Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
duits met een heleboel onzinnige dingen erbij
› 56 team Deutsch
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
duits met een heleboel onzinnige dingen erbij
56 team Deutsch
Jaar 2 (Gymnasium)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
TD TD Kap 5 tm BK45 extra Heute ist mein Tag. = Vandaag is het mijn dag. wie viel? = hoe veel / hoeveel? Wie viel Uhr ist es? = hoe laat is het? die Uhr = het uur(werk) (uur = tijdstip) die Stunden = de uren (uur = tijdsduur) heute = vandaag heute Morgen = vanmorgen morgen Mittag = morgen middag morgen Abend = morgen avond Australien = Australië Brasilien = Brazilië China = China Mexiko = Mexico Indien = India mein Alltag = mijn dagelijks leven die Uhrzeit = de kloktijd neun Uhr fünfzig = negen uur vijftig dreiundzwanzig Uhr zehn = drieëntwintig uur tien Viertel nach zwölf = kwart over twaalf halb sechs = half zes op maandag, om zeven uur = am Montag, um sieben Uhr frühstückst du nicht? = ontbijt jij niet? er isst zu Mittag = hij gebruikt het middagmaal (hij luncht) essen Sie zu Mittag? = luncht U? das Mittagessen = het middagmaal das Kind isst zu Abend = het kind gebruikt de avondmaaltijd das Abendessen = het avondeten das Abendbrot = de broodmaaltijd ‘s avonds das Essen = het eten warm = warm kalt = koud er steht nicht auf = hij staat niet op es fängt an = het begint rufst du mich an? = bel jij mij op? ich sehe am Abend fern = ik kijk 's avonds tv du hörst mir zu = jij luistert naar mij ich höre dir zu = ik luister naar jou wir hören euch zu = wij luisteren naar jullie schreibst du mit? = schrijf jij mee? ihr kommt mit = jullie komen mee sie probiert etwas aus = zij probeert iets uit du bist eingeschlafen = jij bent in slaap gevallen der Unterricht = het onderwijs der Schulschluss = het einde van de schooldag die Freizeit = de vrije tijd die Hausaufgaben = het huiswerk (mv) übt ihr gut? = oefenen jullie goed? ich übe eine Stunde Klavier = ik studeer een uur piano du gehst = jij gaat fahrt ihr nach Hause? = rijden jullie naar huis? wir sind nicht zu Hause = wij zijn niet thuis gehst du schlafen? = ga jij slapen er trifft dich = hij ontmoet jou wir treffen einen Freund = wij ontmoeten een vriend trefft ihr euere Freunde? = ontmoeten jullie je vrienden? er surft viel im Internet = hij surft veel op internet viel Gesundheit = veel gezondheid wenig Glück = weinig geluk Endlich Wochenende = Eindelijk weekend die Wochenenden = de weekenden die Tageszeit = het uur van de dag der Morgen = de morgen diese Vormittage = deze ochtenden der Mittag = de tijd tussen de middag der Nachmittag = de middag welche Abende = welke avonden diese Nächte = deze nachten die Mitternacht = middernacht gerade = juist, nu, recht Was macht ihr gerade? = Wat doen jullie nu? welches Restaurant = welk restaurant dieses Kino = deze bioscoop welche Kirche = welke kerk unsere Ausflüge = onze uitstapjes Ihr Radio = uw radio hört sie Radio? = luistert zij naar de radio? ihre Clique = haar vriendengroep wir träumen = wij dromen du quatscht = jij kletst Er liebt sie. = Hij houdt van haar. Sind Sie gekommen? = Bent u gekomen? Ihr seid zu Hause geblieben. = Jullie zijn thuis gebleven. Holst du mich ab? = Haal jij mij op? klingeln = rinkelen es klingelt = de bel gaat dein Wecker = jouw wekker früh = vroeg spät = laat müde = moe manchmal = soms zusammen = samen endlich = eindelijk Bist du auch im Kino? = Ben jij ook in de bioscoop nicht = niet der Jugendliche trifft mich = de jongere ontmoet mij ich treffe ihn = ik ontmoet hem wir treffen uns = wij ontmoeten elkaar triffst du ihn = ontmoet jij hem ich shoppe im Einkaufszentrum = ik shop in het winkelcentrum bist du shoppen gegangen = ben jij gaan winkelen wir machen eine Verabredung fürs Kino = wij maken een afspraak voor de bioscoop machst du eine Verabredung fürs Kino = maak jij een afspraak voor de bioscoop siehst du den Film = zie jij de film welchen Film seht ihr = welke film zien jullie startet ihr den Film = starten jullie de film der Film hat begonnen = de film is begonnen (be..) wann hat der Film begonnen = wanneer is de film begonnen (be..) wann beginnen die Filme = wanneer beginnen (be..) de films der Film läuft von 8 bis 10 = de film draait van 8 tot 10 wie schnell bist du gelaufen = hoe snel heb jij (snel) gelopen im Kino läuft ein Film = in de bioscoop draait een film hast du eine gute Idee = heb jij een goed idee habt ihr eine gute Idee = hebben jullie een goed idee die Idee ist gut = het idee is goed Alles Klar = helemaal duidelijk denkt ihr an = denken jullie aan sie denken an = zij denken aan wartest du einen Moment = wacht jij een moment einen Moment, bitte = een moment, a.u.b. haben Sie einen Moment = heeft U een moment plötzlich höre ich das Telefon = plotseling hoor ik de telefoon ich warte fünf Sekunden = ik wacht vijf seconden wartest du eine Minute = wacht jij een minuut ihr müsst eine Stunde warten = jullie moeten een uur wachten in zwei Stunden = over twee uur in 10 Minuten = over 10 minuten in 20 Sekunden = over 20 seconden das Tagebuch ist spannend = het dagboek is spannend die Tagebücher sind romantisch = de dagboeken zijn romantisch wie sind die Tagebücher = hoe zijn de dagboeken ein Tagebuch ist nur ein Buch = een dagboek is slechts een boek Treffpunkt Medien = ontmoetingspunt in de media ich habe kein Problem = ik heb geen probleem wir haben auch Pflichten = wij hebben ook plichten habt ihr ein Recht = hebben jullie een recht du darfst nicht in die Disko gehen = jij mag niet naar de disco gaan dürft ihr in die Disko gehen = mogen jullie naar de disco gaan sie darf bis 24 Uhr in die Disko gehen = zij mag tot 24 uur naar de disco gaan am Samstag dürfen wir abends ausgehen = op zaterdag mogen wij 's avonds uitgaan am Nachmittag gehen wir nicht ins Kino = in de namiddag gaan wij niet naar de bioscoop das ist uns nicht erlaubt = dat is ons niet toegestaan ich bestelle diese DVD = ik bestel deze dvd welche DVD möchtest du = welke dvd zou jij willen ich muss mein Zimmer noch aufräumen = ik moet mijn kamer nog opruimen er fährt Mofa: cool = hij rijdt snorfiets: cool darfst du schon Moped fahren = mag jij al brommer rijden ab 18 darfst du Auto fahren = vanaf 18 mag je auto rijden sie muss ihr Terrarium noch putzen = zij moet haar terrarium nog schoonmaken er hat kein Aquarium = hij heeft geen aquarium putzt ihr euer Terrarium = maken jullie je terrarium schoon er hat das Auto gewaschen = hij heeft de auto gewassen rauchen mag ich nicht = roken vind ik niet lekker sie lädt mich ein = zij nodigt mij uit ich lade euch ein = ik nodig jullie uit lädt er Sie ein = nodigt hij u uit ihr seid pünktlich = jullie zijn op tijd ab 16 bist du fast erwachsen = vanaf 16 ben je bijna volwassen unter 16 bist du noch ein Kind = onder 16 ben je nog een kind magst du Flöte spielen = vind je fluit spelen leuk wir mögen Diskussionen = wij vinden discussies leuk wir müssen um 23 Uhr zu Hause sein = wij moeten om 23 uur thuis zijn wir dürfen bis 23 Uhr ausgehen = wij mogen tot 23 uur uitgaan bis wie spät darfst du ausgehen = tot hoe laat mag jij uitgaan Flöte spielen mag ich nicht = fluit spelen vind ik niet leuk wer strickt eine Mütze = wie breit een muts Oma strickt einen Schal = Oma breit een sjaal wir gehen ins Eiscafé = wij gaan naar de ijssalon bist du im Eiscafé = ben jij in de ijssalon wir bestellen unsere Getränke = wij bestellen onze drankjes welche Speise magst du nicht = welk eten (gerecht) vind jij niet lekker ich möchte die Speisekarte, bitte = ik zou graag de menukaart, a.u.b. Mineralwasser mag ich nicht = mineraalwater vind ik niet lekker möchtest du eine Cola = zou jij een cola willen er bestellt einen Orangensaft = hij bestelt een jus d'orange möchten Sie einen Milchshake = zou u een milkshake willen nimmst du einen Eiskaffee = neem jij een ijskoffie er bestellt auch einen Toast = hij bestelt ook een toast ich nehme zwei Kugeln Eis = ik neem twee bolletjes ijs nimmst du eine Kugel = neem jij een bolletje Erdbeereneis mag ich nicht = aardbeienijs lust ik niet Ananaseis mag ich nicht = ananasijs lust ik niet mögt ihr Apfelkuchen = lusten jullie appeltaart (…ku…) der Kellner bringt dem Gast das Eis = de kelner brengt de gast het ijs die Kellnerin bringt dem Gast seinen Toast = de serveerster brengt de gast zijn toast der Kellner bringt dem Gast das Essen = de kelner brengt de gast het eten der Kellner bringt dem Gast den Kaffee = de kelner brengt de gast de koffie er hat ihm den Kaffee gebracht = hij heeft hem de koffie gebracht sie hat ihr den Orangensaft gebracht = zij heeft haar de jus d'orange gebracht ja, ich habe noch zwei Wünsche = ja, ik heb noch twee wensen das ist alles, danke = dat is alles, dank u was darf ich notieren = wat mag ik noteren er nimmt etwas zu essen = hij neemt iets te (zu) eten sie nimmt etwas zu trinken = zij neemt iets te (zu) drinken wir nehmen nichts = wij nemen niets ich möchte zahlen, bitte = ik zou willen betalen, a.u.b. wir zahlen zusammen = wij betalen samen zahlt ihr getrennt = betalen jullie apart heute zahlt sie = vandaag betaalt zij der Apfelsaft kommt sofort = de appelsap komt meteen guten Appetit = eet smakelijk das Eis ist nicht lecker = het ijs is niet lekker dieses Eis mag ich nicht = dit ijs lust ik niet heute ist der 20.01. = vandaag is 20-1 am 20.01 haben wir Deutsch = op 20-1 hebben we Duits den 20.01. haben wir Deutsch = 20-1 hebben we Duits heute haben wir den 20.01 = vandaag hebben we 20 januari heute ist der zwanzigste Erste = vandaag is twintig januari heute haben wir den zwanzigsten Ersten = vandaag hebben we twintig januari frühstückt ihr = ontbijten jullie du frühstückst = jij ontbijt er steht auf = hij staat op wir sind aufgestanden = wij zijn opgestaan es fängt an = het begint (an..) habt ihr angefangen = zijn jullie begonnen sie ruft mich an = zij belt mij op ich habe sie angerufen = ik heb haar opgebeld siehst du fern = kijk jij tv Sie sehen fern = u kijkt tv schreibt ihr mit = schrijven jullie mee ich schreibe mit = ik schrijf mee sie probiert aus = zij probeert uit probieren sie aus = proberen zij uit er schläft ein = hij valt in slaap Sie sind eingeschlafen = u bent in slaap gevallen übst du eine Stunde = oefen jij een uur ihr übt eine Stunde = jullie oefenen een uur wir gehen nach Hause = wij gaan naar huis geht ihr nach Hause = gaan jullie naar huis seid ihr zu Hause = zijn jullie thuis Sie sind zu Hause = u bent thuis gehst du schlafen = ga jij slapen er geht schlafen = hij gaat slapen wir treffen Sie = wij ontmoeten U surfst du im Internet = surf jij op internet ich surfe im Internet = ik surf op internet er träumt = hij droomt träumt ihr = dromen jullie wir quatschen = wij kletsen er liebt sie = hij houdt van haar sie liebt ihn nicht = zij houdt niet van hem wir sind nach Hause gekommen = wij zijn thuis gekomen seid ihr nach Hause gekommen = zijn jullie thuis gekomen ich bleibe zu Hause = ik blijf thuis wir sind zu Hause geblieben = wij zijn thuis gebleven holst du mich ab = haal jij mij op sie holt ihn ab = zij haalt hem op der Wecker klingelt = de wekker rinkelt die Wecker klingeln = de wekkers rinkelen was kaufst du = wat koop jij was kauft ihr = wat kopen jullie er bakt einen Kuchen = hij bakt een taart (K) was backt ihr = wat bakken jullie der Film startet = de film start die Filme starten = de films starten der Film hat schon angefangen = de film is al begonnen (an..) haben die Filme schon angefangen = zijn de films al begonnen (an..) der Film läuft = de film draait/speelt die Filme laufen = de films draaien/spelen denkst du an = denk jij aan wartest du einen Augenblick = wacht jij een moment ihr wartet einen Augenblick = jullie wachten een moment musst du zahlen = moet jij betalen wir müssen putzen = wij moeten schoonmaken Sie müssen anfangen = U moet beginnen (an..) darfst du rauchen = mag jij roken wir dürfen ausgehen = wij mogen uitgaan dürfen Sie helfen = mag U helpen geht ihr aus = gaan jullie uit wir gehen nicht aus = wij gaan niet uit sie geht ins Kino = zij gaat naar de bioscoop gehen Sie ins Kino = gaat u naar de bioscoop ich räume mein Zimmer auf = ik ruim mijn kamer op räumst du dein Zimmer auf = ruim jij jouw kamer op sie räumt ihr Zimmer auf = zij ruimt haar kamer op räumen Sie Ihr Zimmer auf = ruimt u uw kamer op putzt du dein Zimmer = maak jij je kamer schoon wir putzen unser Zimmer = wij maken onze kamer schoon wäscht du = was jij er wäscht = hij wast raucht ihr = roken jullie Sie rauchen = u rookt ich lade dich ein = ik nodig jou uit wer lädt mich ein = wie nodigt mij uit wer lädst du ein = wie nodig jij uit wer ladet ihr ein = wie nodigen jullie uit spielst du Flöte = speelt jij fluit sie spielt Flöte = zij speelt fluit sie strickt = zij breit stricken Sie = breit U er bringt den Toast = hij brengt de toast sie hat den Milchshake gebracht = zij heeft de milkshake gebracht was bestellst du = wat bestel jij was möchtest du bestellen = wat zou jij willen bestellen was möchtet ihr bestellen = wat zouden jullie willen bestellen er bestellt einen Eiskaffee = hij bestelt een ijskoffie er notiert = hij noteert notiert ihr = noteren jullie er nimmt = hij neemt nehmt ihr = nemen jullie er hat genommen = hij heeft genomen ich zahle = ik betaal zahlst du = betaal jij TD Kap 6 alles Präpositionen Dativ_Akkusativ für die Jugendlichen = voor de jongeren bei dem Treffpunkt = bij het ontmoetingspunt aus dem Stadion = uit het stadion in das Einkaufszentrum gehen = naar / in het winkelcentrum gaan in dem Einkaufszentrum sein = in het winkelcentrum zijn mit diesem Kinoprogramm = met dit bioscoopprogramma gegen euere Kritik = tegen jullie kritiek aus dem Kino = uit de bioscoop ohne einen Moment = zonder een moment nach diesen Filmen = na deze films durch Ihre Geschichte = door uw verhaal seit dem Start = sinds de start für deinen Star = voor jouw (film)ster um ihren Star = um haar (film)ster nach welchem Moment = na welk moment mit meinem Telefon = met mijn telefoon seit einer Minute = sinds een minuut nach einer Sekunde = na een seconde in einer Minute = over een minuut durch den Blitz = door de bliksm aus ihrem Tagebuch = uit haar dagboek von diesen Problemen = van deze problemen ohne ihre Pflichten = zonder haar plichten durch welches Recht = door welk recht durch unser Recht = door ons recht in der Disko sein = in disco zijn in die Disko gehen = naar de disko gaan mit unserer DVD = met onze dvd für sein Mofa = voor zijn snorfiets ohne ihr Moped = zonder haar bromfiets ohne dieses Moped = zonder deze bromfiets um welches Auto = om welke auto? um Ihr Auto = om uw auto ohne dein Aquarium = zonder jouw aquarium seit unserer Diskussion = sinds onze discussie mit diesen Erwachsenen = met deze volwassenen zu diesen Kindern = naar deze kinderen mit euerem Terrarium = met jullie terrarium im Eiscafé sein = in de ijssalon zijn ins Eiscafé gehen = naar de ijssalon gaan ohne deinen Spaß = zonder jouw grap durch welches Erlebnis = door welke belevenis für dein Getränk = voor jouw drankje für unsere Speise = voor ons eten um Ihre Speisekarte = om uw menukaart mit meinem Mineralwasser = met mijn mineraalwater nach meiner Cola = na mijn cola ohne ihren Orangensaft = zonder hun jus d'orange mit unseren Milchshakes = met onze milkshakes ohne seinen Eiskaffee = zonder zijn ijskoffie nach diesem Toast = na deze toast mit diesen Kugeln = met deze bolletjes nach Erdbeeren = naar aardebeien mit einer Ananas = met een ananas von diesen Äpfeln = van deze appels mit eueren Gästen = met jullie gasten von dem Kellner = van de kelner mit einer Kellnerin = met een serveerster ohne einen Wunsch = zonder een wens mit diesen Wünschen = met deze wensen TD kap 1 tm 6 Verben du grüßt = jij groet Sie grüßen = u groet ich bin = ik ben bist du = ben jij er hat = hij heeft wir haben = wij hebben sie grüßt = zij groet ihr seid = jullie zijn ihr habt = jullie hebben Sie sind = U bent sind sie = zijn zij hast du = heb jij Sie haben = U heeft sie hat = zij heeft buchstabieren Sie = spelt U du buchstabierst = jij spelt ich suche = ik zoek du suchst = jij zoekt sucht ihr = zoeken jullie magst du = vind jij leuk ihr mögt = jullie vinden leuk sie mag = zij vindt leuk kommt ihr = komen jullie du kommst = jij komt er kommt = hij komt du wohnst = jij woont ihr wohnt = jullie wonen wohnen Sie = woont U spielst du = speel jij ihr spielt = jullie spelen ich spiele = ik speel findest du = vind jij leuk ich finde = ik vind wir finden = wij vinden finden Sie = vindt U ich mache = ik maak er macht = hij doet macht ihr = doen jullie er malt = hij schildert wir malen = wij schilderen zeichnest du = teken jij ihr zeichnet = jullie tekenen ich tanze = ik dans tanzt du = dans jij sie lernt = zij leert lernen sie = leren zij wir hören = wij horen hört ihr = horen julie trinkst du = drink jij sie trinken = zij drinken er singt = hij zingt singen Sie = zingen zij schwimmt sie = zwemt zij ihr schwimmt = jullie zwemmen wer spricht = wie spreekt sprechen sie = spreken zij sie spricht = zij spreekt chattest du = chat jij ich chatte = ik chat wir schicken = wij sturen schickst du = stuur jij ich sage = ik zeg er sagt = hij zegt wir addieren = wij tellen op addierst du = tel jij op Sie multiplizieren = U vermenigvuldigt was passt zu = wat past bij zu Eva passen = bij Eva passen was bedeutet das = wat betekent dat es bedeutet = het betekent ich möchte = ik zou (graag) willen sie möchte = zij zou willen möchtet ihr = zouden jullie willen ich fahre = ik rijd sie fährt = zij rijdt sie fahren = zij rijden läufst du = loop jij ihr lauft = jullie lopen Sie laufen = U loopt wir sehen = wij zien siehst du = zie jij Sie sehen = U ziet ich klettre = ik klim du kletterst = jij klimt wir klettern = wij klimmen schläfst du = slaap jij wir schlafen = wij slapen er isst = hij eet ihr esst = jullie eten isst du = eet jij ich lese = ik lees liest sie = leest zij lesen Sie = leest U du arbeitest = jij werkt arbeitet ihr = werken jullie sammelst du = verzamel jij ich sammle = ik verzamel wir reisen = wij reizen reist du = reis jij er geht = hij hgaat geht ihr = gaan jullie gehst du = ga jij ich hole = ik haal wir holen = wij halen ich stehe = ik sta er steht = hij staat steht ihr = staan jullie bewegst du = beweeg jij sie bewegt = zij beweegt sie ist = zij is ihr habt angefangen = zijn jullie begonnen der Film hat angefangen = de film is al begonnen (an..) sie geht ins Kino = zij gaat naar de disco wen lädst du ein = wie nodig jij uit wen ladet ihr ein = wie nodigen jullie uit srticken Sie = breit U
Ingezonden op 31-01-2015 - 737x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!