Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Woordenlijsten Frans
› 3140
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Woordenlijsten Frans
, deel 31-40
hoofdstuk 3140
Jaar 5 (havo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
beaucoup = veel le besoin = de noodzaak, wat nodig is, wat je nodig hebt, de behoefte chacun = ieder changer = veranderen chaque = elk le chiffre = het cijfer, het getal choisir = kiezen le coeur = het hart comportement = gedrag connu = bekend connaître = kennen la connaissance = de kennis conseiller = aanraden, raad geven déconseiller = afraden contribuer = bijdragen convaincu = overtuigd convancre = overtuigen croire = geloven elle croit = ze gelooft d'après = volgens décevant = teleurstellend décevoir = teleurstellen la déception = de teleurstelling décider = beslissen la décision = de beslissing déduire = afleiden van le défir = de uitdaging dehors = buiten dernier = laatste le destin = het lot devenu = geworden devenir = worden la différence = het verschil diversité = verscheidenheid le domaine = het gebied en tant que = als encore = nog ensemble = geheel, samen l'environnement = het milieu l'époque = het tijdperk l'esprit = de geest étonner = verbazen étonnant = verbazingwekkend étonné = verbaasd éviter = vermijden exigeant = veeleisend l'exigence = de eis exprimer = uitdrukken facile = gemakkelijk grâce à = dank zij il faut = het is nodig om le nombre = het aantal le lieu = de plaats lutter = strijden tegen la lutte = het gevecht malgré = ondanks marcher = lopen mentir = liegen mensonge = leugen moyen = gemiddeld les moyens = middelen célèbre = beroemd croître = groeien croissant = groeiend accroissement = de groei encourager = aanmoedigen favoriser = begunstigen, de voorkeur geven aan fier = trots meilleur = beter mieux = best nouveau (m) = nieuw nouvelle (v) = nieuw préférer = de voorkeur geven aan promouvoir = promoten réussir = slagen réussi(e,s) = geslaagd riche = rijk enrichir = verrijken l'enrichissement = de verrijking la richesse = de rijkdom aucun = geen enkele baisser = dalen la baisse = de daling le combat = het gevecht démodé = ouderwets, uit de mode difficile = moeilijk diminuer = verminderen diminution = vermindering dur = moeilijk, hard l'effort = de inspanning faible = zwak faiblesse = een zwakte il faiblit = hij zwakt af faux = fout fausse = fout inquiétant = verontrustend manque = gebrek il manque = er ontbreekt un manque de = een gebrek aan mauvais = slecht mal = erger pire = ergst pis = ergst moins = minder la mort = de dood ne ... jamais = nooit nuire = schaden il nuit = hij schaadt il a nui = hij heeft geschaden pauvre = arm la pauvreté = de armoede la peur = de angst se plaindre = klagen plaint = klaagt plaignent = klagend reprocher = verwijten rien = niets un échec = een mislukking affirmer = beweren l'âge = de leeftijd les agriculteurs = boeren aîné = oudere ancien = oud apprendre = leren apprentissage = het aanleren assez = nogal assurer = verzekeren avancer = verder gaan l'avenir = de toekomst négliger = verwaarlozen négligeable = verwaarloosbaar nombreux = talrijk notamment = met name ouvrir = openen permettre = toestaan, mogelijk maken j'ai permis = ik heb toegestaan petit = klein prendre = nemen, pakken la preuve = het bewijs prévisible = voorzienbaar propre = eigen quitter = verlaten rare = zeldzaam réduire = verminderen réfléchir = nadenken regarder = kijken résigner = berusten la résignation = de berusting seulement = alleen le signe = het teken le soir = de avond la solution = de oplossing sortir = weggaan, uitgaan, te voor schijn halen, uitlaten sous-estimer = onderschatten suivre = volgen tel que (tels, telle, telles) = zoals transformer = veranderen unique = enige utiliser = gebruiken l'utilité = het nut la valeur = de waarde acheter = kopen l'affaire = de zaak l'argent = het geld le chômage = de werkeloosheid le commerce = de handel consommer = gebruiken, verbruiken la consommation = het verbruik l'emploi = de baan l'entreprise = de onderneming les frais = de kosten gagner = verdienen, winnen le magasin = de winkel le marché = de markt la marque = het merk le métier = het vak, het beroep la retraite = het pensioen vendu = verkocht vendre = verkopen Ainsi que = net als aussi = ook d'abord = eerst d'ailleurs = en dan nog iets d'autant plus que = des te meer omdat d'une part ... d'autre part = enerzijds, anderzijds de même = op dezelfde manier également = ook, eveneens en outre = bovendien en plus = bovendien de plus = bovendien même = zelfs bref = kortom donc = dus en clair = kortom en effet = inderdaad en résumé = samengevat en somme = kortom, samengevat enfin = kortom, tenslotte finalement = tenslotte à condition que = op voorwaarde dat afin de = opdat le but = het doel l'objectif = het doel par conséquent = als gevolg pour que = opdat le résultat = het resultaat c'est pour cela que = het is daarom dat c'est pourquoi = het is daarom c'est que = dat is omdat car = want comme = omdat parce que = omdat puisque = aangezien surtout = vooral à partir de = vanaf aujourd'hui = vandaag de dag, vandaag, tegenwoordig autrefois = vroeger avant = voorheen depuis = sinds dès que = zodra désormais = voortaan ensuite = vervolgens et puis = en toen hier = gisteren jusqu'à ce que = totdat maintenant = nu pendant = tijdens puis = toen toujours = altijd, nog steeds tout à coup = plotseling tout de suite = meteen à l'inverse = omgekeerd alors que = terwijl au contraire = daarentegen bien que = hoewel cependant = desalniettemin, toch certes = zeker, contrairement = in tegenstelling tot en revanche = daarentegen mais = maar même si = zelfs als néanmoins = desalniettemin, toch or = welnu par contre = daarentegen le paradoxe = de tegenstelling pourtant = toch reste que = blijft het feit dat toutefois = toch ainsi = zo par exemple = bijvoorbeeld à quoi sert ce passage ? = waartoe dient deze passage, dit stukje tekst? à quoi sert cet exemple ? = waartoe dient dit voorbeeld? à + werkwoord = om te + werkwoord accentuer = accentueren adapter = aanpassen critiquer = bekritiseren décrire = beschrijven donner = geven expliquer = verklaren expliquer pourquoi = verklaren waarom illustrer = illustreren imposer = indruk te maken op inciter = aanzetten tot introduire = introduceren montrer = tonen prouver = bewijzen relativiser = relativiseren, afzwakken souligner = onderstrepen comment cette phrase se rapporte-t-elle à la phrase qui précède? = hoe verhoudt zich deze zin tot de voorgaande? elle en donne la cause = geeft de oorzaak elle en donne la conséquence = geeft het gevolg elle l'appuie = ondersteunt hem elle l'explique = legt uit elle la renforce = versterkt hem elle l'affaiblit = zwakt af elle la relativise = zwakt af elle s'y oppose = spreekt tegen elle la contredit = spreekt tegen à tout prix = tot elke prijs de moins en moins = minder en minder de plus en plus = meer en meer le / la / les plus = het meest trop = te veel loin de = verre van ne que = slechts, alleen maar pas mal de = best veel davantage = vooral parfois = soms peu = weinig la plupart = het merendeel plusieurs = verschillende sans = zonder souvent = vaak aimer = houden van, leuk vinden appliquer = in de praktijk brengen, toepassen au courant = op de hoogte l'avis = de mening conduire = begeleiden, auto besturen content = tevreden, blij le contenu = de inhoud correspondre = overeenkomen exceptionnel = buitengewoon, uitzonderlijk le mot = het woord plutôt = eerder, liever remplacer = vervangen réparer = herstellen séparer = scheiden le sujet = het onderwerp supprimer = weghalen, afschaffen l'amour = de liefde apprécier = waarderen attirer = aantrekken augmenter = toenemen de quel ton l'auteur parle-t-il? = op welke toon spreekt de schrijver? critique = kritisch déçu = teleurgesteld indigné = verontwaardigd inquiet = ongerust ironique = ironisch moqueur = spottend neutre = neutraal rassurant = geruststellend l'auteur nous fait preuve de quel sentiment? = welk gevoel laat de schrijver hier blijken? quelle est l'attitude de l'auteur? = wat is de houding van de schrijver? l'admiration = de bewondering l'appréciation = de waardering l'espoir = de hoop l'étonnement = de verbazing la méfiance = het wantrouwen la moquerie = de spot l'indifférence = de onverschilligheid qu'est-ce qui est décrit? = wat wordt beschreven? quést-ce qui est vrai d'après = wat is waar volgens sur quel aspect met-il l'accent? = waarop ligt het accent? que peut-on déduire? = wat kunnen we afleiden? de quoi s'agit-il? = waarover gaat het? comment l'auteur voit-il? = hoe ziet de schrijver? qu'est-ce qui est dit = wat wordt er gezegd que dit l'auteur = wat zegt de schrijver qu'est-ce qui est raconté = wat wordt er verteld qu'est-ce qu'on lit = wat lezen we que lit-on = wat lezen we qu'est-ce qu'on apprend = wat leren we que peut-on conclure? = wat kunnen we concluderen uit, wat blijkt uit? qu'est-ce qui ressort? = wat kunnen we concluderen uit, wat blijkt uit? que peut-on déduire? = wat kunnen we concluderen uit, wat blijkt uit? aider = helpen la banlieue = de voorstad beur = iemand uit Marokko, Tunesië of Algerije maghrébin = iemand uit Marokko, Tunesië of Algerije la capitale = de hoofdstad, centrum la drogue = de drugs les États-Unis = de Verenigde Staten étranger = buitenland, vreemdeling familles aisées = rijke families, gegoede families, upper-class families familles favorisées = gegoede families, rijke families, upper-class families families milieu favorisé = upper-class families, rijke families, gegoede families le gouvernement = de regering l'habitant = de inwoner l'habitude = de gewoonte le logement = de huisvesting le mannequin = het model milieu peu favorisé = armer milieu, volksmilieu milieu populaire = armer milieu, volksmilieu le monde = de wereld la naissance = de geboorte l'oeuvre = het werk le patrimoine = het erfgoed les pays-bas = nederland le quartier = de wijk rencontrer = ontmoeten SDF = daklozen sans domicile fixe = daklozen sans abri = daklozen la société = de samenleving alimentaire = voedings- le bac(calauréat) = het eindexamen le cerveau = het brein le collège = de onderbouw comprendre = begrijpen la conscience = het bewustzijn les cours = de lessen demander = vragen le devoir = de plicht les devoirs = het huiswerk l'enfant = het kind l'enseignement = het onderwijs la formation = de opleiding l'histoire = de geschiedenis, verhaal internaute = internet-gebruiker, websurfer les jeunes = jongeren joueur = spelen les lettres = de letters, brieven le lycée = bovenbouw la maladie = de ziekte les notes = de (rapport)cijfers proposer = voorstellen le raison = de reden la récré (la récréation) = de pauze savoir = weten, kennen sècher (les cours) = spijbelen la toile = het Web
Ingezonden op 23-03-2015 - 950x bekeken.
Laatst bijgewerkt:
25-03-2015
.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!