Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Vocabulaire 2000 1AFa 2015-2016
› 6 les gens, la famille, la vie, la mort
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Vocabulaire 2000 1AFa 2015-2016
, deel 6
6 les gens, la famille, la vie, la mort
Jaar 1 (universiteit)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
une maman = een mama un papa = een papa une personne = een persoon individuel, individuelle = individueel un individu = een individu la puberté = de puberteit anonyme = anoniem un adolescent, une adolescente = een adolescent un embryon = een embryo individualiste = individualist l’individualisme = het individualisme {m} une individualité = een individualiteit l’adolescence = de adolescentie {f} la vitalité = de vitaliteit mon mari; mon époux = mijn echtgenoot mon épouse; ma femme = mijn echtgenote un fiancé; une fiancée = een verloofde la grossesse = de zwangerschap enceinte = zwanger la naissance = de geboorte un accouchement = een bevalling un avortement = een abortus la vie = het leven un anniversaire = een verjaardag la mort = de dood mort, morte = dood un mort = een dode man une morte = een dode vrouw un veuf = een weduwnaar une veuve = een weduwe un adulte; une adulte = een volwassene un jeune = een jongere la jeunesse = de jeugd sincères condoléances = innige deelneming un cimetière = een begraafplaats un tombeau; une tombe = een graf un cadavre = een lijk la lune de miel = de wittebroodsweken le voyage de noces = de huwelijksreis un orphelin; une orpheline = een wees la famille = het gezin l’aîné, l’aînée = de oudste le benjamin, la benjamin; le cadet, la cadette = de jongste un homme = een man l’homme = de mens {m} les gens = de mensen humain, humaine = menselijk inhumain, inhumaine = onmenselijk le cerveau = de hersenen masculin, masculine = mannelijk féminin, féminine = vrouwelijk un monsieur = een heer; een meneer une dame = een dame une demoiselle = een juffrouw Madame = mevrouw Mademoiselle = juffrouw Mesdames; Mesdemoiselles; Messieurs = dames; juffrouwen; heren un jeune homme = een jonge man une jeune fille = een jong meisje des parents = ouders; familieleden; verwanten {m} des jumeaux; des jumelles = tweelingen mon frère jumeau = mijn tweelingbroer sa sœur jumelle = haar tweelingzus se ressembler = op elkaar lijken vivre = leven vif, vive = levendig survivre = overleven en vie = in leven mourir = sterven mortel, mortelle = sterfelijk immortel, immortelle = onsterfelijk un meurtre = een moord le meurtrier = de moordenaar un suicide = een zelfmoord se suicider = zelfmoord plegen célibataire = vrijgezel; ongehuwd le mariage = het huwelijk épouser = huwen met; trouwen met se marier = trouwen marié, mariée = getrouwd; gehuwd divorcé, divorcée = gescheiden divorcer = scheiden le divorce = de echtscheiding cohabiter = samenwonen se mettre en ménage = gaan samenwonen des couples = koppels; paren {m} un mari = een man; een echtgenoot se remarier = hertrouwen un nom de famille = een familienaam un prénom = een voornaam un nom de jeune fille = een meisjesnaam une carte d’identité = een identiteitskaart élever = grootbrengen les grands-parents = de grootouders {m} les petits-enfants = de kleinkinderen éduquer = opvoeden une éducation = een opvoeding un faire-part de mariage = een trouwbrief; een trouwbericht les jeunes mariés = de jonggehuwden la mariée = de bruid le jeune marié = de bruidegom le beau-père = de stiefvader; de schoonvader le beau-fils = de stiefzoon la belle-mère = de stiefmoeder; de schoonmoeder la belle-fille = de stiefdochter; de schoondochter des beaux-pères = schoonvaders des beaux-fils = schoonzonen des belles-mères = schoonmoeders des belles-filles = schoondochters mon oncle = oom ma tante = tante des familles nombreuses = kroostrijke gezinnen le cousin; le neveu = de neef la cousine; la nièce = de nicht; het nichtje avoir des enfants = kinderen krijgen adopter = adopteren le ménage = het huishouden une ménagère = een huisvrouw une femme de ménage = een werkster l’enterrement = de begrafenis {m} la passion = de passie; de hartstocht fidèle = trouw tromper = bedriegen la fidélité = de trouw la jalousie = de jaloezie la haine = de haat l’affection = de genegenheid {f} gentil, gentille; charmant, charmante = lief un mineur = een minderjarige majeur, majeure = meerderjarig faire du baby-sitting = babysitten un enfant, une enfant = een kind un gosse = een kind une enfance = een kindertijd familial, familiale = familie-; gezins- maternel, maternelle = moederlijk paternel, paternelle = vaderlijk né, née = geboren natal, natale = geboorte- les ancêtres = de voorouders {m} enterrer = begraven personnel, personnelle = persoonlijk la vie privée = het privé-leven la vieillesse = de oude dag; de ouderdom un vieillard = een oude man le troisième âge = de derde leeftijd l’humanité = de mensheid {m} la chair = het mensenvlees marier = uithuwelijken gronder = een standje geven; berispen gâter = verwennen un parent à moi = familie van mij
Ingezonden op 17-10-2015 - 346x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!