Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
iets voor mezelf
› 2345678910 Worrdenn Palllass Griiekss Hooofdsstukk Tweee tott en mett tweeëënntwiintigg
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
iets voor mezelf
2345678910 Worrdenn Palllass Griiekss Hooofdsstukk Tweee tott en mett tweeëënntwiintigg
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!! WOORDEN VAN 2 T/M 19 GEORGANISEERD, VANAF 20 RANDOM DOOR ELKAAR. HET WERD TE VEEL WERK IMO. !!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!! Voorzetsels, bijwoorden en voegwoorden αἱρέω=nemen,innemen αντί + gen.=in plaats van ἀπό +gen.=vanaf αὖθις=opnieuw;weer δή=dan;dus ἐγγύς +gen.=dichtbij εἰς + acc.=naar;naar binnen;tot ἔνδον=binnen ἐμός=mijn ἐπεί/ἐπειδή +verleden tijd (2)= toen, nadat ἐπεί/ἐπειδή als voegwoord (2)= aangezien, nu ἔπειτα=daarna ἐπί +gen.=op ἐπί +dat.=aan;bij;op ἐπί +acc.=op … af;naar ἔτι=nog εὐθύς=onmiddellijk ἴσως=misschien;waarschijnlijk κατά=vanaf...naar beneden κατά +acc. (2)=verspreid over,volgens;verspreid over, wat betreft;ter hoogte van, wat betreft;ter hoogte van, volgens μάλιστα=het meest;vooral μετὰ ταῦτα=na dit;daarna μόνον=slechts, alleen maar ὅτε=toen;wanneer οὔποτε/μήποτε=nooit ούτω(σ) = zo; op die manier πάλαι=lang geleden;vroeger;allang πάλιν (2)=weer,terug;opnieuw,terug παρά +dat.=bij παρά +acc.=naar περί +gen.=om;over περί +acc. (2)=rondom,met betrekking tot;om,met betrekking tot πλήν +gen.=behalve πολλάκις=vaak;dikwijls ποτέ=eens;ooit;soms πρίν +inf./A.c.I.=voordat πρός +dat=bij πρός + acc.=naar(toe);tot σχεδόν +gen. (2)=dichtbij,bijna σφόδρα=zeer;erg τότε=dan;toen ὧδε=zo;als volgt ____________________________________________________________________ Werkwoorden op -ω of -έω ἀδικέω (2)=onrecht doen,onrechtvaardig handelen;onrecht doen,onrechtvaardig behandelen ἀναγιγνώσκω=herkennen ἀποβαίνω=weggaan ἀποθνῄσκω=sterven ἀπόλλυμαι=omkomen;te gronde gaan βοάω, aor. ἐβόησα=schreeuwen βλάπτω=schade toebrengen;benadelen διαφέρω=verschillen διαφθείρω=te gronde richten;vernietigen δοκέω +dat=schijnen;schijnen aan;toeschijnen;toeschijnen aan ἐγείρω (2)=opwekken,aanmoedigen;wekken,aanmoedigen;wakker maken,aanmoedigen εἶδον (stam ἰδ-,aor.)=ik zag εἷλον (stam ἑλ-,aor.)=ik nam;ik nam in εἶπον (stam εἰπ-, aor.)=ik zei;ik sprak ἐλαύνω (2)=rijden,drijven;rijden,voortdrijven ελπίζω=hopen;verwachten;verwachten te ἐπαινέω=goedkeuren;prijzen ἐπιθυμέω + inf.=verlangen te;om ἐπιχειρέω +dat.=de hand slaan aan;aanvallen ἐπιχειρέω +inf.=ondernemen;overgaan tot;proberen εὐρίσκω=vinden;ontdekken;aantreffen γιγνώσκω (2)=leren kennen,inzien;kennen, inzien;begrijpen, leren kennen;begrijpen, kennen καταβαίνω=naar beneden gaan;afdalen κατέχω=in zijn macht hebben;vasthouden;beheersen κελεύω +acc. +inf.=bevelen;verzoeken;vragen om κομίζω=brengen;halen;meenemen;verzorgen κρίνω=oordelen;beoordelen κωλύω +inf.=verhinderen;beletten;beletten om λανθάνω +acc.=verborgen zijn voor;ontgaan aan λυπέω=kwellen;verdriet doen μένω=blijven μένω +acc.=wachten;wachten op μετέχω + gen.=deelhebben aan;deelnemen aan μίσεω=haten νέμω=verdelen;toedelen νομίζω (2)=menen,beschouwen als παραςκευάζω=klaarmaken;gereedmaken παρέχω=verschaffen;geven πάσχω (2)=lijden,ervaren;te verduren hebben,ervaren;lijden ondervinden;te verduren hebben,ondervinden παύω=stoppen;ophouden;doen stoppen;doen ophouden πείθω=overtuigen;overreden τρέφω (2)=voeden,opvoeden φαίνω=tonen;laten zien φέρω=dragen;brengen φρονέω=verstandig zijn φροντίζω +gen.=zich bekommeren om Werkwoorden op -μι ἄπειμι=afwezig zijn;verwijderd zijn{inf ἀπεῖναι} εἰσιν=(zij) zijn σύνειμι +dat.=samenzijn met;omgaan met Werkwoorden op -μαι αἰδέομαι +inf.=zich schamen voor αἰδέομαι +acc.=ontzag hebben voor;respecteren αἰσθάνομαι=bemerken;merken;waarnemen ἀποκρίνομαι=antwoorden ἅπτομαι +gen.=aanpakken;vastpakken βουλεύω/βουλεύομαι=beramen;beraadslagen;besluiten δέχομαι=ontvangen,aannemen{aor. ἐδεξάμην} διαλέγομαι +dat.=spreken met;een gesprek voeren met;discussiëren ἐγείρομαι=wakker worden ἐγενόμην (aor.)=ik werd;ik werd geboren;ik onstond ἐντυγχάνω=ontmoeten;tegenkomen ἐπιλανθανομαι +gen.=vergeten ἐπίσταμαι +niks=weten;kennen ἐπίσταμαι +inf.=kunnen ἕπομαι +dat.=volgen;meegaan met {impf:εἱπόμην} εὔχομαι +dat.=bidden;bidden tot θεάομαι=bekijken;beschouwen ἡγέομαι +dat.=leiden;voorgaan;vooropgaan ἡγέομαι +inf./A.c.I.=menen ἡγέομαι +2 acc. =beschouwen als ἥδομαι +dat.=blij zijn met;zich verheugen in;zich verheugen in;zich verheugen over ἧλθον (stam ἐλθ-, aor.)=ik kwam, ik ging ἵσταμαι=gaan staan;blijven staan οἴχομαι=weggegaan zijn;weg zijn ὁράω=zien παρακελεύομαι +dat.=aansporen παρίσταμαι +dat.=bijstaan;helpen πυνθάνομαι (2)=ondervragen,vernemen ὑπισχνέομαι +inf.=beloven te φαίνομαι=verschijnen{vaak+inf} Bijvoeglijke naamwoorden ἄγριος=wild;woest ἄδικος=onrechtvaardig ἀδύνατος (2)=niet in staat,onmogelijk ἄθλιος=ongelukkig ἀληθής (ἀληθοῦς)=waar;werkelijk ἄλλος=ander ἀμείνων=beter ἄπιστος (2)=ongelofelijk,onbetrouwbaar ἄξιος=waard;waardig δυσμενής (δυσμενοῦς)=vijandig;slechtgezind ἐσθλός=edel;voortreffelijk ἕτοιμος soms +inf.=bereid;gereed;klaar;bereid om te;gereed om te;klaar om te εὐμενής (εὐμενοῦς)=welgezind;goedgezind εὐρύς (εὐρέος), εὐρεῖα, εὐρύ (εὐρέος)=breed καρτερός=sterk;krachtig μείζων=groter νέος (2)=nieuw, jong ὀξύς (ὀξέος) ὀξεῖα ὀξύ (ὀξέος)=scherp;fel{m-v-o} πλεῖστος (2)=meesten,zeer vele;meeste,zeer vele;meesten,zeer velen;meeste,zeer velen πλείων=meer σαφής (σαφοῦς)=duidelijk σός=jouw;uw τοιοῦτος=zodanig φοβερός=angstaanjagend χαλεπός=lastig;moeilijk ψευδής (ψευδοῦς)=leugenachtig;onwaar Zelfstandige naamwoorden op -ος, -α en -η, en -ον ὁ ἄνεμος=wind ὁ ἄνθρωπος (2)=mens,man ὁ ὅρκος=eed ὁ πολέμιος=vijand ὁ πόλεμος=oorlog ὁ πόντος=zee ὁ ποταμός=rivier ὁ σῖτος=eten;voedsel ἡ αἰτία=oorzaak ἡ βία=kracht;geweld ἡ βουλή (2)=plan,raad;besluit,raad;advies,besluit;advies,plan ἡ δόξα=roem ἡ ἐλευθερία=vrijheid ἡ ἑσπέρα=avond ἡ εὐτυχία=succes;geluk;voorspoed ἡ συμφορά (2)=gebeurtenis,ongeluk ἡ τύχη=lot ἡ ὕλη (2)=hout,bos ἡ ψυχή (2)=ziel,leven;schim,leven;geest,leven τό σημεῖον=teken τὸ φάρμακον (3)=kruid,geneesmiddel,vergif Overige zelfstandige naamwoorden ὁ ‘ἡγεμών=leider;aanvoerder ἡ αἰδώς (2)=respect,schaamte;respect, gêne;ontzag, schaamte;ontzag, gêne {αἰδους} ἡ ἐσθής=kleding{ἐσθῆτος} ἡ ἰσχύς (ἰσχύος)=kracht ἡ ναῦς (νεώς)=schip ἡ χάρις=charme;gunst;dank{χάριτος, acc χαριν} τὸ βάθος (βάτους)=diepte;hoogte ἡ χάρις (2)=charme,gunst;charme,dank{χάριτος, acc χαριν} ἡ χθών=aarde;grond τὸ εἶδος (εἶδους) (2)=gestalte,vorm;uiterlijk,vorm;gestalte,soort;vorm,soort τὸ ψεῦδος (ψεύδους)=leugen Overige woorden ἄγε/ἄγετε (δή)=vooruit!{bij gebiedende wijs} ὁ αὐτός +dat=dezelfde;dezelfde als αὐτός, αὐτή, αὐτό=zelf διὰ τοῦτο=daarom δεῦρο=hier;hierheen εἴσω=naar binnen εἴτε...εἴτε=of...of;hetzij...hetzij ἐμαυτόν=mijzelf ἐμαυτῷ=mijzelf;aan mijzelf;voor mijzelf ἕνεκα=terwille van, wegens ἔνθα (2)=daar,waar ἐξ οὗ=sinds;vanaf het moment dat ἴθι=kom op!{bij gebiedende wijs} μᾶλλον...ἤ=liever...dan οἷος=zo als;zodanig als;zoals ὁ δέ (2)=hij,de ander οὔπω/οὔ...πω=nog niet πάντως=geheel en al;volkomen παντοῖος=allerlei πόθεν:=waarvandaan? πολύ +compar.=veel πρὸς τούτοις=bovendien σεαυτοῦ=van jouzelf;jouw eigen σεαυτόν=jezelf σύ=jij;u τι (2)=iets,enige τις (3)=(antwoord is verkleind)iemand,een of ander,enkele;iemand,een of ander,enkelen;iemand,een of ander,sommige;iemand,een of ander,sommigen;iemand,een of andere,enkele;iemand,een of andere,enkelen;iemand,een of andere,sommige;iemand,een of andere,sommigen;iets,een of ander,enkele;iets,een of ander,enkelen;iets,een of ander,sommige;iets,een of ander,sommigen;iets,een of andere,enkele;iets,een of andere,enkelen;iets,een of andere,sommige;iets,een of andere,sommigen χρή +inf.=het is nodig dat ============= τὸ ἔπος (3)=verhaal,uitspraak,woord πᾶς (παντός), πᾶσα (πάσης), πᾶν (παντός) (3)=geheel,ieder,allen{mnl., vrl., onz.} τὸ ἔτος (ἔτους)=jaar ὑπό + gen.=door ἐκπλήττομαι=versteld staan;hevig schrikken τὸ γένος (γένους) (3)=geslacht,afkomst,soort ποιόσδε, ποιάδε, ποιόνδε=zodanig;dergelijk οἴομαι=denken;menen ἐκπλήττω (2)=verbijsteren,laten schrikken που (3)=ergens,denk ik,misschien τὸ ὄρος (ὄρους)=berg ἡδυς (ἡδέος), ἡδεῖα, ἡδύ (ἡδέος)=aangenaam;fijn{mnl., vrl., onz.} ποῦ=waar? τὸ ἔθνος (ἔθνους)=volk τὸ κτῆμα (κτήματος)=bezit ὀργίζομαι (+ dat.) (2)=boos worden,boos zijn τοτὲ μὲν ... τοτὲ δέ=nu eens ... dan weer πειράομαι + gen./inf. (2)=beproeven,proberen te;op de proef stellen,proberen te λογίζομαι + acc.=overwegen;bedenken ἔξεστι(ν) + (dat. en inf.)=het is (voor iemand) mogelijk/geoorloofd om ἔτεκον=ik baarde;ik bracht ter wereld{aor. van τίκτω} μέμφομαι + dat.=berispen;aanmerking maken op ἐάω=(toe)laten;toestaan τείνω=spannen;strekken ῥᾴδιος=gemakkelijk μιμνῄσκομαι + gen.=zich herinneren ὀ θυμός (2)=hart,gemoed τὸ πρόσωπον=gezicht ἡ δειρή=hals;nek ὁ ἆθλος=wedstrijd;strijd;inspanning ὁ ἄργυρος=zilver ὁ δαίμων (δαίμονος)=godheid πέλας + gen.=dichtbij τοσοῦτος, τοσαύτη, τοσοῦτο=zo groot;zoveel τολμάω=durven ἀπατάω=bedriegen ἡ ὥρα=seizoen;tijd νικάω=overwinnen ἥκιστα(2)=(aller)minst,volstrekt niet σπάω=trekken ὁ φόνος=moord ὁ τρόπος=manier παραινέω=aansporen;vermanen
Ingezonden op 23-02-2015 - 1682x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!