Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'

Wis-Reken woordenlijst, deel I

1 Basisvaardigheden optellen en aftrekken

Jaar 1 (vmbo)

Som = optellen
Verschil = aftrekken
Schatten = zo dicht mogelijk bij het antwoord komen
Splitsen = verdelen in even grote delen
Even = 2 ; 4 ; 6 ; 8 ; 10 ; 12
Oneven = 1 ; 3 ; 5 ; 7 ; 9 ; 11 ; 13 ; 15
Genoeg = zoveel als nodig is
Aankruisen = een kruisje zetten
Aftreksom = opgave waarbij cijfers of getallen van elkaar afgetrokken worden
Berekenen = uitrekenen
Berekening = het uitrekenen van iets
Beschrijving = verhaal over iets wat gebeurd is
Breuk = getal dat niet heel is, maar een deel van iets
Controle = check
Controleren = checken, nakijken of iets klopt
Deelbaar zijn (door) = te delen door een getal
Delen door = uitrekenen hoeveel een getal gedeeld door een ander getal is
Deler = getal waardoor je deelt
Eraf = getal er vanaf halen
Erbij = getal er bij doen
Even (getal) = getal deelbaar door twee
Gelijk aan = hetzelfde als
Haakjes = leesteken waar je cijfers of getallen in kunt zetten
Horen tot = passen bij
Kruis = figuur gevormd door twee lijnen die elkaar snijden
Kwart = een vierde deel of 25 procent
Maal = keer of vermenigvuldigen
Meerkeuzevraag = vraag waarbij je uit een paar antwoorden het juiste moet kiezen
Meest = het grootste deel of bijna alle
Methode (boek) = merk van een leerboek
Methode (rekenen) = manier van uitrekenen
Minst = minimaal
Minteken = teken voor aftreksommen en voor negatieve getallen (-)
Nagaan = controleren
Negatief = getal lager dan nul
Nummeren = volgorde aanbrengen met nummers
Oneven = getal dat niet deelbaar is door twee
Ontelbaar = niet te tellen
Onvoldoende = een slecht cijfer op school (onder de 5,5)
Opgave = een vraag of opdracht in een lesboek
Oplossen = het antwoord vinden
Oplossing = het antwoord
Optelsom = opgave waarbij cijfers opgeteld worden
Paragraaf = deel van een hoofdstuk
Plusteken = teken voor optelsommen en voor positieve getallen (+)
Positief = getal boven nul
Procent = een honderdste deel
Product (rekenen) = vermenigvuldiging
Promille = een duizendste deel
Rekenmachine = apparaat waarmee je kunt rekenen (calculator)
Resultaat = uitkomst
Schatten = zeggen wat het ongeveer is
Schuingedrukt = cursief gedrukte letters
Score = totaal aantal punten
Splitsen = verdelen
Stippellijn = lijn van puntjes of kleine streepjes achter elkaar
Tegenovergestelde = precies andersom
Teken = symbool of signaal waar je bepaalde informatie aan herkent
Toets = test
Toetsen (werkwoord) = testen of controleren
Tussen haakjes = iets tussen twee boogvormige lijntjes schrijven
Tussenstap = deel van een opdracht
Uitkomen op = als eindresultaat hebben
Uitkomst = oplossing van een rekensom
Uitleg = verklaring of toelichting
Uitrekenen = sommen oplossen
Uitslag = resultaat, score
Uitwerking effect
Van buiten kennen = uit je hoofd weten
Verdelen = in in kleinere stukken splitsen
Vereenvoudigen = makkelijker maken
Vergelijking het kijken naar overeenkomsten en verschillen
Vermenigvuldigen rekenen met keersommen
Vervangen door in de plaats komen van
Verwarren (met) door elkaar halen
Volgen uit het logische gevolg zijn van
Weghalen verwijderen, wegnemen
Werkboek lesboek waarin je oefeningen kunt maken
Wijziging verandering

Ingezonden op 25-11-2015 - 471x bekeken.
Laatst bijgewerkt: 31-03-2016.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!

voting system
1
2
3
4
5

Vakken

Wis-Reken woordenlijst, deel I

1 Basisvaardigheden optellen en aftrekken