Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Grieks Pallas Eva
› 2224 Nnn 22 t/m 24
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Grieks Pallas Eva
2224 Nnn 22 t/m 24
Jaar 4 (Gymnasium)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
ὅς, ἥ, ὅ = 1 die; dat 2 wie; wat τοσοῦτος, τοσαύτη, τοσοῦτο = 1 zo groot 2 (mv) zoveel οὔτε ... οὔτε = noch ... noch πολέμιος = vijandig κάκιστος = 1 slechtst 2 zeer slecht ὁ δαίμων (gen: δαίμoνoσ) = godheid ἐμαυτοῦ, ἐμαυτῆς = (van) mijzelf συνοικέω = samenwonen met συνοικέω + = dat. ὁ/ἡ βοῦς (gen: βοός)= rund; koe ὁ τρόπος = manier ἡ τράπεζα = tafel τὸ στόμα (gen: στόματος)= mond ὁ φόνος = moord τελευτάω = 1 (be)eindigen 2 sterven ἔτυχον = ik trof; ik kreeg ἔτυχον + = gen. ἤνεγκον = 1 ik bracht 2 ik droeg οἱ παρόντες = aanwezigen αἱ πύλαι = poort ζήω = leven σπάω = trekken παραινέω = aansporen; vermanen πέλας = dichtbij πέλας + = gen. τολμάω = durven ἀπατάω = bedriegen ὡς τάχιστα = zo snel mogelijk ἥκιστα = 1 (aller)minst 2 volstrekt niet ἡ ὥρα = 1 seizoen 2 tijd ὥρα ἐστί(ν) = het is tijd om ὥρα ἐστί(ν) + = inf. ὁ τόπος = plaats νικάω = overwinnen 23A ἡ ἔρις (gen: ἔριδος) = strijd; ruzie; twist βασιλεύω = koning zijn ἴδιος = eigen μέσος = midden-; in het midden (predicatief) ἡ ἀκρόπολις (gen. ἀκροπόλεως) = akropolis; burcht ἔφηνα = ik toonde; ik liet zien ὁ μάρτυς (gen. μάρτυρος) = getuige ἄμφω = beide(n) λύω = 1 losmaken 2 beslechten (van een ruzie) ἀγείρω, aor. ἤγειρα = verzamelen ἤγειρα = 1 ik verzamelde 2 ik wekte op ; (wanneer Aoristus van ἀγείρω= ik verzamelde)(wanneer aoristus van ἐγείρω =ik wekte (op), ik moedigde aan) ὁ δικαστής=rechter ἑαυτοῦ, ἑαυτῆς, ἑαυτοῦ/ἑαυτῷ, ἑαυτῇ, ἑαυτῷ/ἑαυτόν, ἐαυτήν, ἑαυτό = zichzelf ἔγημα = ik trouwde ἡ γαῖα = aarde ὁ οὐρανός = hemel ἕξω = ik zal hebben σχήσω = ik zal hebben ἡ δύναμις (gen. δυνάμεως) = 1 macht; vermogen 2 kracht ἴσος = gelijk aan ἴσος + = dat. γενήσομαι = ik zal (geboren) worden; gebeuren ἡ γένεσις (gen. γενέσεως) = geboorte πράττω, fut. πράξω = handelen; doen ἁρπάζω, fut. ἁρπάσω = grijpen; roven μαίνομαι = waanzinnig zijn; buiten zichzelf zijn ἔσομαι = ik zal zijn ἔσται = hij zal zijn; zij zal zijn; het zal zijn θαρρέω = moed hebben; vol vertrouwen zijn ἡ ἀσπίς (gen. ἀσπίδος) = schild τὸ δόρυ (gen. δόρατος) = speer πάνυ = zeer ; zeer (bijwoord) βραχύς (gen. βραχέος) βραχεῖα, βραχύ (gen. βραχέος) = kort χαρίζομαι = een plezier doen; ter wille zijn ἐρῶ (-έω) = ik zal zeggen {fut. bij λέγω} βουλήσομαι = ik zal willen {fut. bij βούλομαι} οὐδέν = 1 niets (zelfstandig) 2 helemaal niet (bijwoord) μελήσει μοι = het zal mij interesseren; het zal mij ter harte gaan ἐράω = verlangen; begeren; verliefd zijn op ἐράω + = gen. 24 μηχανάομαι = verzinnen, bedenken τὸ πρᾶγμα (gen. πράγματος) = 1 daad 2 zaak ὁ Ἕλλην (gen. Ἕλληνος) = Griek ὁ βάρβαρος = niet-Griek, (vaak) Pers κάλλιστος = 1 mooist 2 zeer mooi τὸ μέγεθος (gen. μέγεθους) = grootte ὁ κόσμος = 1 orde; wereld(orde) 2 sieraad; tooi τὸ ἅρμα (ἅρματος) = (strijd)wagen τὸ ἄστυ (gen. ἄστεως, mv. τὰ ἄστεα) = stad ὁ κῆρυξ (gen. κήρυκος) = bode, heraut κηρύττω = omroepen, afkondigen, bekend maken τιμάω = eren πανταχοῦ = overal ὡς = 1 hoe; (zo)als 2 dat (bij ww van zeggen) 3 toen; nadat (voegwoord); 1 hoe 2 dat 3 toen πείθoμαι = gehoorzamen, geloven πείθoμαι + = dat. ἐπιθόμεν = ik gehoorzaamde; ik geloofde ὁ ἐραστής = minnaar ὁ τύραννος = alleenheerser; tiran ἐπιβουλεύω = 1 het plan opvatten om 2 beramen ἐπιβουλεύω + = inf. ὑβρίζω = 1 agressief/overmoedig handelen 2 mishandelen ἡ ἀδελφή = zuster ὡς + partic. = omdat; alsof (volgens iemands mening) ὀλίγος = weinig εὐθύς (gen. εὐθέοσ), εὐθεῖα, εὐθύ (gen. εὐθέοσ) = 1 recht; rechtstreeks 2 oprecht εὐθέως = regelrecht; terstond (bijwoord) προσπίπτω = aanvallen προσπίπτω + = dat. ὅλος = (ge)heel; volledig ἡ πρᾶξις (gen. πρᾶξεως) = handeling; daad φονεύω = vermoorden διαφθείρομαι = te gronde gaan, omkomen διεφθάρην = ik ging te gronde, ik kwam om ἡ πολιτεία = 1 staat; samenleving 2 staatsvorm ἡ δημοκρατία = democratie πράττω = handelen, doen εὖ πράττω = het goed maken χρηστός = goed; nuttig δίκαιος = rechtvaardig δίκαιόν ἐστι(ν) = het is rechtvaardig dat δίκαιόν ἐστι(ν) + = aci ὁ δῆμος = volk εὐγενής (gen. εὐγενοῦς) = welgeboren, van goede afkomst πλούσιος = rijk ὁ πλούσιος = de rijkaard πολλῳ= 1 + comp: veel 2 + super: verreweg ὁ ὁπλίτης = zwaargewapende; hopliet τὸ ἀγαθόν = het goede; voordeel ἐλεύθερος = vrij ἄρχω (+ gen.) = 1 heersen (over) 2 beginnen (met)
Ingezonden op 29-10-2015 - 367x bekeken.
Laatst bijgewerkt:
31-10-2015
.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!