac arrest = hartstilstand obesity = zwaarlijvigheid paralysis = verlamming contagious = besmettelijk to neglect = verwaarlozen to monitor = controleren disabled = invalide deformed = mismaakt retarded = zwakbegaafd pathological = ziekelijk; abnormaal to shiver = rillen to vomit = overgeven to pant = hijgen to digest = verteren to moan = kreunen to suffocate = stikken intoxicated = onder invloed to go into rehab = afkicken ward = zaal; ziekenhuiszaal feeble = zwak kidney = nier germ = bacterie sedative = kalmeringsmiddel to soothe = verzachten prescription = recept to administer = toedienen numb = verstijfd; verdoofd lethal = dodelijk; zeer gevaarlijk malignant = kwaadaardig contaminated = besmet morbid = ziekelijk incurable = ongeneeslijk to subject to = onderwerpen aan guinea pig = proefkonijn to regain = terugkrijgen geestelijk gezond = sane druk = strain huisarts = GP; General Practitioner raadplegen = to consult eerste hulp = first aid ziektekostenverzekering = health insurance flauwvallen = to faint in elkaar zakken = to collapse ziek worden = to fall ill hoesten = to cough verstuiken = to sprain ziekte = disease wond = injury herstellen = to recover lijnen = to slim spouse = echtgenoot; echtgenote offspring = kroost; kinderen sibling = zus; broer infant = klein kind youth = jongen; jongeman elderly = bejaarden ancestor = voorouder posterity = nageslacht hereditary = erfelijk humanity = mensheid to descend from = afstammen van tribe = stam ally = bondgenoot associate = relatie guardian = voogd to rear = opvoeden; grootbrengen to shack up = samenwonen to fancy = verliefd zijn op marital = huwelijks; huwelijkse matrimony = huwelijk alimony = alimentatie womanizer = rokkenjager adultery = overspel bigamy = bigamie; gelijktijdig getrouwd zijn met 2 personen single = alleenstaand gap = kloof row = ruzie to maintain = onderhouden affection = genegenheid faithful = trouw to age = ouder worden to resemble = lijken op familiar = bekend guestroom = logeerkamer coffin = doodskist deceased = overledene bereavement = sterfgeval; verlies van een dierbare obituary = overlijdensbericht cemetery = kerkhof orphan = wees kennis = acquaintance kennismaken met = to make acquaintance verkering hebben = to date verloofd = engaged uitmaken = to split up vrijgezel = bachelor weduwe = widow collega = colleague opvoeden = to raise passen op = to look after delen = to share worden = to turn {leeftijd} puber = adolescent minderjarige = minor mensheid = mankind thorough = grondig profound = grondig; vergaand entire = heel brief = kort substantial = flink; aanzienlijk elaborate; comprehensive = uitgebreid abundance = overvloed lavish = overdadig; buitensporig numerous = talrijk huge; vast = enorm untold = ongekend; onmetelijk merely = alleen; slechts negligible = verwaarloosbaar narrow = smal gorgeous = prachtig bleak = troosteloos trivial = onbelangrijk superficial = oppervlakkig moderate = matig superfluous = overbodig incoherent = onsamenhangend plausible = aannemelijk appropriate = gepast; geschikt outrageous = schandalig atrocious = vreselijk; zeer slecht hideous = afgrijselijk harsh = streng poignant = schrijnend; droevig virtually = vrijwel; praktisch rapid; swift = snel to surpass = overtreffen increasingly = steeds meer invariably = altijd potential = mogelijk consistently = consequent; steeds genuine = echt distinct = verschillend onvermijdelijk = inevitable veelvoorkomend = common uitgebreid = extensive aanzienlijk = considerable boeiend = fascinating uitzonderlijk = exceptional terecht = just weinig = little {enkelvoud} weinig = few {meervoud} meerderheid = majority minderheid = minority geschikt = suitable zoals het hoort = properly streng = severe dankbaar = rewarding public school = particuliere kostschool grammar school = gymnasium comprehensive school = scholengemeenschap boarding school = kostschool GCSE; General Certificate of Secondary Education = Examen Algemeen Voortgezet Onderwijs to graduate = afstuderen curriculum = leerplan; vakkenpakket tuition fee = schoolgeld grant = studiebeurs careers adviser = decaan compulsory; obligatory = verplicht attendance = aanwezigheid punctual = op tijd aanwezig fluency = spreekvaardigheid pronunciation = uitspraak eloquent = welsprekend to multiply = vermenigvuldigen proficient = vaardig scholar = geleerde term = trimester to advance = vorderen illiterate = analfabeet to assess = beoordelen to excel = uitblinken attentive = oplettend to submit = inleveren truant = spijbelaar to be in detention = nablijven to mark = nakijken to overlook = over het hoofd zien perception = waarneming comprehension = begrip innovation = vernieuwing aptitude = aanleg to comprehend; to grasp = begrijpen vocabulary = woordenschat survey = overzicht tedious = saai voortgezet onderwijs = secondary education klas = form; grade diploma = certificate rector = principal; headmaster conrector = deputy principal; deputy; deputy head rooster = timetable lezing = lecture agenda = diary kennis = knowledge geschoold = skilled spijbelen = to play truant cijfer = mark; grade gemiddeld = average een onvoldoende halen voor = to fail vooruitgang = progress to be eager = heel graag willen keen = enthousiast overwhelmed = overweldigd bliss = geluk; genot seductive = verleidelijk to long = sterk verlangen gratitude = dankbaarheid hilarious = zeer grappig allegiance = trouw hostile = vijandig to appal = verbijsteren appalling = vreselijk indignant = verontwaardigd outrage = verontwaardiging disdain = minachting to despise = minachten resentment = haat; wrok biased = bevooroordeeld furious = woedend anxious = ongerust concerned = bezorgd exasperated = erg geïrriteerd anguish = enorme bezorgdheid en angst agonizing = zeer pijnlijk dejected = neerslachtig to daunt = ontmoedigen to sense = voelen commitment = grote inzet tendency = neiging blunt = bot patronising; condescending = neerbuigend suspicious = verdacht malicious = kwaadaardig; boos to envy = benijden; benijden om to grieve = treuren; rouwen to mourn = treuren over; rouwen over to dedicate to = wijden aan to come to terms with = accepteren to implore = smeken houding = attitude vooroordeel = prejudice negeren = to ignore ergeren = to annoy weigeren = to refuse afwijzen = to reject met tegenzin = reluctantly lijden = to suffer walgelijk = disgusting geruststellend = reassuring eerlijk gezegd = frankly gênant = embarrasing van streek = upset wanhopig = desperate woede = rage species = soort; diersoort gender = geslacht mammal = zoogdier paw = poot; klauw bug = insect cockroach = kakkerlak caterpillar = rups fur = bont breed = ras progeny = nageslacht vermin = ongedierte plain = vlakte glacier = gletsjer stem = stengel maple = esdoorn shamrock = klaverblad fragrance = geur subconscious = onderbewustzijn to mutilate = verminken mortality = sterfte; sterftecijfer famine = hongersnood predator = roofdier savage = woest vulture = gier to breed = fokken fertile = vruchtbaar to nurture = verzorgen; opvoeden soil = aarde rural = landelijk endangered = bedreigd; met uitsterven bedreigd extinct = uitgestorven captivity = gevangenschap to exterminate = uitroeien to take shelter = schuilen prey = prooi to devour = verslinden to wander = zwerven; rondzwerven to stroke = aaien to sigh = zuchten to puke = overgeven schepsel = creature overleven = to survive dierenarts = vet dakloos = homeless lijk = corpse lichamelijk = physical zintuig = sense slikken = to swallow inslikken = to swallow bewust = conscious; aware aankomen = to put on; to gain {in gewicht} bederven = to spoil verbouwen = to grow oogst = harvest schadelijk = harmful junction = kruispunt traffic jam = verkeersopstopping speed ramp = verkeersdrempel verge = berm congestion = opstopping pace = snelheid altitude = hoogte right of way = voorrang rush hour = de spits; spitsuur to exceed = overschrijden prohibited = verboden convertible = cabriolet casualty = slachtoffer collision = botsing to skid = slippen bend = bocht to avert = voorkomen cautious = voorzichtig to commute = forenzen destination = bestemming itinerary = reisplan; reisbeschrijving to be due = moeten aankomen carriage = wagon aviation = luchtvaart vehicle = voertuig maintenance = onderhoud cargo = lading to dazzle = verblinden valid = geldig to stroll = slenteren to roam = zwerven to come across = toevallig tegenkomen coach = touringcar fare = tarief; kaartje leaflet = folder to assemble = zich verzamelen to abandon = verlaten to disembark = van boord gaan pit stop = tussenstop hitchhiker = lifter stoep = pavement; sidewalk voetganger = pedestrian kruispunt = crossroads botsen tegen = to crash into inhalen = to overtake een boete krijgen = to be fined benzinestation = gas station; petrol station brandstof = fuel perron = platform vertraging = delay file = tailback annuleren = to cancel VVV = tourist information centre informeren naar = to inquire about bezienswaardigheid = sight tegenstander = opponent scheidsrechter = referee halve finale = semi-final verslaan = to defeat toeschouwer = spectator aan sport doen = to do a sport; to play a sport vrijetijdsbesteding = pastime fitnessen = work out vrijwillig = voluntary presteren = to perform lid = member blessure = injury valsspelen = to cheat toegangsprijs = admission charge prijs = award to announce = aankondigen to convey = meedelen; overbrengen to propose = voorstellen to endorse = goedkeuren to preach = preken tabloid = roddelblad headlines = koppen; krantenkoppen topic = onderwerp slip of the tongue = verspreking issue = kwestie ratings = kijkcijfers to highlight = benadrukken newsagent = kiosk; krantenverkoper editor = redacteur latter = laatstgenoemde data = gegevens abbreviation = afkorting to browse = bladeren survey = enquête; onderzoek; marktonderzoek poll = opiniepeiling to indicate = te kennen geven to define = omschrijven to derive from = afleiden van to imply = blijken uit; laten doorschemeren assertion = bewering to decline = weigeren to evade = ontwijken regardless of = ongeacht significance = belang incomprehensible = onbegrijpelijk oral; verbal = mondeling to emphasize = benadrukken to contradict = tegenspreken in italics = cursief; schuingedrukt to persuade = overhalen to assure = verzekeren to acknowledge = erkennen pledge = plechtige belofte gesture = gebaar overdrijven = to exaggerate toegeven = to admit beweren = to claim uitgeven = to publish uitzenden = to broadcast de boodschap overbrengen = to get the message across reclamespotje = commercial kijker = viewer middel = means sms’en = to text message contact houden = to keep in touch meedelen = to inform verwijzen = to refer overtuigen = to convince gerucht = rumour contest = wedstrijd {met jury} contestant = deelnemer {aan wedstrijd} to compete = deelnemen {aan wedstrijd} competitive = prestatiegericht impartial = onpartijdig substitute = invaller; vervanger pitch = veld; sportveld grandstand = tribune tournament = toernooi martial arts = oosterse vechtsporten event = gebeurtenis challenge = uitdaging pursuit = bezigheid to subscribe to = abonneren op suspense = spanning jigsaw = puzzel dice = dobbelstenen stakes = inzet achievement = prestatie equipment = uitrusting attempt = poging stamina; endurance = uithoudingsvermogen strength = kracht to strive for = streven naar adept = bekwaam leading part = hoofdrol unparalleled = ongeëvenaard invincible = onoverwinnelijk victory = overwinning defeat = nederlaag effort = inspanning draw = gelijkspel to award = toekennen premier league = eredivisie, hoogste voetbalcompetitie runner-up = tweede trainers = sportschoenen tracksuit = trainingspak to dash = rennen; hardlopen gear = spullen; uitrusting ongevaarlijk = harmless
Ingezonden op 17-12-2014 - 815x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!