Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Carte Orange unit 2 (3e)
› 2 apprendre 1 t/m 7
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Carte Orange unit 2 (3e)
, deel 1
2 apprendre 1 t/m 7
Jaar 3 (havo/vwo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
la pointe = de punt la vague = de golf y = er malheureusement = jammer genoeg, ongelukkigerwijze pas terrible = niet geweldig rarement = zelden à défaut de = bij gebrek aan la balade = de wandeling mouillé = nat fabriquer = fabriceren, maken ça m'a plu = dat is me bevallen la planche = de plank se porter = het maken s'installer = zich vestigen s'ennuyer = zich vervelen en moyenne = gemiddeld s'occuper de = zich bezig houden met, zorgen voor le propriétaire = de eigenaar le bord = de rand, de oever bref = kortom l'usine (v) = de fabriek ancien, ancienne = (voor het zelfst. nw) vroegere, voormalige, ex-de voornaam le prénom = de voornaam masculin = mannelijk il vit = hij leeft, hij woont la taille = de lengte entendre = horen originaire de = afkomstig uit l'origine (v) = de herkomst, de afkomst, de oorsprong l'étudiant (m) = de student la fac(ulté) = de universiteit le batteur = de drummer il rejoint = hij komt (er) bij s'enchaîner = zich aaneenrijgen, elkaar opvolgen s'affirmer = zich doen gelden l'esprit (m) = de geest toucher à = raken aan, aanraken planer = zweven définir = kenmerken, definiëren entreprendre (als prendre) = ondernemen dès = meteen bij quelqu'un = iemand Elle donnera des concerts. = Zij zal concerten geven. je donnerai = ik zal geven tu donneras = jij zult geven il/elle/on donnera = hij/zij zal geven, wij zullen geven nous donnerons = wij zullen geven vous donnerez = jullie zullen geven, u zal geven ils/elles donneront = zij zullen geven Tu m'attendras? = Zul je op me wachten? j'aurai (avoir) = ik zal hebben je serai (être) = ik zal zijn j'irai (aller) = ik zal gaan je ferai (faire) = ik zal doen je pourrai (pouvoir) = ik zal kunnen je voudrai (vouloir) = ik zal willen weten = savoir verkopen = vendre (als perdre vervoegen) de datum = la date het ogenblik = l'instant (m) de korting = la réduction het tonen, de presentatie = la présentation de kassa = la caisse de huisvesting, het onderdak = l'hébergement (m) goedkoop = bon marché de omgeving = les environs (m) afrekenen, betalen = régler gelezen = lu het verblijf = le séjour de inlichting = le renseignement overnachten, logeren = loger de slaapgelegenheid = le gîte d'étape rekenen = compter inbegrepen = inclus ontvangen = recevoir moeten = devoir nadenken = réfléchir (als finir vervoegen) Ik wil graag weten of ... = Je voudrais savoir si ... Het is voor 30 september. = C'est pour le 30 septembre. Hoeveel kosten de plaatsen? = Les places sont à combien? Geeft u korting (aan studenten)? = Vous faites des réductions (pour les étudiants)? Dat is duur! = C'est cher! Ik wil graag 2 plaatsen reserveren. = Je voudrais réserver 2 places. Ik heb nog een vraag over ... = J'ai encore une question sur ... Dag meneer, u spreekt met ... = Bonjour monsieur, ici ... Ik zou graag een paar inlichtingen willen over ... = J'aimerais avoir quelques renseignements sur ... Waar verblijven we? = Où est-ce qu'on loge? Wat is het tarief? = Quel est le tarif? de lucht = l'air (m) de eetlust = l'appétit (m) ik sterf van de honger = je meurs de faim de pannenkoek, de crêpe = la crêpe er zijn veel mensen = il y a du monde de ham = le jambon het ei = l'oeuf (m) kiezen = choisir (als finir) de drank, het drinken = la boisson de karaf = le pichet de bol, het bolletje = la boule de rekening = l'addition (v) het bakje = la barquette het potje = le petit pot het karamelpuddinkje = la crème caramel het zakje = le sachet het pak = le paquet de automaat = le distributeur automatique Ze hebben pannenkoeken om mee te nemen. = Ils font des crêpes à emporter. Heeft u een tafel? = Est-ce que vous avez une table? We zijn met z'n tweeën. = On est deux. Wat neem je? = Qu'est-ce que tu prends? Wat wil je drinken? = Qu'est-ce que tu veux boire? We kunnen cider nemen. = On peut prendre du cidre. Een pannenkoek met ham en ei, alstublieft. = Une crêpe jambon-oeuf, s'il vous plaît. We willen graag de rekening. = On voudrait l'addition, s'il vous plaît. Niet ver hiervandaan is een pannenkoekenrestaurant. = Il y a une crêperie pas loin d'ici. Ik zal vragen of er een tafel vrij is. = Je vais demander s'il y a une table de libre.
Ingezonden op 05-11-2015 - 395x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!