Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Carte Orange unit 5 (2e)
› 5 alles voor de toets
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Carte Orange unit 5 (2e)
, deel 1
5 alles voor de toets
Jaar 2 (havo/vwo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
la scène = het toneel le comédien = de toneelspeler le choriste = de koorzanger l'exposition (v) = de tentoonstelling le tube = de hit l'album (m) = het album applaudir = applaudisseren le succès = het succes jouer au billard américain = poolen jouer aux fléchettes = darten s'amuser = zich vermaken se promener = wandelen la foire, la fête foraine = de kermis la glace = het ijsje la boisson = de drank, het drankje féminin = vrouwelijk la danseuse = de danseres devenir = worden être mal vu = slecht aangeschreven staan mauvais = slecht l'influence (v) = de invloed les études (v) = de studie réussir = slagen faire confiance à quelqu'un = iemand vertrouwen la poupée = de pop s'intéresser à = zich interesseren voor le texte = de tekst la vie = het leven la chanson = het liedje sortir = hier: uitbrengen la tournée = de tournee signifier = betekenen bouger = bewegen Au début c'était difficile. = In het begin was het moeilijk. je regardais = ik keek tu regardais = jij keek il regardait = hij keek elle regardait = zij keek on regardait = men keen, wij keken nous regardions = wij keken vous regardiez = jullie keken, u keek ils/elles regardaient(e) = zij keken j'étais = ik was tu étais = jij was il était = hij was elle était = zij was on était = men was, wij waren nous étions = wij waren vous étiez = jullie waren, u was ils/elles étaient(e) = zij waren Jullie zullen het vast leuk vinden. = Vous allez aimer. Ik ben dol op het ritme van die muziek. = J'adore le rythme de cette musique. Ik vind die woorden niet geweldig. = Je n'aime pas trop les paroles. Die telefoon ben ik zat. = Ce téléphone, j'en ai marre. Mijn lievelingsstijl is R&B. = Mon style préféré, c'est le R&B. Ik speel liever pop. = Je préfère jouer de la pop. Geweldig, de sfeer op het muziekfeest. = Super, l'ambiance à la fête de la musique. op tijd = à l'heure bezig zijn te = être en train de het nummer, de song = le titre repeteren = répéter het liedje = la chanson componeren = composer het woord = la parole de uitnodiging = l'invitation (v) het terras = la terrasse vertolken = interpréter groot succes hebben = faire un carton de ramp = la catastrophe absoluut = absolument nodig = nécessaire blijven = rester de sfeer = l'ambiance (v) het talent = le talent behalen = remporter een enorm succes = un succès fou de baas = le patron je me promène = ik wandel tu te promènes = jij wandelt elle se promène = zij wandelt il se promène = hij wandelt on se promène = men wandelt, wij wandelen nous nous promenons = wij wandelen vous vous promenez = jullie wandelen, u wandelt ils/elles se promènent = zij wandelen Il n'arrive jamais à l'heure, ce garçon. = Hij komt nooit op tijd, die jongen. On répète cette chanson? = Repeteren we dat liedje? J'adore ces musiciens. = Ik ben dol op die musici. mannelijk enkelvoud = ce vrouwelijk enkelvoud = cette meervoud = ces Il est où, cet instrument? = Waar is dat instrument? mannelijk enkelvoud begint met klinker of h = cet bijwonen = assister à de uitzending = l'émission (v) van dichtbij = de près ontspannen = détendu wreed = cruel, cruelle voelen, ruiken = sentir de spanning = la tension het stemmen = le vote uitschakelen = éliminer naar buiten gaan, uitgaan = sortir de traan = la larme de ogen = les yeux (m) heel wat = plein de de beltoon = la sonnerie de bijeenkomst = le rassemblement ontmoeten = rencontrer signeren = signer zich inschrijven = s'inscrire vertrekken = partir het platteland = la campagne wat een ellende = la galère het reuzenrad = la grande roue de achtbaan = le grand huit de duizeligheid, de hoogtevrees = le vertige de kermis = la foire de suikerspin = la barbe à papa de plaats = la place het koor = le choeur met korting = à tarif réduit meegaan met = accompagner Je suis sorti les larmes aux yeux. = Ik ben met tranen in mijn ogen naar buiten gegaan. Tu sors? = Ga je uit? Je pars à trois heures. = Ik vertrek om drie uur. Ça sent bon! = Het ruikt lekker! je pars = ik vertrek tu pars = jij vertrekt il part = hij vertrekt elle part = zij vertrekt on part = men vertrekt, wij vertrekken nous partons = wij vertrekken vous partez = jullie vertreken, u vertrekt ils/elles partent = zij vertrekken je suis parti(e) = ik ben vertrokken, ik vertrok tu es parti(e) = jij bent vertrokken, jij vertrok il est parti = hij is vertrokken, hij vertrok elle est parti(e) = zij is vertrokken, zij vertrok on est parti(e)(s) = wij zijn vertrokken, wij vertrokken, men is vertrokken, men vertrok nous sommes parti(e)s = wij zijn vertrokken, wij vertrokken vous êtes parti(e)(s) = jullie zijn vertrokken, jullie vertrokken, u bent vertrokken, u vertrok ils/elles sont parti(e)s = zij zijn vertrokken, zij vertrokken je partais = ik vertrok tu partais = jij vertrok il partait = hij vertrok elle partait = zij vertrok on partait = men vertrok, wij vertrokken nous partions = wij vertrokken vous partiez = jullie vertrokken, u vertrok ils/elles partaient = zij vertrokken je sors = ik ga uit tu sors = jij gaat uit il sort = hij gaat uit elle sort = zij gaat uit on sort = men gaat uit, wij gaan uit nous sortons = wij gaan uit vous sortez = jullie gaan uit, u gaat uit ils/elles sortent = zij gaan uit je suis sorti = ik ben uitgegaan, ik ging uit tu es sorti = jij bent uitgegaan, jij ging uit il est sorti = hij is uitgegaan, hij ging uit elle est sorti = zij is uitgegaan, zij ging uit on est sorti = wij zijn uitgegaan, wij gingen uit, men is uitgegaan, men ging uit nous sommes sorti = wij zijn uitgegaan, wij gingen uit vous êtes sorti = jullie zijn uitgegaan, jullie gingen uit, u bent uitgegaan, u ging uit ils/elles sont sorti = zij zijn uitgegaan, zij gingen uit je sortais = ik ging uit tu sortais = jij ging uit il sortait = hij ging uit elle sortait = zij ging uit on sortait = wij gingen uit, men ging uit nous sortions = wij gingen uit vous sortiez = jullie gingen uit, u ging uit ils/elles sortaient = zij gingen uit je sens = ik voel, ik ruik tu sens = jij voelt, jij ruikt il sent = hij voelt, hij ruikt elle sent = zij voelt, zij ruikt on sent = wij voelen, wij ruiken, men voelt, men ruikt nous sentons = wij voelen, wij ruiken vous sentez = jullie voelen, jullie ruiken, u voelt, u ruikt ils/elles sentent = zij voelen, zij ruiken j'ai senti = ik heb gevoeld, ik voelde, ik heb geroken, ik rook tu as senti = jij hebt gevoeld, jij voelde, jij hebt geroken, jij rook il a senti = hij heeft gevoeld, hij voelde, hij heeft geroken, hij rook elle a senti = zij heeft gevoeld, zij voelde, zij heeft geroken, zij rook on a senti = wij hebben gevoeld, wij voelden, wij hebben geroken, wij roken, men heeft gevoeld, men voelde, men heeft geroken, men rook nous avons senti = wij hebben gevoeld, wij voelden, wij hebben geroken, wij roken vous avez senti = jullie hebben gevoeld, jullie voelden, jullie hebben geroken, jullie roken, u heeft gevoeld, u voelde, u heeft geroken, u rook ils/elles ont senti = zij hebben gevoeld, zij voelden, zij hebben geroken, zij roken je sentais = ik voelde, ik rook tu sentais = jij voelde, jij rook il sentait = hij voelde, hij rook elle sentait = zij voelde, zij rook on sentait = wij voelden, wij roken, men voelde, men rook nous sentions = wij voelden, wij roken vous sentiez = jullie voelden, jullie roken, u voelde, u rook ils/elles sentaient = zij voelden, zij roken Hoe was het? = C'était comment? Vertel! = Raconte! Het was schitterend. = C'était superbe. Het was afschuwelijk. = C'était affreux. De sfeer was ontspannen. = L'ambiance était détendue. We hadden kaartjes met korting. = On avait des billets à tarif réduit. Ik houd ervan naar Vivaldi te luisteren. = J'aime écouter Vivaldi. We zullen veel lol hebben. = On va bien rigoler. je vais = ik ga tu vas = jij gaat il va = hij gaat elle va = zij gaat on va = men gaat, wij gaan nous allons = wij gaan vous allez = jullie gaan, u gaat ils/elles vont = zij gaan je suis allé(e) = ik ben gegaan, ik ging tu es allé(e) = jij bent gegaan, jij ging il est allé = hij is gegaan, hij ging elle est allée = zij is gegaan, zij ging on est allé(e)(s) = wij zijn gegaan, wij gingen, men is gegaan, men ging nous sommes allé(e)s = wij zijn gegaan, wij gingen vous êtes allé(e)(s) = jullie zijn gegaan, jullie gingen, u bent gegaan, u ging ils/elles sont allé(e)s = zij zijn gegaan, zij gingen je allais = ik ging tu allais = jij ging il allait = hij ging elle allait = zij ging on allait = men ging, wij gingen nous allions = wij gingen vous alliez = jullie gingen, u ging ils/elles allaient = zij gingen ils/elles étaient = zij waren je avais = ik had tu avais = jij had il avait = hij had elle avait = zij had on avait = wij hadden, men had nous avions = wij hadden vous aviez = jullie hadden, u had ils/elles avaient = zij hadden je faisais = ik deed, ik maakte tu faisais = jij deed, jij maakte il faisait = hij deed, hij maakte elle faisait = zij deed, zij maakte on faisait = wij deden, wij maakten, men deed, men maakte nous faisions = wij deden, wij maakten vous faisiez = jullie deden, jullie maakten, u deed, u maakte ils/elles faisaient = zij deden, zij maakten je pouvais = ik kon tu pouvais = jij kon il pouvait = hij kon elle pouvait = zij kon on pouvait = wij konden, men kon nous pouvions = wij konden vous pouviez = jullie konden, u kon ils/elles pouvaient = zij konden je voulais = ik wilde tu voulais = jij wilde il voulait = hij wilde elle voulait = zij wilde on voulait = wij wilden, men wilde nous voulions = wij wilden vous vouliez = jullie wilden, u wilde ils/elles voulaient = zij wilden je prenais = ik nam tu prenais = jij nam il prenait = hij nam elle prenait = zij nam on prenait = wij namen, men nam nous prenions = wij namen vous preniez = jullie namen, u nam ils/elles prenaient = zij namen il y avait = er was, er waren je arrivais = ik kwam aan tu arrivais = jij kwam aan il arrivait = hij kwam aan elle arrivait = zij kwam aan on arrivait = wij kwamen aan, men kwam aan nous arrivions = wij kwamen aan vous arriviez = jullie kwamen aan, u kwam aan ils/elles arrivaient = zij kwamen aan on regardait = wij keken, men keek ils/elles regardaient = zij keken
Ingezonden op 15-04-2015 - 748x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!