Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
trabitour 3
› 6 1234
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
trabitour 3
6 1234
Jaar 4 (vwo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
Unsere Aktion des Tages: zwei Gläser Marmelade für den Preis von einem!=Onze actie van vandaag: twee potten jam voor de prijs van een! anbieten, bot an, hat angeboten=aanbieden anstehen, stand an, hat angestanden=in de rij staan aussuchen=uitzoeken die Auswahl=de keus Wir haben mehrere Modelle zur Auswahl.=Wij hebben verscheidene modellen ter keuze. Ich gehe noch schnell einkaufen.=Ik ga nog gauw even boodschappen doen. einen Einkaufsbummel machen=winkelen An Samstag mache ich gern einen Einkaufsbummel.=Op zaterdag ga ik graag winkelen. empfehlen, empfiehlt, empfahl, hat empfohlen=aanbevelen Der Koch empfiehlt heute Eisbein mit Sauerkraut.=De kok beveelt vandaag varkenspoot met zuurkool aan. erledigen=doen Es muss schnell gehen, weil ich noch vieles erledigen muss.=Het moet snel gaan, omdat ik nog veel te doen heb. Zeigen Sie Ihre Mitgliedskarte an der Kasse!=Laat uw lidmaatschapskaart aan de kassa zien! der Kasten=het krat Für die Feier haben wir einen Kasten Bier gekauft.=Voor het feest hebben wij een krat bier gekocht. das Kaufhaus=het warenhuis die Kiste=de kist;het krat der Kunde=de klant Ich schreibe dir eine Liste, was du alles einkaufen musst.=Ik maak een lijst met wat jij allemaal moet kopen. Der Händler lädt zehn Säcke mit Kartoffeln auf seinen Wagen.=De handelaar laadt tien zakken aardappelen op zijn wagen. das Schaufenster=de etalage die Schlange=de rij An der Kasse bildete sich eine lange Schlange.=Voor de kassa vormde zich een lange rij. Wollen Sie die Pralinen in einer Tüte oder einer Schachtel?=Heeft u de bonbons liever in een zakje of in een doosje? übrig=over;overig zurückgeben, gibt zurück, gab zurück, hat zurückgegeben=teruggeven beraten, berät, beriet, hat beraten = adviseren besorgen = halen Ich muss noch Brot besorgen. = Ik moet nog brood halen. erhältlich = verkrijgbaar Wir haben ein Grundstück am See erworben. = We hebben een perceel aan het meer gekocht. Der Hersteller garantiert für die Qualität dieses Produkts. = De fabrikant garandeert de kwaliteit van dit product. verfügbar = verkrijgbaar Es tut mir leid, dieses Modell ist leider nicht mehr verfügbar. = Het spijt me, dit model is helaas niet meer verkrijgbaar. verhandeln = onderhandelen vertreiben, vertrieb, hat vertrieben = verkopen Die Firma vertreibt ihre Produkte über das Internet. = De firma verkoopt haar producten via internet. zurücklegen = opzij leggen; apart houden; reserveren Der Verkäufer hat mir die Kette bis morgen an der Kasse zurückgelegt. = De verkoper heeft de ketting tot morgen voor me opzij gelegd angemessen = passend, adequaat; passend; adequaat anlegen = beleggen, investeren; beleggen; investeren Er hat sein gesamtes Geld in Aktien angelegt. = Hij heeft al zijn geld in aandelen belegd. ausreichen = voldoende zijn Reicht dien Geld noch für die teuere Hose aus? = Heb je nog genoeg geld voor die dure broek? Bei der Bank hat er einen Kredit aufgenommen. = Bij die bank heeft hij een krediet opgenomen. die Bankkarte = de betaalkaart bar = contant Bezahlen Sie bar oder mit der (Bank)karte? = Betaalt u contant of met een betaalkaart? die Finanzen = de financiën finanziell = financieel 50 Euro für eine Festplatte sind ein günstiges Angebot. = 50 euro voor een harde schijf is een gunstige aanbieding. das Konto = de (bank)rekening; de bankrekening; de rekening Auf welches Konto kann ich den Betrag überweisen? = Op welke rekening kan ik het bedrag overmaken. Ich bin froh, dass ich meine Schulden los bin. = Ik ben blij dat ik van mijn schulden af ben. die Münze = de munt Der Automat nimmt nur Münzen, keine Scheine. = De automaat neemt alleen maar munten, geen biljetten. In dem Geschäft haben sie alle Mäntel um die Hälfte reduziert. = In die winkel hebben ze alle jassen de helft goedkoper gemaakt. der Schein = het (bank)biljet; het bankbiljet; het biljet Können Sie einen 100-Euro-Schein wechseln? = Kunt u een 100-eurobiljet wisselen? Ich habe meine Schulden bei der Bank abbezahlt. = Ik heb mijn schulden bij de bank afbetaald. überweisen, überwies, hat überwiesen = (geld) overmaken; geld overmaken; overmaken Kannst du mir noch die hundert Euro überweisen?= Kun je die honderd euro nog aan mij overmaken? umsonst = gratis verfügen = beschikken over Die alte Dame verfügt nur über eine geringe Rente. = De oude dame beschikt maar over een klein pensioen. der Wert = de waarde zählen = tellen abheben, hob ab, hat abgehoben = opnemen Die (Bank)karte wurde vor einer Stunde gestohlen, und schon sind 1000 Euro abgehoben worden. = De betaalkaart is een uur geleden gestolen, en er is al 1000 euro opgenomen. Die Abschreibung beträgt im ersten Jahr 15%. = De afschrijving bedraagt in het eerste jaar 15%. ausgleichen, glich aus, hat ausgeglichen = vereffenen, compenseren; vereffenen; compenseren Ich habe die Rechnung ausgeglichen. = Ik heb de rekening vereffend. das Darlehen = de lening Der Schaden wird durch die Versicherung gedeckt. = De schade wordt door de verzekering gedekt. ergeben, ergibt, ergab, hat ergeben = blijken, resulteren; blijken; resulteren Aus der Berechnung ergibt sich ein Defizit von 500 Euro. = Uit de berekeningen blijkt een tekort van 500 euro. fällig = te betalen Die Miete ist morgen fällig. = De huur moet morgen betaald worden. die Gebühr = de vergoeding, de (administratie)kosten; de vergoeding, de administratiekosten; de vergoeding, de kosten; de vergoeding; de (administratie)kosten; de administratiekosten; de kosten Die Gebühr für eine Tunneldurchfahrt beträgt 4 Euro und 50 Cent. = De kosten voor één rit door de tunnel bedragen 4 euro en 50 cent. gewähren = verlenen, toestaan; verlenen; toestaan Nach längeren Verhandlungen gewährte ihm die Bank einen Kredit. = Na vrij lange onderhandelingen verleende de bank hem een krediet. überziehen, überzog, hat überzogen = overtrekken, overschrijden; overtrekken; overschrijden die Währung = de valuta, de munt(eenheid); de valuta, de munteenheid; de valuta, de munt; de valuta; de munt(eenheid); de munteenheid; de munt Die gemeinsame Währung in vielen Ländern Europas ist Euro. = De gemeenschappelijke munt in veel landen van Europa is de euro. die Zahlung = de betaling Leider ist die Zahlung noch nicht auf meinem Konto eingegangen. = Helaas staat de betaling nog niet op mijn rekening. der Zins = de rente
Ingezonden op 18-02-2015 - 680x bekeken.
Laatst bijgewerkt:
20-02-2015
.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!