Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'

Grandes Lignes, deel 3

3 Alle bronnen + Voc. 3.1 - 3.4 [Gymnasiast]

Jaar 3 (Gymnasium)

porter = dragen
branché(e) = in de mode, trendy
la manche = de mouw
long, longue = lang
large = ruim, wijd
indispensable = noodzakelijk, onmisbaar
quotidien(ne) = dagelijks
raisonnable = redelijk
garanti(e) = gegarandeerd
avouer = bekennen
arrêter = stoppen
gâcher = verpesten
faire les courses = boodschappen doen
aussi bien ... que = zowel ... als
bref = kortom
de plus en plus = steeds meer
au lieu de = in plaats van
même si = zelfs als
sans = zonder
pendant = tijdens
parce que = omdat
la botte = de laars
la robe = de jurk
la jupe = de rok
la casquette = de pet
la ceinture = de riem
le collier = de halsketting
le bracelet = de armband
la chemise = het overhemd
le bijou, les bijoux = het sieraad, de sieraden
la montre = het horloge
le goût = de smaak
la majorité = de meerderheid
la victime = het slachtoffer
rejeter = buitensluiten
le boulot = het (bij)baantje {(pop.)}
l'argent de poche = het zakgeld (m) {Geef ook het geslacht!}
économiser = sparen
dépenser = uitgeven
compter = tellen; rekenen
s'habiller = zich kleden
oser = durven
interroger = ondervragen
raffoler de = dol zijn op
hésiter = twijfelen
exagérer = overdrijven
plaire = bevallen; leuk vinden
à cause de = vanwege
ça vaut la peine = het is de moeite waard
le stock = de voorraad
le but = het doel
léger, légère = licht {Niet bedoeld als datgene wat je kan zien.}
retenir = onthouden
punir = straffen
sinon = anders
déjà = al
proposer = aanbieden
offrir = bieden; aanbieden
soutenir = steunen
remonter le moral = opbeuren
consoler = troosten
avoir confiance en quelqu'un = iemand vertrouwen
convaincre = overtuigen
le pouvoir = de macht
la publicité = de reclame
le moyen = het middel
la réduction = de korting
bénéficier de = profiteren van
pousser à = aanzetten tot
inciter à = aansporen om
protéger = beschermen
partager = delen
comparer = vergelijken
utiliser = gebruiken
répéter = herhalen
obliger = verplichten
gagner = verdienen
grâce à = dankzij
faire croire = doen geloven
plus tard = later
irrésistible = onweerstaanbaar
raté(e) = mislukt; gemist
pareil, pareille = gelijk
surtout = vooral
in de mode, trendy = branché(e)
noodzakelijk, onmisbaar = indispensable
ruim, wijd = large
dragen = porter
bekennen = avouer
overdrijven = exagérer
boodschappen doen = faire les courses
de laars = la botte
het overhemd = la chemise
de broek = le pantalon
de jurk = la robe
de rok = la jupe
de riem = la ceinture
het sieraad, de sieraden = le bijou, les bijoux
de halsketting = le collier
de armband = le bracelet
het horloge = la montre
vooral = surtout
zonder = sans
tijdens = pendant
omdat = parce que
al = déjà
kortom = bref
steeds meer = de plus en plus
gemist, mislukt = raté(e)
redelijk = raisonnable
het is de moeite waard = ça vaut la peine
het (bij)baantje = le boulot {[i]pop.[/i]}
het zakgeld = l'argent de poche {[i]mannelijk[/i]}
uitgeven = dépenser
sparen = économiser
verdienen = gagner
de voorraad = le stock
de korting = la réduction
beschikbaar = disponible
durven = oser
twijfelen = hésiter
troosten = consoler
delen = partager
beschermen = protéger
aanbieden = proposer
gebruiken = utiliser
gelijk = pareil, pareille
dankzij = grâce à
te lang(durig) = trop long(temps)
later = plus tard
anders = sinon
vanwege = à cause de
zelfs als = même si
blauw = bleu(e)
rood = rouge
geel = jaune
groen = vert(e)
bruin = brun(e), marron
zwart = noir(e)
wit = blanc, blanche

vertaal 'le conditionnel' die je hier in het rood ziet in de beleefdheidsvorm = Ik wil graag een trui kopen. {J'aimerais acheter un pull.}
vertaal 'le conditionnel' die je hier in het rood ziet in de beleefdheidsvorm = Het zou grappig zijn. {Ça serait drôle.}
Hoe vorm je de conditionnel? = infinitif als stam + imparfait uitgang {Als je het ongeveer goed had, mag je het goedrekenen.}
ik zou kiezen = je choisirais
jij zou kiezen = tu choisirais
hij/zij zou kiezen = il/elle choisirait
men zou/we zouden kiezen = on choisirait
wij zouden kiezen = nous choisirions
jullie zouden kiezen/u zou kiezen = vous choisiriez
zij zouden kiezen = ils/elles choisiraient
Bij welke werkwoordsoorten vervalt de e voor het vormen van een 'futur simple/conditionnel'-stam? = werkwoorden die eindigen op -re; werkwoorden eindigend op -re; werkwoorden op -re; bij werkwoorden die eindigen op -re; bij werkwoorden eindigend op -re; bij werkwoorden op -re
Geef de [red]conditionnel[/red] in de [i]ik-vorm[/i] van: être = je serais
Geef de [red]conditionnel[/red] in de [i]ik-vorm[/i] van: avoir = j'aurais
Geef de [red]conditionnel[/red] in de [i]ik-vorm[/i] van: faire = je ferais
Geef de [red]conditionnel[/red] in de [i]ik-vorm[/i] van: vouloir = je voudrais
Geef de [red]conditionnel[/red] in de [i]ik-vorm[/i] van: aller = j'irais
Geef de [red]conditionnel[/red] in de [i]ik-vorm[/i] van: venir = je viendrais
Geef de [red]conditionnel[/red] in de [i]ik-vorm[/i] van: pouvoir = je pourrais
Geef de [red]conditionnel[/red] in de [i]ik-vorm[/i] van: devoir = je devrais
ik zie = je vois
jij ziet = tu vois
hij/zij ziet = il/elle voit
men ziet/we zien = on voit
wij zien = nous voyons
jullie zien = vous voyez
zij zien = ils/elles voient
ik heb gezien = j'ai vu
jij hebt gezien = tu as vu
hij/zij heeft gezien = il/elle a vu
men heeft /we hebben gezien = on a vu
wij hebben gezien = nous avons vu
jullie hebben gezien = vous avez vu
zij hebben gezien = ils/elles ont vu
ik zag = je voyais
jij zag = tu voyais
hij/zij zag = il/elle voyait
men zag /we zagen = on voyait
wij zagen = nous voyions
jullie zagen = vous voyiez
zij zagen = ils/elles voyaient
ik zal zien = je verrai
jij zult zien = tu verras
hij/zij zal zien = il/elle verra
men zal zien/we zullen zien = on verra
wij zullen zien = nous verrons
jullie zullen zien = vous verrez
zij zullen zien = ils/elles verront
Bonjour, est-ce que je peux vous aider? = Goedendag, kan ik u helpen?
Vous voulez quelle couleur? = Welke kleur wilt u?
Vous voulez essayer les deux? = Wilt u ze allebei passen?
Vous faites quelle taille? = Welke maat heeft u?
Alors, comment vous trouvez le rouge? = Zo, hoe vindt u de rode?
Essayez donc le vert. = Past u dan de groene.
Oui, j'aimerais acheter un pull. = Ja, ik wil graag een trui kopen.
Je voudrais avoir le rouge et le vert. = Ik wil graag de rode en de groene.
Oui, mais je vais d'abord essayer le rouge. = Ja, maar ik ga eerst de rode passen.
Je fais du 38. = Ik heb maat 38.
Il est joli, mais il est trop grand pour moi. = Hij is mooi, maar hij is te groot voor mij.
Super, il me va très bien. = Super, hij staat me erg goed.
Goedendag, kan ik u helpen? = Bonjour, est-ce que je peux vous aider?
Welke kleur wilt u? = Vous voulez quelle couleur?
Wilt u ze allebei passen? = Vous voulez essayer les deux?
Welke maat heeft u? = Vous faites quelle taille?
Zo, hoe vindt u de rode? = Alors, comment vous trouvez le rouge?
Past u dan de groene. = Essayez donc le vert.
Ja, ik wil graag een trui kopen. = Oui, j'aimerais acheter un pull.
Ik wil graag de rode en de groene. = Je voudrais avoir le rouge et le vert.
Ja, maar ik ga eerst de rode passen. = Oui, mais je vais d'abord essayer le rouge.
Ik heb maat 38. = Je fais du 38.
Hij is mooi, maar hij is te groot voor mij. = Il est joli, mais il est trop grand pour moi.
Super, hij staat me erg goed. = Super, il me va très bien.
Cet objet est rond et rouge / bleu foncé / vert clair. = Dit voorwerp is rond en rood / donkerblauw / lichtgroen.
C'est assez petit et léger / lourd. = Het is nogal klein en licht / zwaar.
C'est dur / lisse / inégal. = Het is hard / glad / oneffen.
C'est en bois / en métal / en cuir / en plastique / en caoutchouc / en tissu / en verre. = Het is van hout / van metaal / van leer / van plastic / van rubber / van stof / van glas.
On utilise cet objet pour protéger ses lunettes. = Men gebruikt dit om de bril te beschermen.
Ça sert à écouter de la musique. = Het is om muziek mee te luisteren.
C'est pour tes affaires de sport. = Het is voor je sportspullen.
C'est un truc pour prendre des photos. = Het is een ding om foto's te maken.
Il/Elle est fort(e) / gros(se) / mince / maigre. = Hij/zij is sterk / dik / dun / mager.
Il/Elle pèse 60 kilos. = Hij/zij weegt 60 kilo.
Il/Elle mesure 1 mètre 75, il/elle est de taille moyenne. = Hij/zij is 1 meter 75, hij/zij is van gemiddelde lengte.
Il/Elle a les cheveux frisés / raides / longs / courts. = Hij/zij heeft gekruld / steil / lang / kort haar.
Il/Elle porte des lunettes rouges = Hij/zij draagt een rode bril.
Il/Elle est timide. = Hij/zij is verlegen.
Vous allez craquer pour sa couleur rouge. = U gaat bezwijken voor zijn rode kleur.
Ce sont les chaussures de sport les plus légères. = Het zijn de lichtste sportschoenen.
C'est le sac qu'il vous faut absolument. = Het is de tas die u absoluut moet hebben.
C'est la meilleure raquette pour faire du tennis. = Het is het beste racket om mee te tennissen.
C'est le plus beau modèle de l'année. = Het is het mooiste model van het jaar.
La forme de ces lunettes va vous séduire. = U zult worden verleid door de vorm van deze bril.
Deze trui is even duur als die (daar). = Ce pull est aussi cher que celui-là.
Het overhemd is mooier dan de trui. = La chemise est plus belle que le pull.
Hij is minder groot dan zij. = Il est moins grand qu'elle.
Het het minst dure telefoontje. = C'est le portable le moins cher.
Geef de vergrotende en overtreffende trap van het mannelijke enkelvoud en meervoud van 'bon'. = bon(s), meilleur, le(s) meilleur(s)
Geef de vergrotende en overtreffende trap van het vrouwelijk enkelvoud en meervoud van 'bon'. = bonne(s), meilleure(s), la/les meilleure(s)

Ingezonden op 29-01-2015 - 534x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!

voting system
1
2
3
4
5

Álles wat je moet leren voor Frans wat betreft grammatica en woordjes.

Deze overhoring is meer dan zeven jaar geleden ingestuurd. Dit was de begintijd van woordjesleren.nl!!
Waarschijnlijk werk je met een recentere uitgave en wijkt jouw boek af van de inzending hierboven.

Vakken

Grandes Lignes, deel 3

3 Alle bronnen + Voc. 3.1 - 3.4 [Gymnasiast]