Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
pour
› 1 leren
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
pour
, deel 2
1 leren
Jaar 2 (Gymnasium)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
de deur = die Tür(en) tegen = gegen hij mag = er darf de kamer = das Zimmer(-) tenminste = zumindest het dier/ huisdier = das Tier(e)/Haustier(e) Wat wil je daarmee zeggen? = Was soll denn das heißen? heel gemakkelijk = sehr einfach de hele tijd = die ganze Zeit(en) de hond uitlaten = Gassi gehen bijvoorbeeld = zum Beispiel ruilen = tauschen afgesproken = abgemacht waardeloos = Mist het regent (regenen) = Es regnet (regnen) de regenjas = die Regenjacke(n) het boodschappenlijstje = der Einkaufszettel(-) Vooruit! = Na los! Schiet op! = Mach Schon! wachten = warten de woestijnrat = die Wüstenratte(n) de verantwoordelijkheid = die Verantwortung(en) aanlijnen = anleinen wunderschön = erg mooi gewohnt = gewend tagsüber = overdag der Lieblingsplatz("e) = de lievelingsplek neugierig = nieuwsgierig verschmust = knuffelig, aanhalig total ruhig = erg rustig ein neues Zuhause = een nieuw thuis verkaufen = verkopen zahm = tam das Interesse(n) = de belangstelling ungerne = niet graag das Meerschweinchen(-) = de cavia vor kurzem = onlangs sich erkranken; krank werden {De tweede optie is logischer} = ziek worden ursprünglich = oorsprongelijk die Ferieninsel(n) = het vakantie-eiland klar = duidelijk die Gesundheit = de gezondheid der Schatz("e) = de schat der Garten(") = de tuin kastriert = gecastreerd umgänglich = gemakkelijk in de omgang bisherig = vorig, tot nu toe eigenwillig = eigenwijs, eigenzinnig wer das Sagen hat = wie de baas is das Verhalten = het gedrag voor de verjaardag = zum Geburtstag de kat = die Katze(n) gekregen = bekommen ziet er uit (eruitzien) = sieht aus (aussehen) de vacht = das Fell(e) de vlek, de vlekken = der Fleck, die Flecke verder nog = sonst noch de poot (van dier) = die Pfote(n) dichtbehaard = buschig het oor, de oren = das Ohr, die Ohren de grasparkiet = die Wellensittich(e) de vleugel = die Flügel(-) de snavel = die Schnabel(") naar de dierenarts = zum Tierarzt bang zijn voor = Angst haben vor de spin = die Spinne(n) het paard = das Pferd(e) schuw = scheu vertrouwelijk = zutraulich pootjes geven = Pfötchen geben gehoorzaam zijn = aufs Wort hören de bastaard = der Mischling(e) het konijn = das Kaninchen(-) allergisch voor = allergisch gegen de muis, de muizen = die Maus, die Mäuse Wien = Wenen der Hundekot = de hondenpoep der Gehweg(e) = de stoep, het voetpad die Wiese(n) = het grasveld der Spielplatz("e) = de speelplaats, de speeltuin bezahlen = betalen der Hundehaufen(-) = de hondendrol, hondenhoop die Tüte(n) = het zakje wollen = willen der Besitzer(-) = de eigenaar die Meinung(en) = de mening die Hundesteuer(n) = de hondenbelasting vor wenigen Monaten = een paar maanden geleden die Mülltonne(n) = de vuilnisbak das Problem(e) = het probleem das Rathaus("e) = het raadhuis zur Verfügung = ter beschikking öffentlich = openbaar übergeben = overhandigen wäre gelöst = zou opgelost zijn niederknien = hurken, knielen verdwaald = verirrt waar = wo toch = denn, bloß ongelooflijk = unglaublich de rothond = der Köter(-) misschien = vielleicht de teckel = der Dackel(-) toch, niettemin = trotzdem loslopend = freilaufend gelukkig = zum Glück haten = hassen namelijk = nämlich daarginds = dort drüben rondhangen = herumhängen proberen = versuchen eens = mal Bah! = Pfui! de rakker = der Schlingel(-) de schrik = der Schrecken(-) de lijn = die Leine(n) naar huis gaan = nach Hause gehen Gatsie! Jakkes! = Igitt! de zakdoek, het zakdoekje = das Taschentuch("er) nodig hebben = brauchen de aftershave = das Rasierwasser(") het hondenvoer = das Hundefutter het cadeautje = het geschenk(e) het station = der Bahnhof("e) steeds maar rechtdoor = immer geradeaus het verkeerslicht = die Ampel(n) ver = weit de bakker = der Bäcker(-) de bibliotheek = die Bibliothek(en) oversteken = überqueren onthouden = sich merken het kruispunt, de kruizing = die Kreuzung(en) het zebrapad = der Zebrastreifen(-) de rotonde = der Kreisverkehr aan de linkerkant = auf der linken Seite ongeveer = ungefähr te voet, lopend = zu Fuß Graag gedaan. = Gern geschehen. de (stads)plattegrond = der Stadtplan("e) het ziekenhuis = das Krankenhaus("er) het postkantoor = das Postamt("er) het tankstation = die Tankstelle(n) de VVV = das Verkehrsamt("er) de metro = die U-Bahn(en) de bus = der Bus(se) de halte = die Haltestelle(n) de tram = die Straßenbahn(en) overstappen = umsteigen het verjaardagscadeau = das Geburtstagsgeschenk(e) aantrekken = anziehen de spijkerbroek = die Jeans zich douchen = sich duschen zich opmaken = sich schminken straks = nachher de vlam; (geliefde) = der Schwarm("e) eergisteren = vorgestern vertellen = erzählen zich haasten = sich beeilen over een uur = in einer Stunde de badkamer = das Badezimmer(-) in iedergeval = jedenfalls op een of andere manier = irgendwie ergens = irgendwo enig idee hebben = eine Ahnung haben de verjaardag = der Geburtstag(e) het cadeau = das Geschenk(e) de minirok = der Minirock("e) de tv- uitzending = die Fernsehsendung(en) netjes maken ; optutten = zurechtmachen aan de beurt zijn = dran sein die Flasche(n) = de fles der Boden(-) = de grond ; de vloer schütten = (hier:) gieten weinen = huilen die Tasse(n) = het kopje geworfen (werfen) = gegooid ( gooien) gekocht (kochen) = gekookt (koken) die Wand("e) = de wand sich ärgern = zich ergeren vorige = vorige die Woche(n) = de week der Teppich(e) = het tapijt riechen = ruiken böse = boos die Uhr(en) = de klok die Tasche(n) = de tas der Filzstift(e) = de viltstift die Blume(n) = de bloem aufhören = ophouden die Welt(en) = de wereld absichtlich = opzettelijk bekritzelt = volgekliederd angestrichen = geverfd graag willen = möchten op 13 augustus = am 13 ( dreizehnten ) August Het beste, de beste wensen ! = Alles Gute uitnodigen = einladen de uitnodiging = die Einladung(en) zich verheugen = sich freuen meenemen = mitnehmen het feest = die Feier; die Fete; das Fest; die Party begint = fängt an de dvd = die DVD(s) de klasgenoot = der Klassenkamerad(en) afgelopen zijn = zu Ende sein middernacht= Mitternacht mogen = dürfen het opruimen = das Aufräumen(-) das Wort("er) = het woord der Motor(en) = de motor meinst = meest das Land("er) = het land benötigen = nodig hebben genannt(nennen) = genaamd das Versicherungskennzeichen(-) = het verzekeringsplaatje gestohlen = gestolen das Alter(-) = de leeftijd das Mindestalter(-) = minimumleeftijd der Fahrer(-) = de berijder; bestuurder die Prüfung(en) = het examen die Fahrstunde(n) = de rijles besonders = bijzonder; erg die Höchstgeschwindigkeit(en) = de max. snelheid; de maximum snelheid die Versicherung(en) = de verzekering versichern = verzekeren das Kennzeichen(-) = het kenteken die Prüfbescheinigung(en)= het keuringsbewijs; het certificaat de bocht = die Kurve(n) benieuwd = gespannt hartelijk gefeliciteerd = herzlichen Glückswunsch met je verjaardag = zum Geburtstag voor jou = für dich het kookboek = das Kochbuch("er) cadeau krijgen = geschenkt bekommen vergeten = vergessen sturen = schicken de kaart = die Karte(n) net ( zojuist) = gerade nu( op het moment)= gerade het ogenblik = der Moment(e) de telefoon = das Telefon(e) waarvandaan = von woher meegemaakt = erlebt geweldig = riesig kopen = kaufen luister eens = hör mal ! de Ober = der Ober(-), ''Herr Ober!' Goedemiddag = Guten Tag bestellen = bestellen astublieft = bitte de menukaart = die Speisekarte(n) het appelsap met mineraalwater = die Apfelschorle(n) het voorgerecht = die Vorspeise(n) het hoofdgerecht = die Hauptspeise(n) het nagerecht = die Nachspeise(n) de vermicellisoep = die Nudelsuppe(n) de patat = die Pommes Frites aanbevelen = empfehlen de fruitsalade = der obstsalat(e) het dagmenu = das Tagesmenü(s) afrekenen = zahlen de rekening = die Rechnung(en) de cola = die Cola(s) de hotdog = das Hotdog(s) het bestek = das Besteck(e) de lepel = der Löffel(-) de vork = die Gabel(n) het mes = das Messer(-) de curryworst = die Currywurst("e) de braadworst = die Bratwurst("e) de kip = das Huhn("er) de mosterd = der Senf(e) met of zonder = mit oder ohne bubbels = der Sprudel(-) gesmaakt = geschmeckt hoeveel = wie viel moeten betalen = schuldig sein gek op = verrückt nach lekker vinden = mögen de spruitjes = der Rosenkohl de gebakken aardappelen = die Bratkartoffeln de spaghetti = die Spaghettie de tafel = der Tisch(e) vrij = frei genoeg hebben = satt sein
Ingezonden op 23-09-2015 - 1321x bekeken.
Laatst bijgewerkt:
01-07-2016
.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!