Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Aardrijkskunde Mees
› 3 India als opkomend land
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Aardrijkskunde Mees
, deel 1
3 India als opkomend land
Jaar 3 (havo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
schiereiland = gebied dat aan drie kanten wordt begrensd door water cultuurgebied = groot gebied op aarde met een aantal gemeenschappelijke kenmerken natuurlijke grens = een grens langs een natuurlijk obstakel zoals een rivier of een gebergte reliëf = hoogteverschillen in het landschap hooggebergte = gebergte met toppen hoger dan 1500 laagvlakte = vlak gebied dat lager ligt dan 500 meter hoogvlakte = vlak gebied ligt hoger dan 500 meter tropen = temperatuurzone op aarde tussen 23 ½* NB en 23 ½* ZB moesson = halfjaarlijks wisselende wind zuidwest moesson = vochtige tropische zeewind vanaf de Indische Oceaan aanlandige wind = wind van zee naar het land aflandige wind = wind van land naar de zee regenschaduw = ligging achter een gebergte waardoor er weinig regen valt stroomgebied = het gebied dat afwatert op een bepaalde rivier maximum = een gebied met een teveel aan lucht : hogedrukgebied. minimum = een gebied met een tekort aan lucht: lagedrukgebied tropisch minimum = lagedrukgebied rond de evenaar, door de warmte stijgt de lucht en stroomt weg polair maximum = hogedrukgebied bij de polen, door de kou koelt de lucht af en daalt subtropisch maximum = hogedrukgebied bij 30* breedte subpolair mininum = lagedrukgebied bij 60* breedte kolonie = een overzees gebiedsdeel van een Europees Land kastenstelsel = indeling van de Indiase samenleving in verschillende sociale groepen exploitatiekolonie = kolonie die gebruikt wordt om grondstoffen te leveren voor de opkomende industrie in Europa politiek systeem = de manier waarop een staat wordt bestuurd bondsstaat = politiek systeem met een vereniging van staten globalisering = het steeds meer internationaal uitwisselen van mensen/geld/goederen/ideeën opkomend land = land met een snelgroeiende economie outsourcing = het uitbesteden van werk aan bedrijven in het buitenland lagelonenland = land met lage lonen voor de werknemers zelfvoorziening = productie voor eigen gebruik vrijemarkteconomie = de bedrijven bepalen zelf welke producten ze maken special economische zones = gebied waar buitenlandse bedrijven zich mogen vestigen en weinig belasting betalen metropool = enorm grote agglomeratie krottenwijk = een zelfbouwwijk met slechte huizen, weinig voorzieningen en onzekerheid voor de bewoners of ze er mogen wonen informele sector = ongeschoold, laag betaald en tijdelijk werk in de dienstsector duale economie = economie met een modern ontwikkeld deel en een traditioneel achtergebleven deel geboortebeperking = het plannen van het aantal kinderen binnen een gezin eenkindpolitiek = gezinnen mogen niet meer dan één kind hebben afzetmarkt = het aantal klanten dat producten wil kopen absolute getallen = gegevens uitgedrukt in aantallen of hoeveelheden relatieve getallen= gegevens uitgedrukt in percentages of promillages demografisch transitiemodel = model dat laat zien dat de natuurlijke bevolkingsgroei van een land 4 periodes doorloopt bevolkingsexplosie = snel groeiende bevolking door dalende sterftecijfers en hoog blijvende geboortecijfers bevolkingsdiagram = staafdiagram met de leeftijdsopbouw van de bevolking ontwikkelingssamenwerking = hulp van rijke landen aan ontwikkelingslanden structurele hulp = hulp waar mensen blijvend iets aan hebben noodhulp = hulp om te kunnen overleven bij een ramp Joint Venture = als een bedrijf bij buitenlandse investering samenwerkt met een bedrijf/regering uit dat land. bilaterale hulp = ontwikkelingshulp gegeven door een land aan een land multilaterale hulp = ontwikkelingshulp gegeven door een groep landen valuta = de onderlinge waardeverhouding tussen munteenheden van 2 landen ontwikkelingsland = arm land met een laag ontwikkelingspeil ontwikkeld land = rijk land met een hoog ontwikkelingspeil opkomend land = land met een snelgroeiende economie maar met een laag BBP per inwoner Europese Unie = 27 europese landen die veiligheid, democratie en welvaart voor alle Europeanen als doel heeft. Bruto nationaal product = geld dat alle inwoners van een land samen verdienen Bruto binnenlands product = totale productie van 1 land uitgedrukt in geld economisch machtsblok = land of samenwerkende landen met een hoge productie van goederen en een grote koopkrachtige markt
Ingezonden op 11-02-2015 - 1738x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!