Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Vocabulaire 2000 Français
› 41 Le début, la fin, la continuité, la rupture
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Vocabulaire 2000 Français
41 Le début, la fin, la continuité, la rupture
Jaar 1 (hbo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
een initiatief = une initiative definitief = définitif een fragment = un fragment permanent = permanent een reactie = une réaction een pauze = une pause een ingang = une entrée af en toe, nu en dan = de temps en temps meestal = le plus souvent, la plupart du temps, généralement, d'habitude zelden =rarement eens, één keer om de twee maanden = une fois tous les deux mois een uitgang = une sortie in het weekend = le weekend 's zaterdags = le samedi acht dagen geleden = il y a huit jours op drie oktober, de derde oktober = le trois octobre eerst = d'abord dan = puis daarna = ensuite ten slotte = finalement begin- ... eind- = initiale ... finale, du début ... finale begint = commence eindigt = finit begin = début het einde = la fin afmaken, beëindigen = terminer, finir eindigt = se termine eindelijk = enfin goed dan = enfin, bon kortom = bref, enfin begonnen = débuté, commencé geworden = devenu inleiding = introduction het verdwijnen, de verdwijning = la disparition afmaken, voltooien = achever, terminer afmaken = achever, abattre de oorsprong = l'origine ingevoerd, binnengebracht = introduite de bronnen = les sources afkomst = origine de bron = la source schiep = créa de schepping = la création een instelling = une institution gesticht, opgericht = fondée de stichter = le fondateur oprichting = fondation beperkt = limite, borne een -beperking = une limitation snijden af = coupent geknipt = coupé beginnen met ... verder = commencer par ... gaan met ... eindigen met = continuer par ... terminer par blijft = reste begint te = commence à blijft = continue à houdt niet op = ne cesse (pas), n'arrête pas zonder ophouden, onophoudelijk = sans cesse gescheiden = séparé voortdurend = continuel, continu, constant, incessant, permanent voortzetten = continuer continue, ononderbroken = continue, constante continuïteit, samenhang = continuité bewaring = conservation bewaard = conservé bewaard = gardé zal houden = tiendrai houdt niet, blijft niet = ne tient pas hou je = tiens-toi apart = à part bijzonder = particulier doen ontstaan, veroorzaken = créer, provoquer een vraag stellen = poser une question houdt stil, blijft staan = s'arrête rijdt verder = continue à rouler doel = but te bereiken = atteindre ten gevolge van = par suite de, à la suite de, sous l'effet de ononderbroken = interrompu meegebracht = entrainé een staat, een toestand = un état het vervolg = la suite overblijft = reste resterende = restants grenzen, begrenzingen= des frontières hinderpalen, versperringen = des barrières de grens = la frontière de slagboom = la barrière van tevoren = d'avance te vroeg = en avance (goed op tijd), trop tôt (storend te vroeg) loopt over = avance te laat = en retard opgehouden, vertraging, doen oplopen = retardé uitgesteld = remise een belemmering, een hindernis = un obstacle er ons van afmaken = nous en débarrasser zonder uitstel, dadelijk = sans délai, sans attendre à l'instant, immédiatement, tout de suite, sur le champ beletten = empêcher de omstandigheden = les circonstances geval = cas onvoorziene ... zich voordoen = imprévues ... se présenter gebeuren = arriver pauzeren = faire une pause laten we overgaan = passons de verbreking = la rupture verbreken = rompre ontketend = déclenché de afloop = l'issue uitweg = issue uitzichtloos = sans issue hebben zich afgespeeld = se sont déroulés aan te vullen, te vervolledigen = compléter vullen elkaar aan = se complètent mondt uit = se jette afgenomen = coupé eindeloos = infinie, illimitée, sans fin, sans limites hou mij aan blijf bij = m'en tiens à hecht aan, sta op = tiens à zich voordoen = se posent buiten bereik van = hors d'atteinte de neergelegd = arrêté het gevolg zal zijn = résultera uitdraaien, uitlopen = aboutir opgewekt = éveillé, suscité uitgelokt = provoqué, suscité achterloopt = retarde
Ingezonden op 23-02-2015 - 1509x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!