Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
onderbouw Van alles en nog meer Overig
› 14 Duits woordenlijst A+B
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
onderbouw Van alles en nog meer Overig
14 Duits woordenlijst A+B
Jaar 3 (vwo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
aanvallen = angreifen stoppen = anhalten uitglijden = ausrutschen schaatsen = eislaufen in gevaar brengen = gefährden vechten = kämpfen klimmen = klettern duwen = schieben skiën = Ski fahren snowboarden = snowboarden; snowboard fahren trekken = ziehen hoofdzakelijk = hauptsächlich achteraan = hinten normaal gesproken = normalerweise bovenaan = oben blijkbaar = offenbar verschrikkelijk = schrecklich veilig = sicher beneden = unten vooraan = vorn; vorne tamelijk jong; vrij jong = ziemlich jung op eigen houtje = auf eigene Faust buiten de skipistes = außerhalb der Skipisten de berg af skiën = den Berg herunter fahren in het dal = im Tal in de bergen = in den Bergen een skicursus volgen = an einem Skikurs teilnehmen op wintersport gaan = in den Winterurlaub fahren met mijn broer; met mijn zus = mit meinem Bruder; mit meiner Schwester Hij doet aan langlaufen. = Er macht Langlauf. de afdaling = die Abfahrt de aanval = der Angriff de berg = der Berg het resultaat; de uitslag = das Ergebnis het gevaar = die Gefahr de tegenstander = der Gegner de reden = der Grund de helling = der Hang de conditie = die Kondition de lawine = die Lawine het lid = das Mitglied {van een club} de natuur = die Natur de schaats = der Schlittschuh de kabelbaan = die Seilbaan de stoeltjeslift = der Sessellift de veiligheid = die Sicherheit de ski = der Ski de skiër = der Skifahrer de skipas = der Skipass de skipiste = die Skipiste stromen = fließen vriezen = frieren regenen = regnen sneeuwen = scheien zweven = schweben waaien = wehen langzamerhand = allmählich absoluut; volstrekt = durchaus vlak = flach heet = heiß helder = klar 's nachts = nachts nat = nass plotseling = plötzlich droog = trocken overmorgen = übermorgen eergisteren = vorgestern de hele dag = den ganzen Tag kouder dan; warmer dan = kälter als; wärmer als afgelopen nacht = letzte Nacht min tien graden = minus zehn Grad plus twee graden = plus zwei Grad De zon schijnt. = Die Sonne scheint. Het bliksemt en dondert. = Es blitzt und donnert. Het heeft hard geregend. = Es hat stark geregnet. Ik heb het koud = Ich friere. de vlakte = die Ebene het gebergte = das Gebirge het onweer = das Gewitter de top = der Gipfel {van een berg} de heuvel = der Hügel de hemel = der Himmel de ramp = die Katastrophe het klimaat = das Klima de klimaatverandering = der Klimawandel het landschap = die Landschaft de lucht = die Luft de maan = der Mond de mist = der Nebel de schaduw = der Schatten de laag = die Schicht de sneeuw = der Schnee de ster = der Stern de storm = der Sturm de temperatuur = die Temperatur de golf = die Welle het weer = das Wetter de weersvoorspelling = die Wettervorhersage de wind = der Wind de wolk = die Wolke
Ingezonden op 23-01-2015 - 1531x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!