Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Pallas Grieks 1
› 16 Woorden les 10 t/m 16
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Pallas Grieks 1
16 Woorden les 10 t/m 16
Jaar 3 (Gymnasium)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
Hoofdstuk 10: παλαιός = oud; van vroeger ειμί = zijn αυτων = hen; hun καθιζω = zitten; gaan zitten σοί, σοι = aan jou; voor jou; je; jou; u; aan u; voor u κρατέω = macht hebben over; overwinnen εγγύς = dichtbij τα κακά = rampen; ongeluk πολεμέω = oorlog voeren αριστος = beste; zeer goed δευρο = hier; hierheen ακούω = horen; luisteren; luisteren naar μή = niet αποπέμπω = terugsturen; wegsturen αυτου,αυτης, αυτω = hem; haar; het οιός τέ ειμι = in staat zijn om; kunnen ετοιμος = bereid; gereed; klaar αμφι = rondom; om χαιρε(τε) = gegroet ο σιτος = eten; voedsel το δειπνον = maaltijd μοί, μοι = aan mij; voor mij; mij; me πειθω = overtuigen; overreden οικαδε = naar huis μέλει μοι = interesseert me; het interesseert me αποβαινω = weggaan μηκέτι = niet meer αγγέλλω = berichten; melden Hoofdstuk 11: πρότερος=eerder; vroeger πρότερον=eerder τίκτω= baren; ter wereld brengen ὁ πόλεμος=oorlog ὁ ἑταῖρος=vriend; makker πιστός=trouw; betrouwbaar τὸ δάκρυον=traan ἄξιος=waard; waardig ἀλλά=maar(kom) ἡ πέτρα=rots μέγα=erg; zeer ἴσως=misschien; waarschijnlijk νομίζω=menen; beschouwen als κλα(ί)ω=huilen; wenen(om) ἐλπίζω=hopen; verwachten (te) σεαυτοῦ=van jouzelf; jouw eigen ἀθάνατος=onsterfelijk ἡ τελευτή=einde εὖ=goed χωρέω=gaan λαμπρός=schitterend τότε=dan; toen ἡ πόλις=stad ἡ δόξα=roem μανθάνω=leren kennen; begrijpen; vernemen θερμός=warm καλύπτω=bedekken κατά=vanaf...naar beneden ἡ δούλη=slavin ἄδικος=onrechtvaardig Hoofdstuk 12: εἰσβαίνω=ingaan; komen in ὁμοῖοσ=gelijk aan; gelijkend op {+dat} τάχα=snel; spoedig {bijwoord} τᾶυτα=dit; dat {onz. mv. nom+acc} θάπτω=begraven ὁ νεκρόσ=lijk; dode τι=iets(zelfst); enige(bijv){zonder accent!} τὸ σῶμα=lichaam{σώματοσ} ὁ πατήρ=vader{πατρόσ} σοῦ, σου=(van)jou; jouw {gen ev} τρέφω=voeden; opvoeden σύνειμι=samenzijn met; omgaan met {+dat} ἐμοῦ, μου=(van)mij; mijn {gen ev} ἡ ψυχή=ziel; geest; schim; leven ἡ χθών=aarde; grond{χθονόσ} καταβαίνω=naar beneden gaan; afdalen τισ=iemand; iets(zelfst); een of ander(e)(bijv); enkele(n), sommige(n)(mv) {τινοσ} ὁ ἀνήρ= man{ἀνδρόσ} ἡ γυνή=vrouw{γυναικόσ} ἄρχω=beginnen met{+gen} πάντεσ=alle(n){πάντων} ὁ ἡγεμών=leider; aanvoerder{ἡγεμόνοσ} λυπέω=kwellen; verdriet doen πρῶτοσ=eerste ἡ μήτηρ=moeder{μητρόσ} ἡ ὀικία=huis καταλείπω=achterlaten ὁ φύλαξ=wachter; bewaker{φύλακοσ} διαφθείρω=te gronde richten; vernietigen ὁ/ἡ παῖσ=kind(zoon, dochter); slaaf{παιδόσ} τὸ ὄνομα=naam{ὀνόματοσ} ἤ=of ῥίπτω=werpen ὁ σωτἠρ=redder{σωτῆροσ} ὁ ἀδελφόσ=broer ἡ χείρ=hand; arm {χειρός; dat mv. χέρσιν} πάρειμι=aanwezig zijn Hoofdstuk 13: δειλός = laf; ongelukkig μάλιστα= het meest; vooral ἀμφότεροι = beide; beiden σοφός =verstandig; wijs; slim μέγιστοσ= grootst; zeer groot διαφέρω = verschillen κρείττων = beter; sterker βελτίων =beter; bekwamer ὡς = zoals; als ἡ τιμή =eer; eerbewijs ὁ πολέμιοσ= vijand ἡ γῆ =aarde; grond; land γιγνώσκω = (leren) kennen; inzien; begrijpen ἤ =of; dan σκοπέω =bekijken; letten op κράτιστοσ= sterkst; best; zeer sterk; zeer goed μείζων =groter διὰ τοῦτο =daarom βέλτιστος =best; zeer goed ὁ Ζεύς =Zeus ἆρα = vraagwoordje μᾶλλον= meer ἡ βουλή =plan; besluit; raad; advies πότερος =wie van beide?; wie van beiden ἡ σοφία =wijsheid; slimheid ὁ δόλος =list κρίνω = oordelen; beoordelen πλεον = meer βλάπτω= schade toebrengen; benadelen πλεῖστοσ= meeste; meesten; zeer vele; zeer velen ἀδικέω =onrecht doen; onrechtvaardig handelen; onrechtvaardig behandelen ἥττων =minder; zwakker σεαυτόν= jezelf πλείων= meer ἀμείνων= beter Hoofdstuk 14: τρεχω = rennen φρονεω = verstandig zijn απιστος = ongelofelijk; onbetrouwbaar ο ιππος = paard προς = bij (+dat) {+naamval} προς τουτοις = bovendien βαλλω = gooien αυτος, αυτη, αυτο = zelf αλληλους = elkaar ο αυτος = dezelfde (als) (+dat) {+naamval} το αυτο = hetzelfde το σημειον = teken δηλος = duidelijk οτε = toen; wanneer λανθανω = verborgen zijn voor; ontgaan aan (+acc) {+naamval} διωκω = achtervolgen το γονυ (γονατοσ) = knie ο αυτος και = dezelfde als ποτερον ... η = (of) ... of {in een vraagzin} δοκεω = (toe)schijnen (aan) (+dat) {+naamval} ετι = nog ἀφικνέομαι=(aan)komen(in);bereiken{εἰς+acc} ἔρχομαι=gaan; komen ἡ θυγάτηρ=dochter {θυγατρὀς} ἡ κόρη=meisje παρακελεύομαι=aansporen {+dat} τὸ ἱματιον=mantel ἐπιλανθανομαι=vergeten {+gen} κεῖμαι=liggen ἀναγκαῖος=noodzakelijk; onvermijdelijk ἀναγκαῖόν ἐστι(ν)=het is noodzakelijk; het is onvermijdelijk γαμέομαι=trouwen {ond: de vrouw} βούλομαι=willen ἐγείρομαι=wakker worden παρά=naar{+acc} ὁ ποταμός=rivier ἄπειμι=afwezig zijn; verwijderd zijn {inf ἀπεῖναι} δύναμαι=kunnen παραςκευάζω=klaarmaken; gereedmaken αἰδέομαι=zich schamen voor(+inf); ontzag hebben voor; respecteren(+acc) διαλέγομαι=spreken met; een gesprek voeren met; discussiëren οὗtos=deze; die {mv οὗτοι, aanw. vnw.} ἀνίσταμαι=opstaan ὁ λέων=leeuw{λέοντοσ} φαίνω=tonen; laten zien φαίνομαι=verschijnen{vaak+inf} γυμνοσ=naakt; onbedekt ἵσταμαι=gaan staan; blijven staan γίγνομαι=geboren worden; ontstaan; worden(als kww); gebeuren οὔπω/οὔ...πω=nog niet τοιοῦτος, τοιαύτη, τοιοῦτο=zodanig ἡ αἰδώσ=schaamte; gêne; respect; ontzag{αἰδοῦσ} ἅπτομαι=aanpakken; vastpakken{+gen} ἄθλιοσ=ongelukkig πάσχω=lijden; te verduren hebben; ondervinden; ervaren ὁ πόντοσ=zee ἐπίσταμαι=weten; kennen; kunnen(+inf) ἡ ἐστήσ=kleding {ἐσθῆτοσ} ἡγέομαι=leiden; voor(op)gaan {+dat} ἡ εὐτυχία=succes; geluk; voorspoed ἀποκρίνομαι=antwoorden νέμω=verdelen; toedelen ἀγαθόσ=goed χρή= het is nodig dat {+inf} εἴτε...εἴτε=of...of; hetzij...hetzij ἐπεί, ἐπαιδή=toen; nadat(+verl. tijd); aangezien; nu(als voegwoord) ἡμέτεροσ=ons; onze{bez. vnw} φοβέομαι=bang zijn(voor); vrezen θεραπεύω=verzorgen λούω=wassen λούομαι=zich wassen ὁράω=zien ἐμαυτόν, ἐμαυτήν=mijzelf {acc mnl, vrl} παρά=bij {+dat} ἡ χάρισ=charme; gunst; dank{χάριτος, acc χαριν} κάθημαι=zitten θεάομαι=bekijken; beschouwen ἐγείρω=(op)wekken; wakker maken; aanmoedigen
Ingezonden op 24-09-2015 - 809x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!