Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Frans alle apprendres hs 1
› 1
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Frans alle apprendres hs 1
, deel 1
hoofdstuk 1
Jaar 2 (havo/vwo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
Apprendre 1 l'avion = het vliegtuig le bateau = de boot le vélo = de fiets la moto = de motorfiets le camion = de vrachtauto le piéton = de voetganger la station de métro = de metrostation l'arrêt = de halte l'aéroport = het vliegveld monter dans = instappen changer = overstappen descendre de = uitstappen rouler = rijden prendre l'avion = het vliegtuig nemen; vliegen faire du vélo = fietsen aller à pied = lopen traverser = oversteken transporter = vervoeren conduire = rijden; besturen tomber en panne = pech krijgen le pneu = de band le casque = de helm la roue = het wiel le volant = het stuur Apprendre 2 partir on vacances = op vakantie gaan le magazine = het tijdschrift il veut = hij wilt savoir = weten le moyen de transport = het vervoersmiddel parmi = onder; bij le choix = de keus il faut = men moet; je moet partir = vertrekken tôt = vroeg il pleut = het regent rigolo = grappig coincé = bekneld; in de knel entier = heel; hele le sac de couchage = de slaapzak ne jamais = nooit l'été = zomer être en grève = staken la grève = de staking sportif = sportief la nature = de natuur la randonnée = de tocht le rêve = de droom Apprendre 3 C'est mon grand rêve = Het is mijn grote droom J'ai des parents sportifs = Ik heb sportieve ouders Nous avond une voiture française = Wij hebben een Franse auto J'ai deux petites soeurs = Ik heb twee kleine zusjes jeune = jong joli = leuk; mooi beau = mooi vieux = oud petit = klein gros = dik premier = eerste grand = groot long = lang nouveau = nieuw bon = goed mauvais = slecht haut = hoog Apprendre 4 Il faut changer = Je moet overstappen C'est une ligne directe = Het is een rechtstreekse lijn Direction Pont de Sèvres = Richting Pont de Sèvres Un carnet, s'il vous plaît = Een carnet, alstublieft On peut prendre le bus = Je kunt de bus nemen Tu peux prendre le 32 = Je kunt de 32 nemen Tu descends à l'arrêt = Je stapt uit bij halte Où est l'arrêt? = Waar is de halte? Apprendre 5 avoir rendez-vous = een afspraak hebben le rendez-vous = de afspraak la ligne = de lijn la direction = de richting le ticket = het kaartje attends = wacht un carnet = een pakje van 10 kaartjes; een pakje van 10 (metro-) kaartjes le spot publicitaire = de reclamespot le message = de boodschap téléphoner à = opbellen avancer = vooruitgaan partout = overal être en retard = te laat komen le plan = de plattegrond fermé = gesloten; dicht fermer = sluiten ne personne = niemand l'adresse = het adres traverser = doorlopen; oversteken le chemin = de weg boire = drinken Apprendre 6 je peux = ik kan tu peux = jij kunt il peut = hij kan elle peut = zij kan on peut = men kan; wij kunnen nous pouvez = jullie kunnen; u kunt ils pouvent = zij kunnen elles pouvent = zij kunnen j'ai pu = ik heb gekund; ik kon Apprendre 7 simple = eenvoudig vous prenez = u neemt; jullie nemen la rue = de straat à gauche = links continuer = doorlopen; doorgaan il vaut mieux = het is beter te derrière = achter pareil = hetzelfde; gelijk tout droit = rechtdoor le quart d'heure = het kwartier tout au plus = hoogstens pas de quoi = geen dank la voiture = auto à droit = rechts à sens unique = het éénrichtingverkeer le détour = de omweg le carrefour = het kruispunt d'abord = eerst pluis = vervolgens tourner à droite = rechtsaf slaan Apprendre 8 venir = komen préparer = voorbereiden le bus = de bus le numéro = het nummer plus loin = verder espérer= hopen à propos = tussen twee haakjes déménager = verhuizen perdu = verdwaald le coin = de hoek éspeler = spellen ensuite = vervolgens avoir soif = dorst hebben la soif = de dorst Apprendre 10 Pardon, pour aller à = Pardon, hoe kom ik bij; Hoe ga ik naar Tu vas trop vite; Vous allez trop vite = Jij gaat snel; U gaat snel Tu prenez la rue à gauche = U neemt de straat links Tu prends la première rue à droite = Jij neemt de eerste straat rechts Tu tournes à droite ici = Je slaat hier rechtsaf Vous allez toujours tout droit = U steekt de brug over Tu continues jusqu'au carrefour = Je loopt door het kruispunt; Je rijdt door het kruispunt C'est à un quart d'heure de marche = Het is een kwartier lopen Il faut faire un détour = Je moet rijden
Ingezonden op 17-09-2015 - 405x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
suc6 ermee!!!
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!