Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Latijn basiswoorden
› 10 alle woorden
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Latijn basiswoorden
, deel 10
10 alle woorden
Jaar 6 (Gymnasium)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
latus, lateris (subs) = zijkant latus (adi) = breed ingens, ingentis = geweldig groot;enorm aditus, aditus (adire) = toegang;benadering;nadering ostium = monding;huis;huisdeur os, ora = mond centum = honderd fatum = voorspelling;lot fata = wereldlot tempus, tempora = tijd ecce = kijk!;zie! unus, gen: unius, dat: uni = één;uniek for, fatus sum = spreken;zeggen maneo, mansi (pfa mansurus) = blijven;voortduren;te wachten staan;wachten op{+acc} cor, cordis = hart ferus = wild;woest;ruw videre, vidi, visus = zien;erop toezien videri, visus sum = schijnen;de indruk wekken;gezien worden videtur mihi = het schijnt me juist;ik besluit videor mihi = ik meen magnus, maior, maximus = groot;belangrijk mortalis (subs.) m/v = sterveling mortalis, mortalis (adi.) = sterfelijk sonare, sonui, sonitus = geluid geven;klinken quando = wanneer?;eens;ooit;omdat sum, fui = zijn;bestaan fugio, fugi, fugiturus = vluchten (voor);ontgaan {+acc.} prope + acc = dichtbij prope (adv.) = dichtbij propius = dichterbij deus (divus) = god dives, divitis = rijk votum = gelofte;gebed;wens -que (et) = en neque...neque (nec...nec) = niet ... en ook niet;noch...noch enim = immers;want ante (adv) = tevoren;eerder ante...quam (antequam) = eerder dan;voordat ante + acc = voor os, oris = mond;gezicht os, ossis = bot;been ora = zoom;rand;kust orare = spreken;bepleiten;smeken;bidden domus, domus v = huis domi = thuis domo = van huis domum = naar huis dominus = meester;tiran talis, talis, tale = dergelijke;zodanige;zulke;de volgende talis...qualis = zo(danig)...als qualis...talis = zo(als)...zo(danig) tacere, tacui, tacitus = zwijgen tacitus = zwijgend;stilletjes durus = hard;gevoelloos;onbeschaafd currere, cucurri, (pfa) cursurus = rennen tremere, tremui = trillen;beven fundere, fudi, fusus = gieten;uitstorten;storten;verstrooien;verjagen rex, regis = koning regius = koninklijk regina = koningin regnum = heerschappij;koningschap;koninkrijk regnare = heersen;koning zijn;regeren regia (domus) = koninklijk paleis regio, regioni = streek;gebied pectus, pectoris = borst;hart imus = laagste;onderste;wij gaan pectore ab imo = uit het diepst van het hart;hartsgrondig gravis, gravis, grave = zwaar;ernstig labor, laboris = werk;karwei;inspanning;ellende {mv soms andere betekenis...} dirigere, direxi, directum = richten (naar) telum = werptuig tela (mv) = (aanvals)wapens manus, manus = hand;handgemeen;strijd;troep corpus, corporis = lichaam;lijk obire (obeo), obii, obitus = tegemoet gaan;bezoeken tot = zoveel {onverbuigbaar} intrare = binnengaan mare, maris = zee gens, gentis v = geslacht;familie;volk;volksstam; iam = al;nu;weldra {+imp./+fut.} non iam = niet meer tandem = eindelijk;tenslotte;eigenlijk sequor, secutus sum = volgen;najagen fortuna = lot;geluk;vermogen;bezit;welstand fortunae = bezittingen parcere, peperci +dat = sparen;ontzien fas (alleen nom en acc ev) = (goddelijk) recht;lot;noodlot fas est = het is geoorloofd obsto (obstare), obstiti, obstatum +dat = in de weg staan;verhinderen gloria = roem vates, vatis m/v = ziener(es);profeet;profetes;dichter(es) sanctus = onschendbaar;heilig; eerbiedwaardig dare, dedi, datus = geven posco (poscere), poposci = eisen (van), vragen (aan) considere, consedi, consessus = gaan zitten;zich vestigen; zich settelen erro (errare) = dwalen;ronddolen;zich vergissen errat = hij dwaalt erat = hij was numen, numinis = (goddelijke) wenk;knik;wil;goddelijke macht;godheid agito (agitare) = opjagen;zich met iets bezighouden;behandelen;denken over solidus = stevig;vast;massief templum = heilig domein;tempel instituere, institui,institutum = plaatsen op;opstellen;instellen;beginnen;onderwijzen dies, diei = dag;speciale dag;termijn {betekenis: of m of v} nomen, nominis = naam;titel hic, haec, hoc = deze;dit hic = hier {lange i} sors, sortis = lot;orakel;toeval ponere, posui, positus = plaatsen;zetten;neerleggen {ponere=deponere} posse, potui = kunnen;in staat zijn {+esse} lectus = bed;aanlegbed vir, viri = man vis, vim, vi (v) = kracht;geweld;massa;hoeveelheid;mach;jij wil vires, virium (v) = krachten;strijdkrachten virtus, virtutis (v) = moed;dapperheid;voortreffelijkheid;kwaliteit;prestatie;deugd;goede eigenschap folium = blad tantum = zoveel;zo groot;slechts;zoveel;zozeer {congrueert?ja/nee} tantum + gen = zoveel tantum...quantum = zoveel...als non tantum...sed etiam = niet alleen, maar ook tantus...quantus = zoveel;zo groot...als quantus...tantus = zoveel als (quanto)...tanto = hoe meer...des te -ne = vraagzin;soms;of ne + coni. = opdat;om te (finalis) timere ne (non) + coni. = vrezen dat (niet) {ne non=ut} metuere ne (non) + coni. = vrezen dat (niet) {ne non=ut} vereri ne (non) + coni. = vrezen dat (niet) {ne non=ut} ut + coni. = opdat (finalis);zodat ut + ind. = zodra;zoals sic/ita = zo ut..sic = zoals...zo;weliswaar...maar mandare +dat = toevertrouwen;opdragen carmen, carminis = lied;gedicht;spreuk volare (volo) = vliegen velle (volo), volui = willen {velim: coni. prs.} rapidus = snel;onstuimig ventus = wind canere, cecini, cantatus = bezingen;voorspellen;zingen cantus, cantus (IV) = zang cantare = zingen{frequentativum/intesivum canere} finis, finis m = einde;grens;doel fines, finium = gebied loqui, locutus sum = spreken;zeggen at = maar ad = naar nondum = nog niet pati (patior), passus sum = lijden;dulden;het uithouden;ervaren;verdragen;toestaan immanis, immanis, immane = ontzaglijk;indrukwekkend;vreselijk;afschuwelijk fatigare = vermoeien;afmatten domare, domui, domitus = temmen, bedwingen fingere, finxi, fictus = vormen;maken;verzinnen premere, pressi, pressus = neerdrukken;drukken;in het nauw brengen patere (pateo), patui = openstaan;zich uitstrekken sponte = uit eigen beweging;vanzelf ferre (fero), tuli, latus = dragen;brengen;halen;verdragen;zeggen fertur = er wordt gezegd dat hij;men zegt dat hij feruntur = er wordt gezegd dat ze;men zegt dat ze responsum = antwoord respondere (-eo), respondi, responsus = antwoorden aura = wind;briesje;lucht periculum = gevaar periculum ne = er is gevaar dat terra = land;aarde;grond venire, veni, (venturus) = komen mittere, misi missus = werpen;zenden;laten gaan; cura = zorg curare = zorgen voor et = en;ook cernere, cerno, crevi, cretus = (onder)scheiden;zien;beslissen sanguis, sanguis = bloed castra, castrorum = legerkamp deesse, desum, defui, (defuturus) + dat = ontbreken (aan);afwezig zijn;in de steek laten alius, alia, aliud (gen: alterius, dat: alii) = (een) ander(e);nog een alii...alii = sommigen...anderen alius...alius = de één...de ander alius alio fugit = de één vlucht die kant op, de ander weer deze alius aliud dicit = de één zegt dit, de ander weer dat alius ac/alius atque = een ander dan nihil aliud nisi = niets anders dan alter, altera, alterum (alterius: gen.ev.) = de één (van twee) nasci (nascor), natus sum = geboren worden parare = voorbereiden;zich verschaffen;kopen parere (pareo), parui +dat = gehoorzamen parere (pario), peperi, partus = voortbrengen;verwerven parens, parentes (parentum) = ouder parcere (parco), peperci = sparen;ontzien addere, addidi, additus = toevoegen nusquam = nergens usquam = ergens numquam = nooit umquam = ooit abesse, afui (afuturus) = afwezig zijn;verwijderd zijn van res, rei = zaak;ding;situatie res novae = revolutie res familiares = bezittingen supplex, supplicis (m/v/n) = smekend causa = oorzaak;reden;zaak genitivus + causa (abl. sg.) = vanwege;terwille van;om ob eam causam = om die reden;daarom qua de causa = waarom;en/maar/want daarom malus = slecht mea causa = omwille van mij; van mijn part peior (peioris, peius (n)) = slechter pessimus = slechtst malum = iets slechts;ramp;ongeluk male;peius;pessime = slecht;erg;zeer sinere (sino), sivi, situm = toestaan;toelaten sine = sta toe;zonder coniunx = echtgenoot;echtgenote iterum = weer;opnieuw cedere (cedo), cessi, cessurus = weggaan;gaan;wijken (+dat) contra = tegenover;tegen contra (adv) = er tegen;er tegenover;van een andere kant;daarentegen ire (eo/eunt), ii, iturus = gaan {ger: eundi; coni: eam} salus, salutis (v) = behoud;redding;gezondheid;een groet primus = eerste reri (reor), ratus sum = menen ratus = menend;gelovend;geldig;valide minime = allerminst obscurus = duister;donker;verborgen verus = waar;juist verum (veritas) = het ware;de waarheid verum (voegwoord) = acc m ev; nom/acc o ev;het ware;de waarheid;maar vero = dat/abl m/o ev;daadwerkelijk;inderdaad;maar;echter vere = naar waarheid;overeenkomstig de waarheid volvere, volvi, volutus = wentelen;overwegen is, ea, id = deze;dit;die;dat furor, furoris = razernij;hartstocht concutere (concutio), concussi, concussus = hevig schudden;schokken requiescere, requievi, requietus = rusten;tot rust komen incipere (incipio), incepi, inceptus = beginnen coepi, coeptus = beginnen ullus = één enkele {ook maar... altijd met een ontkenning} nullus = geen enkele facies = uiterlijk virgo, virginis = meisje;maagd inopinus: inopinatus = onverwacht surgere, surrexi, surrecturus = zich oprichten;opstaan preacipere (preacipio), preacepi, praeceptus = van tevoren doornemen;voorschriften geven;bevelen (+dat) omnis = elk;geheel;alle {ev of mv} omnia = alles omnes = alle;allen peragere (perago), peregi, peractum = voltooien;behandelen mecum: cum me = met mij;bij mij tecum: cum te = met jou;bij jou secum (cogitare) = met zichzelf;bij zichzelf (overwegen) dicere (dico), dixi, dictus = zeggen;noemen ducere (duco), duxi, ductus = leiden;brengen;doorbrengen;vinden;menen dux, ducis = leider;legeraanvoerder palus, paludis (v) = moeras carus = dierbaar;duur genitus + abl. = stammend van;zoon van contingere (contingo), contigi, contactus = aanraken contigit mihi = het valt mij ten deel;het overkomt me docere, docui = onderwijs geven;op de hoogte brengen iter, itineris = reis;(dag)mars;weg;tocht sacer, sacra, sacrum = heilig;gewijd aan (+gen) sacrum = heiligdom;offer ille, illa, illud = die;hij;zij;het {ver weg} flamma = vlam telum = projectiel tela = aanvalswapens eripere (eripio), eripui, ereptus = wegrukken van (+abl);ontrukken van (+abl) medius = midden-;middelste;in het midden hostis = vijand recipere (recipio), recepi, receptus = terugnemen;terugtrekken;opnemen;vernemen;te horen krijgen accipere (accipio), accepi, acceptus = ontvangen;vernemen se recipere = zich herstellen;zich terugtrekken mare, maris (o) {verbuiging als fortis} = zee comitari, comitatus sum = begeleiden;vergezellen comitatus = vergezeld hebbende;vergezeld zijnde {deponens en passieve betekenis} comes, comitis = makker;metgezel caelum = hemel;lucht;weer ultra + acc = aan de overkant van;verder dan;meer dan ultra (adv) = aan de andere kant;verder;langer senectus, senectutis (v) (senex) = ouderdom;hoge leeftijd quin...? = waarom niet...? quin etiam = ja zelfs petere, petivi/petii, petitus = proberen te bereiken;vragen;gaan naar;aanvallen idem, eadem, idem (gen: eiusdem) = dezelfde;hetzelfde;eveneens;ook idem ac//idem atque = dezelfde als precari, precatus sum = bidden nequiquam = tevergeefs lux, lucis (f) = licht;leven praeficere (praeficio), praefeci, praefectus = aan het hoofd stellen van (+dat) fides, fidei (f) = vertrouwen;betrouwbaarheid;trouw;bescherming frater, fratris = broer totiens = zo vaak via = weg;reis;methode quid = wat;waarom;iets memorare = vermelden;verhalen memini (perfectum tantum) = ik herinner me genus, generis (n) = afkomst;geslacht;soort summus//supremus (superl. bij superus) = hoogste;laatste ara = altaar tenere, tenui, tentus = vasthouden;bezet houden;bestrijken facilis, facilis, facile = gemakkelijk nox, noctis (f) = nacht nocte, noctu = 's nachts ater, atra, atrum = zwart revocare = terugroepen gradus, gradus (m) = stap;rangorde superus (super) = zich boven bevindend;boven- evadere (evado), evasi, evasus = ontsnappen;uitlopen op;worden aequus = effen;gelijk;redelijk;gunstig ardere, arsi, arsus = branden silva = bos sinus, sinus (m) = boezem;plooi ter hoogte van de borst;binnenste;baai labi (labor), lapsus sum = wegglijden;vallen circumvenire, circumveni, circumventus = omsingelen quod si//quodsi = maar indien amor, amoris = liefde mens, mentis = geest;verstand cupido, cupidinis (f) = verlangen bis = tweemaal lacus, lacus = meer niger, nigra, nigrum = zwart insanus = gek;dwaas latere (lateo), latui +acc = verborgen zijn voor tegere, texi, tectum = bedekken;verborgen;beschermen tectum = dak;huis claudere (claudo), clausi, clausus = afsluiten tellus, telluris (f) = land subire, subii, subitus = gaan onder;op zich nemen;naderen;direct volgen op subit mihi = het komt bij me op pulcher, pulchra, pulchrum = mooi munus, muneris (n) = taak;plicht;functie;geschenk instituere (instituo), institui, institutus = plaatsen op;opstellen;instellen;beginnen;onderwijzen deficere (deficio), defeci, defectus = beginnen te ontbreken;in de steek laten; deficere a(b) = afvallen van;afvallig worden van deficere ad = overlopen naar aurum = goud aureus = gouden similis, similis, simile +dat =gelijk aan;gelijkend op similis ac//similes atque = dezelfde als;een dergelijke als ergo = dus;derhalve altus = hoog;diep oculus = oog reperire, repperi, repertus = vinden;terugvinden;te weten komen carpere, carpsi, carptus = plukken vocare = roepen;noemen aliter = op een andere wijze;anders aliter ac//aliter atque = anders dan vincere (vinco), vici, victus = overwinnen vincire, vinxi, vinctus = boeien vivere (vivo), vixi, victurus = leven vivus = levendig;in leven praeterea = bovendien iacere, iacui = liggen iacere, ieci, iactus = werpen;gooien exanimus = ontzield;levenloos amicus = vriend (ne)scire = (niet) weten classis = vloot totus = geheel funus, funeris (n) = dood;de dode;begrafenis consultum = advies pendere (pendeo), pependi = hangen;in onzekerheid verkeren pendere e(x)/de = hangen aan;afhankelijk zijn van spectare = kijken naar aspicere (aspicio), aspexi, aspectus = (be)zien demum = tenslotte sepulcrum = graf(teken) condere = stichten;opbergen;verbergen ante = vroeger referre (refero), rettuli, relatus = terugbrengen;berichten;ter sprake brengen sedes, sedis f = zitplaats;woonplaats
Ingezonden op 30-10-2015 - 2041x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!