Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Vwo 5
› 910 Begrippen Biologie P1
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Vwo 5
910 Begrippen Biologie P1
Jaar 5 (vwo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
Ader=Bloedvat, die het bloed terugvoert naar het hart Aorta=Grootste slagader van de linkerkamer richting de organen Artherosclerose=Een gecompliceerd en langzaam voortschrijdende ziekte waarbij vetachtige stoffen in de wand van slagaders worden afgezet AV-knoop=Zenuwknoop in het hart rechts tegen de wand. Prikkeling van deze zenuwknoop leidt tot contractie van de kamers Basaalmembraan=Een dun vezelig laagje dat zich onder het endotheel en epitheel van de meeste organen bevindt. Zij wordt gevormd door o.a. collageen Bloedarmoede=Anemie ; hemoglobine bevat te weinig ijzer Bloeddruk=Druk die het bloed uitoefent op de wand van een bloedvat. Bloedplaatjes=Deelen (zonder kern) van uiteengevallen cellen die een rol spelen bij de bloedstolling. Worden gemaakt in het rode beenmerg Bloedplasma=Water met opgeloste stoffen en plasma-eiwitten Bloedserum=Bloedplasma zonder fibrinogeen Boezem=Afdeling van het hart, die het bloed in een hartkamer stuwt Bohr-effect=Extra zuurstofafgifte door hemoglobine vanwege een hoge pCO2, een lage pH en een hoge temperatuur Bovendruk=De bovendruk wordt gemeten als het hart samenknijpt. Dan is de druk het hoogst Bovenste holle ader=Een groot bloedvat dat bloed vanuit de armen en het hoofd afvoert richting het hart Bufferwerking=Het constant houden van de pH (bijv.van het bloed) door bijv. aminozuren en eiwitten Bundel van His=Bundel geleidingsvezels van de AV-knoop naar de hartpunt Bypassoperatie=Bij een vernauwde kransslagader wordt m.b.v. een stukje beenader een nieuwe omleiding aangelegd tussen aorta en kransslagader Cascade=Een opeenvolging van reacties (bijv bij bloedstolling) Cholesterol=Tot de sterolen behorende vetachtige stof, die in de meeste dierlijke weefsels en lichaamsvloeistoffen voorkomt en een bestanddeel is van dierlijke celmembranen. Colloïd-osmotische druk=Is het drukverschil dat tussen twee eiwitoplossingen (binnen- en buiten het bloedvat) van verschillende concentraties ontstaat ten gevolge van osmose. De vaatwand is wel doorlaatbaar voor water maar niet voor grote moleculen zoals eiwitten. Diastole=Ontspanning van de hartspier. Er is een diastole van de boezems en een diastole van de kamers Dotteren=Met behulp van een opgeblazen balonnetje wordt een kransslagader verwijdt op de plaats van de vernauwing Dubbele bloedsomloop=Per omloop stroomt het bloed tweemaal door het hart Ductus Botalli=Een bloedvat dat de longslagader (arteria pulmonalis) verbindt met de lichaamsslagader (aorta). Dit bloedvat is vooral belangrijk tijdens de zwangerschap. In de baarmoeder hebben de longen nog geen functie, omdat het kindje zuurstof krijgt via de moederkoek (placenta). Het bloed dat naar de longen zou gaan, wordt omgeleid naar het hart via een bloedvat genaamd de ductus Botalli. ECG=De ductus Botalli moet na de geboorte sluiten. Enkelvoudige bloedsomloop=Bij sommige dieren stroomt het bloed per omloop slechts eenmaal door het hart EPO=Erytropoetine ; hormoon dat de aanmaak van rode bloedcellen in het beenmerg regelt Fibrine=Onoplosbaar eiwit dat vezels vormt bij de stolling van het bloed. Fibrine ontstaat uit fibrinogeen Fibrinogeen=Plasma-eiwit dat rol speelt bij bloedstolling Grote bloedsomloop=De route van hart - organen (behalve longen) - hart Haarvat=Allerkleinste bloedvaatje in de organen. De wand van de haarvaten is uitermate dun zodat uitwisseling van stoffen tussen bloed en weefsel kan optreden Halvemaanvormige kleppen=Slagaderkleppen, gelegen tussen de kamer en aort of longslagader; voorkomen terug stromen van bloed in kamer Hartinfarct=Door een vernauwing in een kransslagader, krijgt een deel van de hartspier onvoldoende zuurstof. Dit deel werkt niet goed meer of sterft zelfs af Hartkleppen=Kleppen tussen boezem en kamer ; voorkomen terugstromen van bloed naar de boezem Hartminuutvolume=Aantal liter bloed dat het hart per minuut wegpompt Hartpauze=Tijdens de hartpauze stromen de boezems en kamers vol met bloed Hemofilie=Bloederziekte, waarbij bloed niet goed kan stollen Hemoglobine=Eiwit in rode bloedcellen dat rode kleur geeft en zuurstof kan binden Intern milieu=Ruimten in het lichaam die niet op de buitenwereld zijn aangesloten. Het bloed, weefselvocht en de cellen behoren tot het inwendige milieu Kamer=Afdeling van het hart, die het bloed in een slagader stuwt Kleine bloedsomloop=De route van hart - longen - hart Kransaders=Bloedvaten liggend op het hart die zuurstofarm bloed afvoeren van de hartspier Kransslagaders=Bloedvaten liggend op het hart die zuurstofrijk bloed aan de hartspier geven Lymfe=Vloeistof die zich in de lymfevaten bevindt. Lymfe ontstaat doordat weefselvocht in de lymfevaten stroomt Lymfeknopen=Lymfeknoop (lymfeklier) is een orgaantje in het lymfestelsel. In lymfeknopen worden antistoffen geproduceerd, ziekteverwekkers gefagocyteerd en celresten opgeruimd. Ook worden er lymfocyten gevormd. Elke lymfeknoop heeft een afvoerend lymfevat. Myoglobine=Eiwit in spiercellen dat zuurstof kan binden Oedeem=Ophoping van weefselvloeistof in een weefsel Onderdruk=Als het hart zich ontspant, is de bloeddruk het laagst in een bloedvat. Dit heet de onderdruk Osmotische druk=s het drukverschil dat tussen twee oplossingen van verschillende concentraties ontstaat ten gevolge van osmose Ovale venster=Is de open verbinding tussen de linker- en rechterboezem van het hart zoals die aanwezig is in de foetale bloedsomloop; de kleine bloedsomloop (van en naar de longen) en de grote bloedsomloop van en naar de rest van het lichaam zijn nog niet gescheiden. In principe sluit het foramen ovale vlak na de geboorte Pacemaker=Groep gespecialiseerde cellen in de wand van de rechterboezem, van waaruit impulsen naar de wand van de boezem geleid wordt met als gevolg dat de systole van de boezems optreedt. Poortader=Bloedvat die loopt van de dunne darm naar de lever Purkinjevezels=Vanuit de bundel van His verspreiden de stroompjes zich in de Purkinjevezels over de wanden van beide kamers Rode beenmerg=Kenmerkend antigeen van rode bloedcellen. Bloed met dit antigeen wordt resuspositief genoemd, bloed zonder dit antigeen wordt resusnegatief genoemd Rode bloedcel=Cel in het bloed, die hemoglobine bevat, voor transport van zuurstof en koolstofdioxide Sinusknoop=Groep gespecialiseerde cellen in de wand van de rechterboezem, van waaruit impulsen naar de wand van de boezem geleid wordt met als gevolg dat de systole van de boezems optreedt. Slagader=Bloedvat waardoor het bloed van het hart wegstroomt. De bloeddruk in de slagaders is hoog, de wanden zijn dik, stevig en elastisch Slagvolume=Hoeveelheid bloed die met een hartslag in de aorta gepompt wordt Stamcellen=Cel in het rode beenmerg waaruit zich rode bloedcellen, witte bloedcellen en bloedplaatjes ontwikkelen Stollingsfactoren=Stoffen die betrokken zijn bij de bloedstolling, bijv. calciumionen en vitamine K Systole=Samentrekken van hartspierweefsel. Er is een systole van de boezems en een systole van de kamers Trombose=Inwendig optredende bloedstolling, waardoor een bloedvat verstopt kan raken Weefselvloeistof=Het vocht buiten de cellen en buiten de haarvaten Witte bloedcellen=Cel in het bloed die betrokken is bij afweerreacties (Leukocyt). Er bestaan veel typen van witte bloedcellen o.a. granulocyten, fagocyten en lymfocyten Ademcentrum=Gedeelte in de hersenstam, dat de ademhaling regelt. Wordt beïnvloed door onder andere het koolstofdioxidegehalte van het bloed Ademprikkel=Verandering in het koolstofdioxidegehalte van het bloed. Hierop reageert het ademcentrum Ademvolume=De hoeveelheid lucht die je met een rustige ademhaling in en uit ademt ADH=Antidiuretisch hormoon; Hormoon dat de terugresorptie van water in de nierkanaaltjes stimuleert Adrenaline=Hormoon dat door het bijniermerg wordt afgescheiden. Adrenaline wordt ook door zenuwvezels van het sympathische zenuwstelsel afgescheiden Alveoli=Longblaasje Astma=Het spierweefsel in de and van de bronchiolen trekt zich onbewust samen Bilirubine=Galkleurstof die ontstaat bij de afbraak van hemoglobine Bloeddruk=Druk die het bloed uitoefent op de wand van een bloedvat Bronchie=De luchtpijp vertakt zich in twee bronchiën. De wanden bevatten kraakbeenringen. Bronchiole=Fijnere zijtakjes van de bronchiën en bevatten spierweefsel i.p.v. Kraakbeenweefsel Chemoreceptor=Zintuigcel, die geprikkeld wordt door de verandering in chemische samenstelling, bijv. het koolstofdioxidegehalte van het bloed Chronische bronchitis=Vorm van COPD, waarbij de luchtwegen langdurig ontstoken zijn en slijm zich ophoopt COPD=Ziektes waarbij er langdurige blokkades in de longen zijn door beschadigingen en ontstekingen. Bijvoorbeeld chronische brinchitis en longemfyseem Deaminering=Het verwijderen van de aminogroep (-NH2) van een aminozuur Detoxificatie=Ontgiftigen Dialyse=Zuiveren van het bloed Dode ruimte=Ongeveer 150 mL lucht komt niet verder dan de bronchie, luchtpijp, keel- of neusholte Effector=Een spier(cel) of klier(cel) die voor de reactie op een prikkel zorgt. Het signaal voor de reactie komt van het zenuwstelsel of het hormoonstelsel Emulgeren=Het verkleinen van vetdruppeltjes Essentieel aminozuur=Aminozuur die je lichaam niet zelf kan maken (via transaminering) en perse in je voedsel moet zitten Expiratoir reservevolume=Hoeveelheid lucht die bij een maximale ademhaling extra kan worden uitgeademd (ERV) Glomerulus=Kluwentje van haarvaten in elk nierkapsel, speelt een rol in de ultrafiltratie Glucagon=Hormoon gevormd in de alvleesklier in de eilandjes van Langerhans. De werking is tegengesteld aan de werking van insuline. Glucagon verhoogt het glucosegehalte van het bloed Gluconeogenese=Het vormen van glucose uit aminozuren en vetten Hemoglobine=Kleurstof in rode bloedcellen, die zuurstof en koolstofdioxide bindt en daardoor voor het transport van deze stoffen zorgt Homeostase=Verschijnsel dat allerlei factoren in het inwendige milieu met behulp van feedbacksystemen op een bepaalde normwaarde gehouden worden Huidmondje=Openingen in de opperhuid van planten, bestaande uit twee sluitcellen rond een regelbare spleet. De huidmondjes dienen voor de gaswisseling Hyperventilatie=Wie hyperventileert, ventileert meer dan nodig om het koolstofdioxide-gehalte in het bloed (de CO2) op de normale hoogte te houden. Hypofyse=Een hormoonklier onder aan de hersenen, die in verbinding staat met de hypothalamus en o.a. stimulerende hormonen afscheidt. Stimulerende hormonen stimuleren de werking van andere hormoonklieren Hypothalamus=Deel van de hersenen, die o.a. Het regelcentrum is van je lichaamstemperatuur Inspiratoir reservevolume=Hoeveelheid lucht die bij een maximale inademing extra kan worden ingeademd (IRV) Interpleurale ruimte=De ruimte tussen borstvlies en longvlies met daarin een dun vloeistoflaagje Inwendig milieu=Ruimten in het lichaam die niet op de buitenwereld zijn aangesloten. Het bloed, weefselvocht en de cellen behoren tot het inwendige milieu Kapsel van Bowman=Nierkapseltje, hier wordt door ultrafiltratie voorurine gemaakt Kerntemperatuur=Temperatuur binnenin je lichaam, waar de vitale organen liggen. Alles wat niet tot de kern behoort noemen we de schiltemperatuur Kupffercellen=Zitten in de endotheelcellen in de wand van sinusoïden; dit zijn fagocyten die oude rode bloedcellen en ziekteverwekkers uit het bloed verwijderen en afbreken Lipogenese=Het omzette van glucose of aminozuren in vet Lipoproteïnen=Verbindingen van vetten en eiwitten Longblaasje=Gedeelte van de longen waar de gaswisseling tussen bloed en lucht plaats vindt Longemfyseem=Vorm van COPD, waarbij een groot aantal longblaasjes kapot zijn en fijne vertakkingen van de bronchiolen zijn dichtgeklapt Longvlies=Bekleding van de longen. Het longvlies is door een vloeistof gescheiden met het borstvlies Lus van Henle=Gedeelte van het nierkanaaltje in een niereenheid. In het nierkanaaltje wordt de voorurine geconcentreerd tot urine Nefron=Niereenheid, bestaande uit een nierkapsel, een haarvatenkluwen in het kapsel en een nierkanaaltje Negatieve terugkoppeling=Verschijnsel dat een proces wordt beïnvloed door zijn eigen resultaat. Als de invloed remmend is spreekt men van negatieve terugkoppeling, als de invloed stimulerend is spreekt men van positieve terugkoppeling. Nierbekken=Deel van de nier waarin de urine verzamelt wordt Niermerg=Binnenste van de twee lagen van de nier. Hier wordt de echte urine gevormd Nierschors=Buitenste van de twee lagen in de nier. Hier wordt de voorurine gevormd Oxyhemoglobine=Hemoglobine waarbij zuurstof aan het ijzer in de heemgroep(en) is gebonden Plasma-eiwit=Eiwit in het bloedplasma Pneumothorax=Klaplong; door lucht in interpleurale ruimte laten longvlies en borstvlies van elkaar los pO2=Partiële druk van O2 in bloed of andere lichaamsvloeistoffen Poortader=Bloedvat dat stroomt van de dunne darm naar de lever Receptor=Een cel die gespecialiseerd is in het opnemen van specifieke prikkels en opwekken van impulsen onder invloed van de prikkels. De term receptor wordt ook wel gebruikt in de zin van receptoreiwit of receptormolecuul. Regelkring=Wederzijdse beïnvloeding van organen door middel van negatieve terugkoppeling. Hierdoor worden de interne waarden rond een normwaarde gehandhaafd Restvolume=Hoeveelheid lucht die bij maximale uitademing in je longen achter blijft Sinusoïden=Een met bloed gevulde ruimte in een orgaan, bijv. in de lever Stemband = Stevige vliezen die gaan trillen als er lucht langs komt Strottenhoofd = Bovenste deel van de luchtpijp, hierin bevinden zich de stembanden Tegenstroomprincipe = Verschijnsel dat vloeistof of lucht in aangrenzende ruimten tegengesteld stroomt, waardoor er altijd een concentratieverschil tussen beide ruimten is, bijv. het water stroomt langs de kieuwen tegengesteld aan het bloed in de kieuwen. Terugresorptie = Resorptie van nuttige stoffen door middel van actief transport vanuit de voorurine in het bloed Transaminering = Het maken van een aminozuur uit een ander aminozuur Trilhaarepitheel = Epitheel waarvan de buitenste laag uit trilhaarcellen bestaat, bijv. het neusslijmvlies Uitscheiding = Verwijdering van schadelijke en/ of overbodige stoffen uit het interne milieu van een lichaam Ultrafiltratie = Proces, waarbij kleine deeltjes in het bloed de wand van de bloedvaten en de haarvaten passeren. Grotere moleculen blijven hierbij in het bloed achter. Bij dit proces ontstaat voorurine Ureum = Organische stof, die het belangrijkste product van de eiwitafbraak bij zoogdieren vormt Urine = Mengsel van afvalstoffen, lichaamsvreemde stoffen, overtollig water en overtollige zouten, uitgescheiden door de nieren Urineleider = Buisje die urine vervoert van de nieren naar de urineblaas Ventilatie = Het verversen van lucht Verzamelbuisje = Kanaaltje in een nier waarin de urine uit de nierkanaaltjes verzameld wordt en dat uitmondt in het nierbekken Vitale capaciteit = De hoeveelheid lucht die in 1 ademhaling maximaal kan worden uitgeademd (VC) Voorurine = Vocht dat door ultrafiltratie van het bloed in de nierkapsels terechtkomt
Ingezonden op 29-10-2015 - 1427x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!