Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
wontwork: talen
› 0 DU Idioom 3
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
wontwork: talen
0 DU Idioom 3
Jaar 5 (vwo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
die Zusatzversicherung = de aanvullende verzekering der Hinweis = de aanwijzing; de vingerwijzing hinweisen = wijzen (op) aufweisen = vertonen das Ereignis = de gebeurtenis;het voorval sich ereignen = gebeuren;plaatsvinden die Nachricht = het bericht;de tijding der nachrichtensatellit = de communicatiesatelliet die Nachrichtenagentur = het persbureau der Bericht = het verslag;het bericht der Verschlag = de afgeschoten ruimte; het schot berichten = berichten;meedelen der Berichterstatter = de verslaggever;de correspondent jeweils = telkens jeweilig = (des)betreffend; van een bepaald ogenblik offensichtlich = blijkbaar;klaarblijkelijk nutzen = gebruiken;nuttig zijn;helpen der Nutzen = het nut;het voordeel nützlich = nuttig nutzlos = nutteloos die Nutzung = het gebruik;de gebruikmaking das Nutzvieh = het slacht- en melkvee die Ehe = het huwelijk (huwelijkse staat) die Heirat = het huwelijk (het trouwen) die Vermählung = de bruiloft die Trauung = de huwelijksvoltrekking;inzegening van het huwelijk verheiratet sein = getrouwd zijn heiraten = trouwen die Eheleute=de echtgenoten die Flitterwochen=de wittebroodsweken das Bein=het been;de poot der Fuß (Füße)=de voet der Knochen=het been; het bot der Schenkel=de dij, het been van een (drie)hoek die Pfote=de poot der Knöchel=de enkel, de knokkel der Enkel=de kleinzoon die Enkelin=de kleindochter der Fußboden=de vloer die Fußgängerzone=het voetgangersgebied sozusagen=bij wijze van spreken; zogezegd schreien=schreeuwen weinen=huilen;wenen schluchzen=snikken ächzen=kreunen wimmern=kermen; jammeren winseln=janken; klagend huilen die Absicht=de opzet, de bedoeling; de opzet, het plan absichtlich=opzettelijk scheußlich=afschuwelijk;afzichtelijk;verschrikkelijk beabsichtigen, vorhaben=van plan zijn; beogen die Aufsicht=het toezicht voraussichtlich=vermoedelijk; naar het zich laat aanzien blz 50 die Aussicht=het uitzicht, het vooruitzicht; het uitzicht, de kans hinsichtlich=met het oog op unbeaufsichtigt=zonder toezicht; onbeheerd niedrig=laag niedlich=aardig;lief;schattig anspruchlos=nederig;bescheiden;zonder pretenties anspruchsvoll=veeleisend; veel noten op zijn zang hebbend vorsschlagen=voorstellen der Vorschlag=het voorstel das Tor=de poort, het doelpunt die Torchance=de scoringskans der Torwart=de keeper der Tor=de dwaas töricht=dwaas der Turm=de toren türmen=ervandoor gaan; 'm smeren sich auftürmen=zich opstapelen die Gestalt=de gestalte; de vorm sich gestalten=een vorm aannemen; zich ontwikkelen gestalten=vorm geven die Gestaltung=de vormgeving die Insel=het eiland die Halbinsel=het schiereiland die Verkehrsinsel=de vluchtheuvel das Meer=de zee der See=het meer die See=de zee beitragen=een bijdrage leveren;bijdragen der Beitrag=de contributie, de premie, de bijdrage die Behörde=de (bevoegde) autoriteiten; instantie; overheid; bestuur drohen=dreigen die Drohung=de (be)dreiging erwähnen=even vermelden; terloops noemen der Gegenstand=het voorwerp, het onderwerp; het voorwerp, het thema der Widerstand=de tegenstand, het verzet der Gegner=de tegenstander der Vorwurf=het verwijt; de blaam vorwerfen=verwijten vorwurfsvoll=verwijtend stecken=steken die Steckdose=het stopcontact die Stecknadel=de speld der Steckbrief=(schriftelijk) bevel tot aanhouding (met signalement) stechen=steken (wesp) blz 52 los(e)=los, aan de hand, kwijt; vrij, aan de hand, kwijt losfahren=wegrijden; vertrekken locker=los, losbandig das Los=het lot lösen=losmaken, oplossen, kopen die Lösung=de oplossing sich lösen=losgaan, zich losmaken losen=loten die Losung=de leuze; het parool auflösen=oplossen, opheffen; ontcijferen, opheffen feiern=vieren, niet werken der Feiertag=de algemene feestdag der Festtag=de plechtige feestdag die Feier=de plechtigheid, de viering blz 54 das Fest=het feest feierlich=plechtig der Feierabend=de (rust)tijd na het werken festlich=feestelijk jugendlich=jeugdig der Jugendliche=een jong persoon; de jongere die Jugend-de jeugd das Jugendamt=bureau voor jeugdzorg die Jugendzeit=de jeugdjaren steigern=verhogen; vergroten; vermeerderen sich bäumen=steigeren versteigern=bij opbod verkopen; veilen die Versteigerung=de veiling; de openbare verkoping trennen=scheiden; lostornen sich trennen=scheiden; uiteengaan scheiden=scheiden die Trennung=de scheiding die Scheidung=de scheiding entscheiden=beslissen; een besluit nemen sich entscheiden=beslissen; een besluit nemen die Entscheidung=de beslissing zerstören=vernielen; vernietigen;verwoesten die Zerstörung=de vernieling;de vernietiging; de verwoesting die Zerstörungswut=de vernielzucht aussprechen=uitspreken sich aussprechen=zijn hart uitstoten; met elkaar in het reine komen das Alter=de leeftijd; de ouderdom das Altertum=de oudheid (periode in geschiedenis) altertümlich=ouderwets altmodisch=ouderwets blz 55 das Mittelalter=de middeleeuwen die Anitquität=de antiquiteit die Antike=de klassieke oudheid die Altersrente=de AOW das Altenheim=het bejaardencentrum das Altersheim=het bejaardencentrum das Seniorenheim=het bejaardencentrum der Altbau=het oude huis;gebouw altern=ouder worden gründen=stichten; oprichten; opzetten begründen=motiveren die Begründung=de motivering der Gründer=de stichter; de oprichter; de grondlegger grundfalsch=helemaal fout weder ... noch= noch ... noch entweder ... oder= of ... of bedürfen=nodig hebben das Bedürfnis= de behoefte (abstract) der Bedarf=de behoefte; het benodigde (concreet) die Herrschaft=de heerschappij; de macht erweitern=wijder maken; wijder worden; uitbreiden der Erweiterungsbau=de aanbouw; de uitbouw überwinden=overwinnen schützen=beschermen; beschutten der Schutz=de bescherming blz 56 der Schütze=de schutter der Schuss=het schot der Schirm=de paraplu, de parasol der Regenschirm=de paraplu der Sonnenschirm=de parasol das Geschütz=het kanon;het geschut das Geschoss=het projectiel, de verdieping das Erdgeschoss=de begane grond die Anstrengung=de inspanning sich anstrengen=zich inspannen einspannen=inspannen (van paarden) indem=terwijl, doordat die Bühne=het toneel das Gerät=het toestel; het apparaat das Handwerksgerät=het gereedschap das Küchengerät=het huishoudelijk apparaat das Turngerät=het turntoestel das Abkommen=de overeenkomst; het verdrag der Ertrag=de opbrengst, de winst; de oogst, de opbrengst der Hektarertrag=de opbrengst per hectare ertragsarm=niet erg winstgevend; niet veel opleverend ertragsreich=productief blz 57 behalten=houden, onthouden enthalten=bevatten sich enthalten=zich onthouden van erhalten=ontvangen, onderhouden, bewaren anhalten=stoppen, aanhouden, aansporen, liften der Behälter=het reservoir der Container=de container der Großbehalter=de container unterstützen=(onder)steunen die Unterstützung=ondersteuning, bijstand; ondersteuning, uitkering; ondersteuning, geldelijke ondersteuning der Unterstützungsempfänger=de uitkeringsgerechtigde;de steuntrekker die Existenz=het bestaan das Dasein=het bestaan empfinden=gevoelen;gewaarworden die Empfindung=het gevoel; de gewaarwording empfindlich=gevoelig, lichtgeraakt empfindsam=overgevoelig; sentimenteel die Botschaft=de ambassade, de boodschap der Botschafter=de ambassadeur blz58 der Botschaftsrat=de ambassaderaad die Mauer=de (buiten)muur die Wand=de (binnen)muur; de wand der Maurer=de metselaar der Freimaurer=de vrijmetselaar vollständig=volledig;helemaal;compleet schätzen=taxeren, achten, vermoeden; schatten, waarderen, aannemen der Schatzmeister=de penningmeester die Schätzung=de taxatie;de schatting der Schätzwert=de taxatiewaarde vernünftig=verstandig, met rede begaafd die Vernunft=de rede; het gezonde verstand verständig=verstandig, met verstand begaafd verständlich=duidelijk verstaanbaar, begrijpelijk verständigen=in kennis stellen sich verständigen=het eens worden selbstverständlich=vanzelfsprekend das Verständnis=het begrip verständnisvoll=vol begrip; met veel gevoel die Stufe=de trede; de trap der Bürgersteig=het trottoir; de stoep der Gehsteig=het trottoir; de stoep der Bahnsteig=het perron kosten=kosten, proeven prüfen=onderzoeken, examineren die Prüfung=het onderzoek, het examen, de beproeving die Reifeprüfung=het eindexamen vwo das Abitur=het eindexamen vwo der Prüfling=de examenkandidaat das Prüfungsfach=het examenvak der Prüfungstermin=de examendatum die Probe=de proef, de repetitie die Generalprobe=de generale repetitie die Geduldsprobe=de geduldproef blz 61 schlimm=slecht; erg schlau=slim; sluw ein Schlauberger=een slimmerd; leperd ein Schlaumeier=een slimmerd; leperd erzeugen=voortbrengen;produceren das Erzeugnis=het voortbrengsel; het product der Erzeuger=de producent, de verwekker das Erzeugerland=land van oorsprong; land van herkomst beseitigen=verwijderen, uitschakelen, verhelpen der Bund=het verbond, het bondgenootschap, de federatie, de band der Bundesanwalt=de procureur-generaal der Bundesanzeiger=de staatscourant (van Duitsland) die Bundesbank=de nationale bank (van Duitsland) der Bundeshaushalt=de nationale begroting (van Duitsland) das Bundeskriminalamt=de federale recherche (in Duitsland) der Bundestag=de Tweede Kamer (in Duitsland) der Bundesrat=de Eerste kamer (in Duitsland) der Bundestagsabgeordnete=de parlementariër (in Duitsland) das Bundesverfassungsgericht=het constitutionele gerechtshof (in Duitsland) blz 62 verabschieden=ontslaan, aannemen sich verabschieden=afscheid nemen die Verabschiedung=het afscheid, het aannemen, het ontslag der Akt=de akt, de daad die Aktie=het aandeel die Akte=het (officiële) stuk; de akte die Aktenmappe=de aktetas die AKtentasche=de aktetas die Aktiengesellschaft=de naamloze vennootschap (N.V.) der AKtieninhaber=de aandeelhouder erfordern=vergen;vereisen das Erfordernis=de eis; het vereiste; de noodzakelijke voorwaarde messen=meten, lang zijn ermessen=overzien, beseffen angemessen=passend; behoorlijk das Ma=de maat, de graad die Masse=de massa; de menigte sammeln=verzamelen, collecteren; verzamelen, inzamelen sich sammeln=zich beheersen die Versammlung=de vergadering die Lehrerkonferenz=de docentenvergadering die Sammlung=de collectie die Briefmarkensammlung=de postzegelverzameling das Sammelsurium=het allegaartje; het samenraapsel; de mengelmoes der Reis=de rijst das Reis=het takje die Reise=de reis der Reiz=de bekoring; de prikkel der Riss=de scheur; de barst reisen=reizen abreisen=vertrekken reißen=rukken;scheuren ausreißen=ervandoor gaan der Reißverschluss=de ritssluiting der Reiseführer=de reisgids (boekje) der Reiseleiter=de reisgids (persoon) scheitern=mislukken der Scheiterhaufen=de brandstapel gewähren=toestaan, geven die Gewähr=de waarborg, de zekerheid, het gezag gewahren=ontwaren; zien; bespeuren das Gewahrsam=de hechtenis; de bescherming gewährleisten=garanderen; waarborgen der Gewährsmann=de zegsman kehren=keren, vegen einkehren=zijn intrek nemen (hotel); binnengaan (cafe) heimkehren=naar huis terugkeren; naar huis terugkomen blz 64 die Heimkehr=de thuiskomst;de terugkeer der/das Kehricht=het huisvuiol; vuilnis gestatten=toestaan; goedvinden stolz=trots, imposant der Stolz=de trots; de fierheid stolzieren=paraderen trotz=ondanks, in weerwil van der Trotz=de koppigheid; de eigenzinnigheid trotzig=koppig; eigenzinnig; recalcitrant aufheben=opheffen, oprapen, bewaren (auf)bewahren=bewaren erhalten=krijgen heiter=helder, vrolijk opgewekt angeheitert=aangeschoten erheitern=opvrolijken;opmonteren;amuseren der heiterkeitsausbruch=uitbarsting van vrolijkheid; uitbarsting van hilariteit der Forscher=de wetenschappelijk onderzoeker die Forschung=het wetenschappelijk onderzoek die Forschungsreise=de ontdekkingsreis pflegen=verplegen; plegen die Pflege=de verpleging pflegebedürftig=hulpbehoevend das Pflegemittel=het onderhouds-, schoonmaakmiddel der Krankenpfleger=de ziekenverzorgende die Krankenpflegerin=de verpleegkundige die Krankenschwester=de verpleegkundige die Verpflegung=de voeding; de verzorging die Denkmalpflege=de monumentenzorg der Kunde=de klant; de cliënt die Kündigung=het ontslag die Kündigungsfrist=het opzegtermijn blz 65 die Kunde=het bericht; de tijding die Kundgebung=de demonstratie, de bekendmaking kündigen=iemand zijn ontslag geven, zijn ontslag indienen bekunden=laten blijken; tonen die Kundschaft=de clientèle; de klantenkring der Kundendienst=de klantenservice die Not=de nood notwendig=noodzakelijk die Note=het cijfer, de nota, de muziek, het bankbiljet die Nuss=de noot (vrucht) nötig=nodig jemanden nötigen=iemand dwingen; noodzaken einladen=uitnodigen die Einladung=de uitnodiging der Mangel=het gebrek mangelhaft=onvoldoende, gebrekkig die Mangelware=een schaars artikel die Mängelrüge=de klacht widersprechen=tegenspreken der Widerspruch=de tegenspraak; de tegenstrijdigheid widersprüchlich=tegenstrijdig blz 66 das Verbrechen=de misdaad, de criminaliteit der Unwille=de wrevel; de ontstemming der Unmut=-de wrevel; de ontstemming unwillig=wrevelig; ontstemd unmutig=wrevelig; ontstemd wirderwillig=onwillig widerspenstig=onwillig der Frevel=de misdaad; het misdrijf fügen=(zich) voegen; zich schikken; berusten die Fügung=de schikking; de speling; de samenloop sich verfügen=zich vervoegen konjugieren=vervoegen (werkwoord) die Verfügung=de beschikking; de maatregel die Konjugation=de verbuiging (werkwoord) irgend=enigszins; ook maar irgendeiner=de een of ander irgendwer=de een of ander irgendwie=op de een of andere wijze irgendwann=op een of ander tijdstip irgendwo=op de een of andere plaats berufen=benoemen sich berufen=zich beroepen die Berufung=de benoeming, het beroep die Berufsausbildung=de beroepsopleiding der Berufsspieler=de beroepsspeler; de prof berufsunfähig=arbeidsongeschikt der Bahnhof=het station die Station=de halte; de afdeling allmählich=langzamerhand; allengs begeistern=enthousiast maken; bezielen blz 67 die Begeisterung=het enthousiasme; de geestdrift begeistert=enthousiast; geestdriftig begeisternd=meeslepend; bezielend die Tasche=de zak, de tas die Hosentasche=de broekzak der Sack=de zak die Mappe=de tas, de map der Absatz=de hak, de alinea, de verkoop der Aufsatz=het opstel leise=zacht sanft=zacht weich=zacht mild=zacht
Ingezonden op 17-04-2015 - 1122x bekeken.
Laatst bijgewerkt:
21-04-2015
.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!