Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'

namanam, deel 69`

9 wrdn tot 9

Jaar 2 (vwo)

ου, ουκ, ουχ = niet
Και = en, ook, zelfs
δε; δ' = en, maar
εστι(ν) = is
ο θεος = god
ο ανθρωπος = mens, man
εχει = (hij) heeft
ο δουλος = slaaf
τι; = waarom?
η χωρα = land, streek
προς = naar(toe), tot
φερει = (hij) draagt, brengt
το θηριον = wild dier, beest
βαινει = (hij) gaat
η μαχη = gevecht, strijd
φευγει = vlucht
ο φοβος = angst, vrees
νυν = nu
εις = naar, naar binnen, tot
γαρ = want
τουτο = dit, dat
ποιει = doet, maakt
λαμβανει = (hij) neemt, pakt(vast)
ο δεσποτης = heerser, meester

αuτικα = meteen, onmiddellijk
ενταuθα = daar
εúρισκει = (hij) vindt, ontdekt, treft aan
μεγας = groot
πολuς = veel
φοβερος = angstaanjagend
μια = één
οùδεν = niets
ή κεφαλη = hoofd, kop
αλλα(, αλλ) = maar
ζητει = (hij) zoekt
δεινος = verschrikkelijk, geducht
μακρος = lang
επειτα = daarna
κρuπτει = (hij) verbergt
οúτω(ς) = zo, op die manier
αποκτεινει = (hij) doodt
καλει = (hij) roept
ό φιλος = vriend
νεος = nieuw, jong
αλλος = ander
έκαστος = ieder
προτον μεν... επειτα δε = eerst...daarna
Αθηναιοσ = Atheens
ο πολιτησ = burger
η παρθενοσ = meisje
εισιν = (zij) zijn
το τεκνον = kind
η νησοσ = eiland
ο κινδυνοσ = gevaar
δια + acc. = door, wegens
ουδεισ = niemand
οικεω = wonen
ο αθηναιοσ = Athener
μονον = slechts, alleen maar
αι αθηναι = Athene
το πλοιον = schip
πλεω = varen
η λυπη = verdriet
μετα = na
ο χρονοσ = tijd
ισχυροσ = sterk, krachtig
φυλατ τω = bewaken
σωιζω = redden
ει = als, indien
γαμεω = trouwen (met)
χαιρω = blij zijn
ουν = dan, nu, dus
ανδρειοσ = dapper
η βασιλεια = koningin
μαλα = erg, zeer
καλοσ = mooi
το δωρον = geschenk, cadeau
φιλοσ = geliefd
θαυμαζω = bewonderen, zich verwonderen
φιλεω = houden van
συ = jij, u
εγω = ik
οτι = dat, omdat
εθελω = willen, bereid zijn
επιθυμεω = verlangen te/om
επι = op ... af, naar
μελλω = op het punt staan om, van plan zijn, zullen
αιτεω = (iemand) vragen (om)
λεγω = zeggen
ωσπερ = zoals
σοσ = jouw/uw
λυω = losmaken
πεμπω = sturen, zenden
ηκω = komen, gekomen zijn
σε, σε = jou/u
ο ξενοσ = vreemdeling
κακοσ = slecht
το ερλοω = werk, daad
δη = dan, dus
τι; = wat?, waarom?
ενθαδε = hier(heen)
εμοσ = mijn
αει = altijd
κελευω = bevelen, verzoeken, vragen om
εμε, με = mij, me
παρεχω = verschaffen, geven
αγω = brengen, leiden
λειπω = (ver)laten
αυτον = hem
υστερον = later
ωδε = zo; als volgt
μενω = blijven; wachten (op)
'υμεις = jullie
'η 'ημερα = dag
'ημεις = wij
ειναι = zijn; te zijn
'η ανδρεια = moed; dapperheid
θαυμαζω 'οτι = zich erover verwonderen dat
'η θυρα = deur
μονος = alleen
'αμα = tegelijk; tegelijkertijd
ακουω = horen
καθευδω = slapen
αιρω = optillen; oppakken
'η θαλαττα = zee
ό θανατος = de dood; dood
ό οινος = wijn
ή φυγη = vlucht
ή ελευθερια = vrijheid
ίερος = heilig
αιτιος (+gen.) =	verantwoordelijk voor; schuldig aan
τυγχανω (+gen.) = krijgen; bereiken; treffen
μετεχω (+gen.) = deelhebben aan; deelnemen aan
εκβαινω = gaan uit
νομιζω (+acc.) = vinden; beschouwen als
επιθυμεω (+gen.) = verlangen naar; begeren
εκ (+gen.) = uit
επι (+gen.) = op
μετα (+gen.) = (samen) met; met
ίερος (+gen.) = gewijd aan
ό ήλιος	= zon
ό ύπνος = slaap
ή φωνη = stem
ανευ (+gen.) = zonder
πλην (+gen.) = behalve
αυθις (bijw.) = opnieuw; weer
ό υίος = zoon
ό βιος = leven
ή αιτια = oorzaak
ή συμφορα = gebeurtenis; oorzaak
αναβαινω = beklimmen; omhoog gaan
βλεπω = kijken; een blik werpen op
δακρυω	 = huilen
πιπτω = vallen
αποθνησκω = sterven
φροντιγζω (+gen.) = zich bekommeren om
αποστερεω (+gen.) = beroven van
μετα ταυτα = hierna; na dit
απο (+gen.) = vanaf
περι (+gen.) = om; over
κατεχω = vasthouden; in zijn macht hebben; beheersen
τις = wat; welk(e); wie
9A
εν = in; bij; op
ο στρατεγός = legeraanvoerder
πάρεισιν = aanwezig zijn ; zij zijn aanwezig
ο ναυτης = zeeman; matroos
ο στρατιώτης = soldaat
ουκετι = niet meer
τα οπλα = wapens
... τε και ... = en
χαίρω = blij zijn met; zich verheugen over
παυω = stoppen; ophouden ; doen stoppen ; doen ophouden
κωλυω = verhinderen; beletten ; beletten om
η θεός = godin
τόδε = dit; het volgende
ουδέ = en niet; maar niet; ook niet; zelfs niet
εχθρός = gehaat bij; vijandig aan
9B
αυτη = haar ; aan haar
αυτης = van haar
η τυχη = lot
ο αγγελος = bode
η αληθεια = waarheid
η στρατιά = leger
ο νους = geest ; verstand
εν νω εχω = van plan zijn
πιστευω + dat. = vertrouwen
ο λόγος = woord
ο γάμος = huwelijk
φιλτατος = liefste ; zeer geliefd
9C
αυτοις =hen, hun ; aan hen
ηδη = al ; reeds
ουκέτι = niet meer
πάρεστιν = hij is aanwezig
αντί + gen. = in plaats van
βοηθέω + dat. = te hulp komen ; helpen
ευνους (+ dat.) = goedgezind ; goedgezind aan
πάλιν = weer ; opnieuw ; terug
ο ανεμος = wind
παλαιός = oud; van vroeger 
ειμί = zijn 
αυτων = hen; hun 
καθιζω = zitten; gaan zitten
σοί, σοι = aan jou; voor jou; je; jou; u; aan u; voor u 
κρατέω = macht hebben over; overwinnen 
εγγύς = dichtbij 
τα κακά = rampen; ongeluk 
πολεμέω = oorlog voeren 
αριστος = beste; zeer goed 
δευρο = hier; hierheen 
ακούω = horen; luisteren; luisteren naar 
μή = niet 
αποπέμπω = terugsturen; wegsturen 
αυτου,,αυτης, αυτω = hem; haar; het 
οιός τέ ειμι = in staat zijn om; kunnen 
ετοιμος = bereid; gereed; klaar
αμφι = rondom; om
χαιρε(τε) = gegroet 
ο σιτος = eten; voedsel 
το δειπνον = maaltijd 
μοί, μοι = aan mij; voor mij; mij; me 
πειθω = overtuigen; overreden 
οικαδε = naar huis 
μέλει μοι = interesseert me; het interesseert me
αποβαινω = weggaan 
μηκέτι = niet meer 
αγγέλλω = berichten; melden

Ingezonden op 07-01-2015 - 1044x bekeken.
Laatst bijgewerkt: 12-02-2015.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!

voting system
1
2
3
4
5

Vakken

namanam, deel 69`

9 wrdn tot 9