Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
.Idioom Duits.
› 8 Kapitel 8
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
.Idioom Duits.
8 Kapitel 8
Jaar 5 (vwo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
schlimm=erg schlau=sluw ein Schlauberger, ein Schlaumeier=een slimmerd erzeugen=produceren das Erzeugnis=het product der Erzeuger {2}=de producent, de verwekker das Erzeugerland=het land van herkomst beseitigen {3}=verwijderen, uitschakelen, verhelpen der Bund {4}=het verbond, het bondgenootschap, de federatie, de band der Bundesanwalt=de procureur-generaal der Bundesanzeiger=de staatscourant die Bundesbank=de nationale bank der Bundeshaushalt=de nationale begroting das Bundeskriminalamt=de federale recherche der Bundestag=de Tweede Kamer der Bundesrat=de Eerste Kamer der Bundestagsabgeordnete=de parlementariër das Bundesverfassungsgericht=het constitutionele gerechtshof verabschieden {2}=ontslaan, aannemen sich verabschieden=afscheid nemen die Verabschiedung {3}=het afscheid, het aannemen, het ontslag der Akt {2}=de akte, de daad die Aktie=het aandeel die Akte=de akte die Aktenmappe, die Aktentasche=de aktetas die Aktiengesellschaft (AG)=de N.V. der Aktieninhaber=de aandeelhouder erfordern=vereisen das Erfordernis=het vereiste messen {2}=meten, lang zijn ermessen {2}=beoordelen, beseffen angemessen=passend das Maß {2}=de maat, de graad die Masse=de massa sammeln {2}=verzamelen, inzamelen sich sammeln=zich beheersen die Versammlung=de vergadering die Lehrerkonferenz=de docentenvergadering die Sammlung=de collectie die Briefmarkensammlung=de postzegelverzameling das Sammelsurium=het samenraapsel der Reis=de rijst das Reis=het takje die Reise=de reis der Reiz=de prikkel der Riss=de scheur reisen=reizen abreisen=vertrekken reizen=prikkelen reißen=rukken ausreißen=ervandoor gaan der reißverschluss=de ritssluiting der Reiseführerde=de reisgids der Reiseleiter=de reisgids scheitern=mislukken der Scheiterhaufen=de brandstapel gewähren {2}=toestaan, geven die Gewähr {3}=de waarborg, de zekerheid, het gezag gewahren=ontwaren das Gewahrsam {2}=de hechtenis, de bescherming gewährleisten=garanderen der Gewährsmann=de zegsman kehren {2}=keren, vegen einkehren=binnengaan heimkehren=naar huis terugkeren die Heimkehr=de thuiskomst der/das Kehricht=het huisvuil gestatten=goedvinden stolz {2}=trots, imposant der Stolz=de trots stolzieren=paraderen trotz=ondanks der Trotz=de koppigheid trotzig=koppig aufheben {3}=opheffen, oprapen, bewaren (auf)bewahren=bewaren erhalten=krijgen heiter {3}=helder, vrolijk, opgewekt angeheitert=aangeschoten erheitern=opvrolijken der Heiterkeitsausbruch=uitbarsting van vrolijkheid der Forscher=de onderzoeker die Forschung=het onderzoek die Forschungsreise=de ontdekkingsreis pflegen {2}=verplegen, plegen die Pflege=de verpleging pflegebedürftig=de verpleging das Pflegemittel=het schoonmaakmiddel der Krankenpfleger=de ziekenverzorgende die Krankenpflegerin/-schwester=de verpleegkundige die Verpflegung {2}=de voeding, de verzorging die Denkmalpflege=de monumentenzorg der Kunde=de klant die Kündigung=het ontslag die Kündigungsfrist=de opzegtermijn die Kunde=het bericht die Kundgebung {2}=de demonstratie, de bekendmaking kündigen {2}=iemand zijn ontslag geven, zijn ontslag indienen bekunden=laten blijken die Kundschaft=de klantenkring der Kundendienst=de klantenservice die Not=de nood notwendig=noodzakelijk die Note {4}=het cijfer, de nota, de noot, het bankbiljet die Nuss=de noot nötig=nodig jemanden nötigen=iemand dwingen einladen=uitnodigen die Einladung=de uitnodiging der Mangel=het gebrek mangelhaft {2}=onvoldoende, gebrekkig die Mangelware=een schaars artikel die Mängelrüge=de klacht widersprechen=tegenspreken der Widerspruch=de tegenspraak widersprüchlich=tegenstrijdig das Verbrechen {2}=de misdaad, de criminaliteit der Unwille, der Unmut=de ontstemming unwillig, unmutig=ontstemd widerwellig, widerspenstig=onwillig der Frevel=de misdaad fügen=schikken die Fügung=de schikking sich verfügen=zich vervoegen konjugieren=vervoegen die Konjugation=de verbuiging irgend=enigszins inregendweiner, irgendwer=de een of ander irgendwie=op de een of andere wijze irgendwann=op een of ander tijdstip irgendwo=op de een of andere plaats berufen=benoemen sich berufen=zich beroepen die Berufung {2}=de benoeming, het beroep die Berufsausbildung=de beroepsopleiding der Berufsspieler=de prof berufsunfähig=arbeidsongeschikt der Bahnhof=het station die Station {2}=het station, de afdeling allmählich=langzamerhand begeistern=enthousiast maken die Begeisterung=het enthousiasme begeistert=enthousiast begeisternd=meeslepend die Tasche {2}=de tas, de zak die Hosentasche=de broekzak der Sack=de zak die Mappe {2}=de tas, de map der Absatz {3}=de hak, de alinea, de aftrek der Aufsatz=het opstel leise, sanft, weich, mild=zacht
Ingezonden op 28-04-2015 - 1563x bekeken.
Laatst bijgewerkt:
30-04-2015
.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!