Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
examenidioom Duits Odulphus
› 4 1 tm 594
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
examenidioom Duits Odulphus
4 1 tm 594
Jaar 6 (Atheneum)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
als = toen ausnahmsweise = bij wijze van uitzondering damals = toentertijd damit = opdat demnächst = binnenkort deshalb = daarom die Art und Weise wie = de manier waarop einigermaßen = enigszins entweder ... oder ... = of ... of ... erst = pas etwa = ongeveer; soms; bijvoorbeeld gelegentlich = soms gerade = zojuist häufig = vaak in Kürze = binnenkort je(mals) = ooit kaum = nauwelijks keinesfalls = geenszins keineswegs = geenszins nie(mals) = nooit sobald = zodra trotzdem = toch; desondanks umsonst = gratis unbedingt = beslist, perse, absoluut unmittelbar = vlak(bij, voor, na) weder ... noch ... = noch ... noch ... weshalb = waarom zumal (da) = te meer daar; vooral omdat zunächst = eerst die Wende = de ommekeer, de val van de Muur die Verführung = de verleiding die Bedingung = de voorwaarde die Schicht = de klasse das Wahrzeichen = het symbool strapazieren = veel eisen van der Schatten = de schaduw der Krach = de ruzie neuerdings = de laatste tijd der Umschwung = de ommekeer verzweifeln = wanhopen die Siedlung = de wijk die Sucht = de verslaving langgehegt = lang gekoesterd auf sich halten = aan zijn reputatie denken sich verlagern = zich verplaatsen Bilanz ziehen = de balans opmaken der Zwiespalt = de tweestrijd hegen = koesteren widerrufen = herroepen, intrekken folgerichtig = dus, dientengevolge, daarom das Pflaster = het plaveisel, het pleister der Pappbecher = de kartonnen beker der Aberglaube = het bijgeloof die Beschaffung = de aanschaf reißen = vangen (als prooi), verscheuren der Teich = de vijver die Beziehung = het contact, de relatie verführerisch = verleidelijk anständig = netjes, fatsoenlijk der Nachwuchs = de kinderen die Zuwendung = de aandacht das Verhalten = het gedrag vernachlässigen = verwaarlozen die Verwandtschaft = de familie(leden) die Angehörigen = de familie(leden) die Vorfahren = de voorouders das Benehmen = het gedrag tadeln = afkeuren verheimlichen = geheimhouden zwiespältig = verdeeld zumutbar = wat gevraagd kan worden sich zieren = aarzelen uit schaamte der Ruf = de goede naam vernetzt = in een netwerk verbonden die Gleichberechtigung = de emancipatie das Gemeinwohl = het algemeen belang bescheren = schenken, bezorgen, opleveren sittlich = zedelijk, moreel das Schicksal = het lot heimsuchen = teisteren spenden = schenken lindern = verzachten das Lebensmuster = het leefpatroon die Zerrissenheit = de verdeeldheid ausgleichen = vereffenen mies = beroerd die Einbeziehung = het erbij betrekken der Teilbereich = het deelgebied der Auszug = de verhuizing stattlich = deftig, imposant polstern = stofferen die Billigung = de goedkeuring förmlich = werkelijk widerrufen = herroepen gravierend = ernstig empfindlich = gevoelig die Tätigkeit = de bezigheid die Stelle = de baan das Gehalt = het salaris entlassen = ontslaan berufstätig = werkend sich bewerben um = solliciteren naar streiken(für) = staken(voor) der Vorstand = de directie die Tarifverhandlung = de CAO-onderhandelingen der Vorgesetzte = de chef der Untergebene = de ondergeschikte herstellen = vervaardigen, produceren das Handwerk = het ambacht die Ausschreitung = de geweldadigheid das Bergwerk = de mijn die Werkstatt = de werkplaats die Schicht = de ploeg das Werk = het grote bedrijf kündigen = ontslag nemen empfinden = ervaren, voelen die Ehrfurcht = de eerbied die Begeisterung = het enthousiasme sich hingeben = zich overgeven aan das Bedurfnis = de behoefte die Heimat = het thuis die Sehnsucht = hevig verlangen ersehnt = langverwacht trübsinnig = neerslachtig schikanieren = pesten die Laune = het humeur schmeicheln = vleien schwärmen für = dwepen met erschüttern = schokken die Verzweiflung = de wanhoop verharmlosen = bagatelliseren ahnen = vermoeden bedauern = betreuren verkraften = verwerken nachvollziehbar = te begrijpen kursieren = circulieren erläutern = verklaren bezeichnen = aanduiden das Einvernehmen = de goedkeuring der Vorzug = de voorkeur der Befürworter = de voorstander der Widerwille = de weerzin die Schlussfolgerung = de conclusie der Rahmen = het kader, de schilderijlijst die Lücke = het gat; de leemte hiesig = van hier nahezu = nagenoeg; zo goed als häufig = veelvuldig erheblich = behoorlijk; aanzienlijk zusätzlich = bijkomend außerordentlich = uitzonderlijk vollständig = compleet; volledig das Ausmaß = de omvang; de afmeting umfassend = omvangrijk; uitvoerig die Gegenwart = tegenwoordige tijd; het heden die Vergangenheit = het verleden derzeit = momenteel zeitgenössisch = uit dezelfde tijd unterdessen = intussen allmählich = langzamerhand schlagartig = op slag; plotseling unverzüglich = meteen, onmiddellijk seit jeher = van oudsher stetig = continu; aldoor; constant ständig = continue; aldoor; constant seither = sindsdien von vornherein = bij voorbaat daraufhin = vervolgens kurzerhand = kortweg kurzfristig = van korte duur das Vorjahr = het vorige jaar; vorig jaar vorhersehbar = te voorzien abhelfen = verhelpen; in orde brengen abmildern = verzachten ahnen = vermoeden; een voorgevoel hebben ahnungslos = argeloos albern = mal; onnozel nichts anhaben = niets maken; niet deren anregen = aanzetten artig = zoet; lief aufgebracht = boos; nijdig bedauern = betreuren; spijten beschleunigen = versnellen bieder = braaf; trouwhartig das Bedenken = het bezwaar das Dasein = het bestaan; het leven das Erachten = de mening; het inzicht das Getöse = het geraas das Gewebe = het weefsel das Lager = de opslagplaats, het kamp dauern = medelijden inboezemen; duren der Denkmalschutz = de monumentenzorg der Müllbehälter = de vuilnisbak der Rückstand = de rest der Schlot = de schoorsteen der Umkreis = het gebied; de omgeving der Zeitaufwand = de tijdsinvestering derb = stevig; hardhandig die Andacht = de kerkdienst; het gebed die Angleichung = de aanpassing die Anstalt = de inrichting; de instelling die Ausdauer= de volharding; uithoudingsvermogen die Bildung = de beschaving; ontwikkeling die Bürde = de last die Empörung = de verontwaardiging die Frist = de termijn die Müllentsorgung = de afvalverwerking die Nahrungskette = de voedselketen die Senkung = de verlaging die Verseuchung = de besmetting einräumen = toegeven; verlenen, toestaan einstufen = rangschikken einzigartig = uniek entlarven = ontmaskeren erheblich = aanzienlijk erzeugen = produceren hergebracht = gebruikelijk; traditioneel nachhaltig = blijvend offenbar = blijkbaar; klaarblijkelijk sich ernähren = zich voeden sich etwas verbitten = iets niet verkiezen sich gefasst machen = zich voorbereiden überbürden = overladen unartig = ondeugend unterbleiben = achterwege blijven verdenken = kwalijk nemen verübeln = kwalijk nemen vorbeugen = voorkomen; verhinderen winzig = zeer klein die Gattung = de soort, het genre die Wachstumsrate = het groeipercentage schwindeln = duizelen zerrinnen = oplossen; wegvloeien die Verwandlung=de gedaanteverwisseling die Wucht = de kracht erlöschen = doven; uitgaan verscharren = begraven; bedelven prasseln = kletteren; knetteren das Getöse = het geraas; het kabaal gären = gisten die Miene = de gelaatsuitdrukking das Genick = de nek schweifen = dwalen; zwerven das Gelände = het terrein das Gehege = het omheinde gebied artgerecht = recht doend aan de soort die Beförderung = het vervoer die Maut = de tol zähflüssig = langzaam rijdend beschleunigen = versnellen; accelereren die Eisenbahn = het spoor; de trein bequem = comfortabel die Schiene = de rail die Schranke = de slagboom; de spoorboom die Bestimmung = de bepaling; het voorschrift die Strecke = het traject; de afstand zurücklegen = afleggen (afstand) der Absturz = het neerstorten, de val pauschal = all-inclusive, volledig verzorgd der Aufbruch = het vertrek verbringen = doorbrengen der Aufenthaltsort = de verblijfplaats entlegen = afgelegen ausspannen = uitrusten der Ballungsraum = het dichtbevolkte gebied veranstalten = organiseren wahren = behartigen; verdedigen bewältigen = verwerken; onder de knie krijgen verabreichen = geven; toedienen verschwenden = verspillen anordnen = rangschikken; regelen veranlassen = gelasten; ervoor zorgen die Abhilfe = de uitkomst; de oplossing vorwegnehmen=vooruitlopen op vorweisen = laten zien einstufen = indelen; classificeren verzichten auf = afzien van auslösen = veroorzaken; in werking zetten wiederherstellen = repareren; herstellen aufbegehren = in opstand komen verringern = verminderen prägen = slaan; afdrukken; stempelen ausstatten = uitrusten beanspruchen = claimen; in beslag nemen die Nachahmung = de imitatie; de nabootsing vortäuschen = veinzen; simuleren sich verstellen = doen alsof einschüchtern = intimideren nötigen = dwingen; noodzaken bescheinigen = schriftelijk bevestigen erledigen = afhandelen die Auseinandersetzung = de ruzie, de discussie sich verständigen = communiceren das Verständnis = het begrip voraussetzen = uitgaan van; vooronderstellen erwähnen = vermelden hervorbringen = uitbrengen hervorheben = nadruk geven; accentueren Bescheid sagen = op de hoogte brengen eintragen = noteren; registreren das Verzeichnis = de lijst; het register das Schlagwort = de leus; de slogan speichern = opslaan die Öffentlichkeit = de publiciteit die Moderation = de presentatie einblenden = invoegen die Einschaltquote = het kijkcijfer zielen = richten vertreten = behartigen, vertegenwoordigen verfechten = verdedigen leidig = naar, onaangenaam ins Gerede kommen = in opspraak komen im Klartext = in duidelijke bewoordingen gestrig = van gisteren gegenwärtig = huidig erzielen = behalen die Steuer = de belasting die Staatsräson = het algemeen belang die Rente = het pensioen die Einschränkung = de beperking die Eigenständigkeit = de zelfstandigheid die Bundeswehr = het leger van de BRD die Botschaft = de ambassade die Behauptung = de bewering die Abtreibung = de abortus der Zoll = de douane der Zivildienst = de vervangende dienst der Wehrdienst = de militaire dienst der Umriss = de omtrek der Rückschritt = de achteruitgang der Hauch = de zweem der Angriff = de aanval das Zugeständnis = de consessie bezichtigen = betichten; verwijten; beschuldigen betreuen = begeleiden, verzorgen ausschlachten = uitbuiten; profiteren ausgesetzt sein = blootstaan aan aufsässig = opstandig anzeigen = aankondigen angebracht = passend allgewaltig = oppermachtig allemal = zeker, zeer beslist das Kennzeichen = het kenmerk großzügig = gul der Anstand = het fatsoen geschickt = handig; behendig gewandt = vlot die Fassung = de zelfbeheersing gewissenhaft = nauwgezet gierig = gretig nachgiebig = zacht; toegevend nachtragend = haatdragend gleichgültig = onverschillig reizbar = prikkelbaar albern = onnozel die Tücke = de boosaardigheid der Angeber = de opschepper scheitern = mislukken der Versager = de loser; de mislukkeling die Bequemlichkeit = de gemakzucht verlogen = leugenachtig tarnen = camoufleren der Rundfunk = de radio das Geschick = de handigheid die Übertragung = de uitzending in Anspruch nehmen = in beslag nemen im Bereich = op het gebied die Aufzeichnung = de opname durchaus = beslist das Referat = de verhandeling der Werbeträger = het reclamemedium lösen = oplossen heikel = precair überwinden = overwinnen die Erpressung = chantage der Aussteiger = de drop-out die Ausweitung = de uitbreiding aufwendig = kostbaar die Nachrede = de kwaadsprekerij bezeichnend = kenmerkend der Spitzname = de bijnaam der Umbruch = de ingrijpende verandering schielen = gluren anspruchslos = bescheiden die Schlagzeile = de krantenkop leugnen = ontkennen, loochenen vordergründig = oppervlakkig gebühren = toekomen sich zurechtfinden = de weg vinden die Erkenntnis = het inzicht die Aktien = de aandelen platzen = ontploffen die Auswertung = de evaluatie der Haushalt = het budget; de begroting der Aufschwung = de opbloei; de opleving die Flaute = de slappe tijd pleite = blut; failliet; bankroet der Wettbewerb = de concurrentie die Mangelware = de schaarse waar der Verbraucher = de consument landläufig = algemeen; gebruikelijk gebührenfrei = kosteloos der Nachschub=de nieuwe voorraad, aanvulling der Zuwachs = de groei zuzüglich = exclusief das Guthaben = het tegoed die Rate = de termijn der Zins = de rente die Versteigerung = de veiling feilbieten = te koop aanbieden die Erstattung = de vergoeding die Währung = de valuta kostspielig = duur; kostbaar die Forschung = (wetenschappelijk) onderzoek der Gegenstand = het thema; het voorwerp die Schachtel = de doos; het doosje voranschreiten = opschieten; vooruitgaan überprüfen = checken; controleren vollenden = voltooien der Beleg = het bewijs der Befund = de uitslag; de bevinding voraussagen = voorspellen sich erweisen = blijken; blijken te zijn überholt = achterhaald erfordern = vereisen gewährleisten = garanderen abschalten = uitschakelen der Erfinder = de uitvinder versenken = dalen; laten zinken das Gefüge = de structuur; de constructie der Ersatz = de vervanging die Anleitung=de gebruiksaanwijzing,handleiding die Untertasse = de schotel die Leinwand=het linnen (schilders- of film-)doek die Ausstellung = de tentoonstelling das Denkmal = het monument darstellen = afbeelden; uitbeelden die Darbietung = de opvoering die Unterhaltung = het vermaak die Auszeichnung = de onderscheiding die Widmung = de opdracht verfassen = schrijven die Gestaltung = de vormgeving der Verlag = de uitgeverij herausgeben = uitgeven sämtlich = totaal; compleet der Dunst = de nevel; de wasem der Gipfel = de top das All = het heelal der Treibhauseffekt = het broeikaseffect die Verknappung = het schaars worden zerstören = verwoesten; vernietigen die Überflutung = de overstroming der Pegel = het peil das Kraftwerk = de energiecentrale der Atommeiler = de kernreactor erneuerbar = duurzaam die Entsorgung = de opslag; de berging der Sperrmüll = het grofvuil die Wiederverwertung = het hergebruik die Einwegflasche = de wegwerpfles der Zusatz = de toevoeging die Massentierhaltung = de bio-industrie die Beschaffenheit = gesteldheid, hoedanigheid der Aufwand = de inzet; de moeite das Verfahren = het procedé; de handelswijze der Wandel = de verandering; de wijziging die Vorlage = het model; het voorbeeld herkömmlich = aloud; traditioneel gängig = gangbaar; gebruikelijk geläufig = gangbaar; vertrouwd rückständig = achtergebleven ausgiebig = uitvoerig; uitgebreid eingehend = grondig; intensief verfügbar = beschikbaar unumgänglich = onvermijdelijk; onontkoombaar beiläufig = terloops in Bezug auf = met betrekking tot in Anbetracht = met het oog op aufschlussreich = duidelijk; verhelderend ausreichen = volstaan verwenden = gebruiken unterliegen = onderworpen zijn aan überwinden = te boven komen bevorstehen = te wachten staan behaftet = belast; behept; verbonden einwandfrei = onberispelijk verhältnismäßig = relatief, naar verhouding die Beschäftigung = het werk; de bezigheid das Gaststättengewerbe = de horeca zuständig = bevoegd; verantwoordelijk der Handwerker = de vakman die Wartung = het onderhoud das Gerüst = de steiger der Stiefel = de laars der Sachverständige = de deskundige der Ruhestand = het pensioen die Arbeitsbedingungen = de arbeidsvoorwaarden feuern = op staande voet ontslaan das Attentat = de aanslag die Fahndung = de opsporing ermitteln = een gerechtelijk onderzoek instellen die Indizien = de aanwijzingen; de verdenkingen unverbindlich = vrijblijvend die Irreführung = de misleiding käuflich = corrupt; omkoopbaar die Unterschlagung = de verduistering handgreiflich = handtastelijk straffällig = schuldig aan een strafbaar feit vorsätzlich = opzettelijk mutmaßlich = vermoedelijk der Staatsanwalt = de officier van justitie der Einspruch = het protest genehmigen = goedkeuren; vergunning geven das Gutachten = het advies; het rapport die Verfassung = de grondwet die Gewalt = de macht die Hochrechnung = de prognose erproben = testen, beproeven die Daten = de gegevens die Errungenschaft = de verworvenheid die Leistungsfähigkeit = de prestatie der Grundsatz = het principe die Annahme = de veronderstelling grundsätzlich = principieel ehemalig = voormalig, ex- die Herausforderung = de uitdaging unterlegen sein = de mindere zijn van versagen = falen ersehnen = hevig verlangen der Ausgleich = de compensatie irgendwann = ooit vermiesen = verpesten ausdehnen = uitzetten, groter worden auswandern = emigreren allenthalben = overal der Rohstoff = de grondstof heizen = stoken, verwarmen nach sich ziehen = tot gevolg hebben der Einsatz = het inzetten einschneidend = ingrijpend beträchtlich = aanzienlijk die Verwendung = het gebruik annähernd = bij benadering rückläufig = teruglopend der Laie = de leek berücksichtigen = rekening houden met fördern = delven, naar boven brengen erziehen = opvoeden die Krankenkasse = het ziekenfonds belegen = bewijzen schmähen = honen, beschimpen durchaus = per se; zeer beslist tatsächlich = echt; inderdaad allerdings = echter; nou en of, stellig, zeker freilich = weliswaar; echter; evenwel; natuurlijk dennoch = toch; desondanks mitnichten = absoluut niet immerhin = tenminste; in elk geval stattdessen = in plaats daarvan im Nachhinein = achteraf nachträglich = achteraf längst = al lang bisher = tot nu toe ohnehin = toch al; sowieso jeweils = telkens allenfalls = hoogstens offensichtlich = duidelijk; kennelijk anscheinend = vermoedelijk; waarschijnlijk angeblich = zogenaamd; naar men zegt geradezu = gewoonweg; in één woord namentlich = vooral; met name zudem = bovendien halt = nu eenmaal keineswegs = geenszins; volstrekt niet gemeinhin = doorgaans; gewoonlijk daher = daarom demnach = derhalve; dientengevolge deswegen = daarom somit = dus; zodoende
Ingezonden op 15-03-2015 - 871x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!