Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
HCE Examenidioom Frans goede lijsten
› 13 fr-nl blz. 81-101
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
HCE Examenidioom Frans goede lijsten
13 fr-nl blz. 81-101
Jaar 5 (vwo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
Hoofdstuk 13 La santé publique=de volksgezondheid La guérison=de genezing Paralysé=verlamd Contracter=oplopen Attraper=oplopen Cracher=spuwen Insalubre=ongezond Succomber=bezwijken Admettre=toegeven Contagieux, contagieuse=besmettelijk La condition physique=de lichamelijke gesteldheid Sain=gezond Le poison=het gif, het vergif Le bien-être=het welbehagen, het behaaglijke gevoel La maternité=het moederschap Une crise cardiaque=een hartaanval Une côte=een rib L’agonie=de doodsstrijd Le toxicomane=de drugsverslaafde Une cure de désintoxication=een onwenningskuur La respiration=de ademhaling Le muscle=de spier Un nutritionniste=een voedingsdeskundige La matière grasse=het vet, het vetgehalte L’apparence=de schijn, het uiterlijk Un rhume=een verkoudheid La pharmacien=de apotheker La mortalité=het sterftecijfer Se suicider=zelfmoord plegen Faire effet=werken, effect hebben Avaler=slikken, inslikken La poitrine=de borst Une piqûre=een injectie Se dégrader=achteruitgaan Bénéfique=heilzaam Jouir de=genieten, genieten van La peau=de huid Une fracture du crâne=een schedelbasisfractuur Soulager=verzachten, verlichten En vain=tevergeefs Un infirmier, une infirmière=een verpleegkundige Le soin=de zorg La cause=de oorzaak Garder le lit=het bed houden La fièvre=de koorts Rare=zeldzaam Le sparadrap=de pleister Le plâtre=het gips Le dentiste=de tandarts Avoir mal aux dents=kiespijn hebben Douloureux, douloureuse=pijnlijk Meilleure santé=beterschap La consultation=het spreekuur La salle d’attente=de wachtkamer Souffrant=een beetje ziek Je ne sais pas ce que je dois en penser=ik weet niet wat ik ervan denken moet Je doute que ce soit la bonne solution=ik betwijfel of dit de goede oplossing is J’hésite à admettre que j’ai tort=ik aarzel om toe te geven dat ik ongelijk heb Rien n’est sûr ici=niets is zeker hier Je me demande si elle est là=ik vraag me af of zij er is Quel soulagement!=wat een opluchting! Je suis tout à fait rassuré maintenant=ik ben nu helemaal gerustgesteld Tout est bien qui finit bien!=eind goed al goed ! Tout s’est arrangé=alles is in orde gekomen Comme je suis content que tu sois là !=wat ben ik blij dat je er bent ! Maintenant je peux enfin dormir tranquille= nu kan ik eindelijk rustig slapen Hoofdstuk 14 L’environnement=het milieu, het leefmilieu Attribuer à=toeschrijven aan Empirer=verslechteren La sécheresse=de droogte Un écologiste=een milieubeschermer Le réchauffrement=de opwarming La déforestation=de ontbossing Le désastre=de ramp L’énergie solaire=de zonne-energie L’effet de serre=het broeikaseffect Le barrage=de stuwdam Un incendie=een brand La gravité=de ernst Un canadair=een blusvliegtuig Ravager=verwoesten Polluant=vervuilend Les déchets=het afval Déclencher=ontketenen La floraison=de bloei L’épuration=het zuiveren, de zuivering Un carburant=een brandstof Fertile=vruchtbaar La brousse=de wildernis Le promoteur=de projectontwikkelaar Une avalanche=een lawine Le littoral=de kustlijn La poussière=het stof Cesser de=ophouden te, ophouden met La matière première=de grondstof Une erreur=een vergissing L’humanité=de mensheid Le paysan=de boer La mauvaise odeur=de stank Forestier, forestière=bos- Un berger=een herder Les intempéries=het slechte weer La brume=de nevel La baleine=de walvis Réduire=verminderen La postérité=het nageslacht Menacer=bedreigen Compter sur=rekenen op Pur=zuiver La terre=de aarde La qualité de l’air=de luchtkwaliteit Le bruit=het lawaai Le repos=de rust Le citadin=de stedeling La ferme=de boerderij Le silence=de stilte Le sol=de grond Tard=laat Le climat=het klimaat Attention au feu !=pas op met vuur Quelle est ton opinion ?=wat is jouw mening ? Que pensez-vous de cette solution ?=wat vindt u van deze oplossing ? Est-ce que tu trouves qu’elle a tort ?=vind jij dat zij ongelijk heeft ? Qu’en penses-tu ?=hoe denk jij erover ? Je suis vraiment si bête?=ben ik echt zo stom? Je pense qu’elle a raison=ik denk dat zij gelijk heeft Je suis sûr que ce n’est pas vrai=ik weet zeker dat het niet waar is Je trouve que tu dois rester=ik vind dat jij moet blijven A mon avis elle n’a rien préparé=volgens mij heeft zij niets voorbereid Selon moi il ne faut pas faire ça=volgens mij moet je dat niet doen Je suis d’avis que tu ne dois pas y aller=ik ben van mening dat je er niet heen moet gaan Je suis tout à fait d’accord avec toi=ik ben het helemaal met je eens Hoofdstuk 15 Marquer un but=een doelpunt scoren Consister à=bestaan in, bestaan uit Faire le tour=om heen lopen Persister à=volharden in, blijven (+ww) Deviner=raden Remplir=vullen, invullen Aménager=inrichten Tailler=snoeien, snijden Insister=aandringen Attaquer=aanvallen Franchir=overgaan, overschrijden Combattre=bestrijden Supplier=smeken Remettre=overhandigen Renoncer à=afzien van S’échapper=vluchten, ontsnappen, ontvluchten Recourir à=zich wenden tot Persuader=overtuigen Manier=hanteren, omgaan met Parvenir à=lukken, slagen in Précéder=voorafgaan Partager=delen Attacher=vastmaken Desparaître=verdwijnen Se maquiller=zich opmaken Briser=breken, inslaan Rejoindre=zich voegen bij Intervenir=ingrijpen, tussenbeide komen Veiller à=waken, ervoor zorgen Céder=afstaan Rétablir=herstellen Amener=meenemen, meebrengen Piloter=sturen, besturen Démarrer=starten Gravir=klimmen, beklimmen, klimmen op Extraire=trekken, uittrekken Accéder à=toegang hebben tot User, user de=gebruiken Maintenir=handhaven Priver de=ontnemen Raconter=vertellen Rompre=breken Battre=slaan Rencontrer=ontmoeten Indiquer=aangeven Cacher=verstoppen Épeler=spellen Ranger=opruimen Vider=leegdrinken Sauter=springen Oublier=vergeten Retenir=onthouden Devenir=worden Jeter=gooien Ramasser=oprapen Il ne faut pas l’écouter=je moet niet naar haar luisteren Je m’y prendrais autrement=ik zou het anders aanpakken Va d’abord faire des courses et fais ensuite tes devoirs=ga eerst maar boodschappen doen en maak daarna je huiswerk Ne voudrait-il pas mieux aller voir le proviseur?=is het niet beter naar de rector te gaan ? Si j’étais toi, je n’irais pas voir ce film=als ik jou was, ging ik niet naar die film Demain j’essaierais de nouveau=ik zou het morgen nog eens proberen Je peux vous interrompre?=mag ik u even onderbreken? Je voudrais réagir=ik wil graag reageren Attends, qu’est-ce que tu veux dire par là ?=wacht even, wat bedoel je daarmee ? Tu veux m’écouter ?=wil je even naar me luisteren? Arrête, ce que tu dis là n’est pas vrai !=stop, wat je daar zegt is niet waar ! Tais-toi !=houd je mond ! Hoofdstuk 16 Faire la grève=staken Le chômage=de werkloosheid Le licenciement=het ontslag Le comité d’entreprise=de ondernemingsraad Livrer=leveren La rémunération=de honorering Le métier=het beroep Le chantier naval=de scheepswerf Un employeur=een werkgever L’échange=het verkeer, de uitwisseling Empêcher=beletten, verhinderen La gamme, la gamme de produits=het assortiment, het productassortiment Une implantation=een vestiging Un cadre=een staflid, een leidinggevende Établir=vestigen Temporaire=tijdelijk, vestigen Le traitement de textes=de tekstverwerking L’outil=het gereedschap Les heures supplémentaires=de overuren Embaucher=in dienst nemen Infernal=hels Pénible=zwaar, moeilijk Le successeur=de opvolger Un couturier=een modeontwerper Un esclave=een slaaf La revendication=de eis Satisfaire à=voldoen aan A mi-temps=voor halve dagen Postuler=solliciteren, solliciteren naar Le smicard=de minimumloner La préretraite=de VUT Le syndicat=de vakbond Cotiser=bijdragen, contributie betalen Un artisan=een ambachtsman, een handwerksman Prévoir=voorzien, voorspellen Entrer en vigueur=van kracht worden Un comptable=een boekhouder Une agence ummobilière=een makelaarskantoor La chaîne=de lopende band Le plein-emploi=de volledige werkgelegenheid
Ingezonden op 25-01-2015 - 931x bekeken.
Laatst bijgewerkt:
26-03-2015
.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!