Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'

Studeo, deel 1

0 Stamtijden

Jaar 5 (Gymnasium)

accendo = accendi, accensum, in brand steken; accendi, accensum, aansteken
accipio = accepi, acceptum, aannemen; accepi, acceptum, ontvangen
ago = egi, actum, drijven; egi, actum, voeren; egi, actum, leiden
alo = alui, altum, voeden; alui, altum, opvoeden
aperio = aperui, apertum, openen
ardeo = arsi, -, branden
aspicio = aspexi, aspectum, bekijken; aspexi, aspectum, aanschouwen
aufero = abstuli, ablatum, wegdragen; abstuli, ablatum, wegbrengen
augeo = auxi, auctum, vergroten; auxi, auctum, vermeerderen
cado = cecidi, casum, vallen
caedo = cecidi, caesum, vellen; cecidi, caesum, neerslaan
capio = cepi, captum, pakken; cepi, captum, nemen; cepi, captum, grijpen
carpo = carpsi, carptum, plukken; carpsi, carptum, afbreken
cedo = cessi, cessum, gaan; cessi, cessum, stappen
censeo = censui, censum, menen; censui, censum, van mening zijn
cerno = crevi, cretum, waarnemen; crevi, cretum, in het oog krijgen
cingo = cinxi, cinctum, omgorden; cinxi, cinctum, omgeven
claudo = clausi, clausum, sluiten
cogo = coegi, coactum, dwingen; coegi, coactum, verzamelen
colo = colui, cultum, verzorgen; colui, cultum, bebouwen; colui, cultum, vereren
comprehendo = comprehendi, comprehensum, beetpakken; comprehendi, comprehensum, grijpen
consulo = consului, consultum, raadplegen; consului, consultum, overleggen
credo = credidi, creditum, geloven
cresco = crevi, cretum, groeien
cupio = cupivi, cupitum, verlangen; cupivi, cupitum, wensen
curro = cucurri, cursum, rennen
decerno = decrevi, decretum, oordelen; decrevi, decretum, besluiten
defendo = defendi, defensum, verdedigen
desero = deserui, desertum, verlaten
dico = dixi, dictum, zeggen; dixi, dictum, spreken
disco = didici, -, leren; didici, -, te weten komen
dissero = disserui, dissertum, uiteenzetten; disserui, dissertum, bespreken
divido = divisi, divisum, verdelen
do = dedi, datum, geven; dedi, datum, schenken
doceo = docui, doctum, leren; docui, doctum, onderwijzen
duco = duxi, ductum, voeren; duxi, ductum, leiden
emo = emi, emptum, kopen
eo = ii, itum, gaan
exstinguo = exstinxi, exstinctum, uitdoven; exstinxi, exstinctum, blussen; exstinxi, exstinctum, verdelgen
facio = feci, factum, maken; feci, factum, doen
fallo = fefelli, falsum, bedriegen
fero = tuli, latum, dragen; tuli, latum, brengen
figo = fixi, fixum, vasthechten; fixi, fixum, doorboren
fingo = finxi, fictum, maken; finxi, fictum, vormen; finxi, fictum, vervaardigen
flecto = flexi, flexum, buigen
fluo = fluxi, fluxum, stromen; fluxi, fluxum, vloeien
frango = fregi, fractum, breken
fugio = fugi, -, vluchten
fundo = fudi, fusum, gieten; fudi, fusum, laten stromen
gero = gessi, gestum, dragen; gessi, gestum, (oorlog) voeren
gigno = genui, genitum, verwekken; genui, genitum, baren; genui, genitum, ontstaan
haereo = haesi, haesum, vastzitten; haesi, haesum, kleven
haurio = hausi, haustum, putten; hausi, haustum, uitscheppen
iaceo = iacui, -, liggen
iacio = ieci, iactum, werpen; ieci, iactum, slingeren
instruo = instruxi, instructum, aanleggen; instruxi, instructum, tot stand brengen
intellego = intellegi, intellectum, begrijpen
interficio = interfeci, interfectum, doden; interfeci, interfectum, afmaken
iubeo = iussi, iussum, bevelen
iungo = iunxi, iunctum, verenigen
iuvo = iuvi, iutum, helpen
peto = petivi, petitum, zoeken; petivi, petitum, vragen; petivi, petitum, gaan halen
pono = posui, positum, plaatsen
posco = poposci, -, eisen
possum = potui, -, kunnen; potui, -, in staat zijn tot
premo = pressi, pressum, drukken; pressi, pressum, persen
quaero = quaesivi, quaesitum, zoeken; quaesivi, quaesitum, vragen
rapio = rapui, raptum, roven; rapui, raptum, afpakken
rego = rexi, rectum, besturen
relinquo = reliqui, relictum, verlaten; reliqui, relictum, (achter)laten
respondeo = respondi, responsum, antwoorden
rideo = risi, risum, lachen
rumpo = rupi, ruptum, breken; rupi, ruptum, scheuren
ruo = rui, rutum, storten; rui, rutum, stormen
scribo = scripsi, scriptum, schrijven
sedeo = sedi, sessum, zitten
sentio = sensi, sensum, voelen; sensi, sensum, bemerken; sensi, sensum, inzien
sino = sivi, situm, toelaten; sivi, situm, toestaan
sisto = stiti, statum, doen staan; stiti, statum, plaatsen; stiti, statum, opstellen
solvo = solvi, solutum, losmaken; solvi, solutum, betalen; solvi, solutum, oplossen
spargo = sparsi, sparsum, strooien; sparsi, sparsum, verspreiden
sperno = sprevi, spretum, verachten; sprevi, spretum, verwerpen
statuo = statui, statutum, plaatsen; statui, statutum, oprichten; statui, statutum, vaststellen
sterno = stravi, stratum, uitspreiden; stravi, stratum, neerleggen
sto = steti, statum, staan
struo = struxi, structum, ordenen; struxi, structum, opstellen
suadeo = suasi, suasum, adviseren; suasi, suasum, overtuigen; suasi, suasum, overreden
sum = fui, -, zijn
sumo = sumpsi, sumptum, nemen
surgo = surrexi, surrectum, opstaan; surrexi, surrectum, zich oprichten
tango = tetigi, tactum, aanraken
tego = texi, tectum, bedekken
teneo = tenui, tentum, (vast)houden
tollo = sustuli, sublatum, opheffen; sustuli, sublatum, optillen
torqueo = torsi, tortum, draaien; torsi, tortum, wenden
traho = traxi, tractum, trekken
tremo = tremui, -, trillen
tribuo = tribui, tributum, indelen; tribui, tributum, verdelen
veho = vexi, -, vervoeren; vexi, -, brengen
venio = veni, ventum, komen
verto = verti, -, draaien; verti, -, wenden; verti, -, omkeren
video = vidi, visum, zien
vincio = vinxi, vinctum, boeien; vinxi, vinctum, binden
vinco = vici, victum, overwinnen
vivo = vixi, victum, leven
volo = volui, -, willen
volvo = volvi, volutum, wentelen; volvi, volutum, rollen
aggredior = aggressus, gaan naar; aggressus, naderen
amplector = amplexus, omvatten
audeo = ausus, durven; ausus, wagen
experior = expertus, proberen; expertus, door ervaring leren kennen
fateor = fassus, bekennen; fassus, toegeven
fio = factus, gebeuren; factus, worden; factus, ontstaan
fruor = fructus, genieten van
fungor = functus, verrichten; functus, uitoefenen
gaudeo = gavisus, zich verheugen over; gavisus, blij zijn met
labor = lapsus, glijden; lapsus, wankelen
loquor = locutus, spreken
mereor = meritus, verdienen; meritus, het waard zijn
morior = mortuus, sterven; mortuus, doodgaan
nascor = natus, geboren worden
nitor = nisus, steunen; nisus, leunen op; nisus, neigen
obliviscor = oblitus, vergeten
orior = ortus, opkomen; ortus, omhoog gaan; ortus, rijzen
patior = passus, lijden; passus, dulden; passus, toestaan
polliceor = pollicitus, beloven
proficiscor = profectus, vertrekken; profectus, zich op weg begeven
queror = questus, klagen; questus, jammeren
reor = ratus, menen
revertor = reversus, terugkeren
sequor = secutus, volgen; secutus, meegaan met
soleo = solitus, gewoon zijn; solitus, plegen
utor = usus, gebruiken
vehor = vectus, reizen; vectus, rijden; vectus, varen
vereor = veritus, vrezen
vertor = versus, zich omdraaien; versus, keren

Ingezonden op 24-01-2015 - 893x bekeken.
Waardering 7.4 (aantal stemmen: 3)

voting system
1
2
3
4
5

De complete stamtijdenlijst inclusief de deponentia. Bij de perfecta van de deponentia is "sum" voor het gemak overal weggelaten, dit hoort er bij een echte toets natuurlijk wel bij.

Deze overhoring is meer dan zeven jaar geleden ingestuurd. Dit was de begintijd van woordjesleren.nl!!
Waarschijnlijk werk je met een recentere uitgave en wijkt jouw boek af van de inzending hierboven.

Vakken

Studeo, deel 1

0 Stamtijden