Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
max lebbert aan tietjes
› 0 les 3t/m 32
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
max lebbert aan tietjes
, deel 69
0 les 3t/m 32
Jaar 3 (Gymnasium)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
les 2, δέκα = tien les 2, δύο = twee les 2, εἷς = één les 2, ἐννέα = negen les 2, ἕξ = zes les 2, ἑπτά = zeven les 2, ὀκτώ = acht les 2, πέντε = vijf les 2, τέτταρες = vier les 2, τρεῖς = drie "les 3a, ἄνθρωπος (M) = (1)mens (2)man" "les 3a, δέ = (1)en (2)maar » ἀλλά, καί, …τε καί…" les 3a, δοῦλος (M) = slaaf les 3a, ἐστιν = (hij) is les 3a, ἔχει = hebben les 3a, θεός (M) = god les 3a, ὁ … ἡ, το = de, het het "les 3a, οὐ = niet » οὐκ, οὐχ " "les 3a, οὐκ = niet » οὐ, οὐχ " "les 3a, οὐχ = niet » οὐ, οὐκ " les 3a, τί..; = waarom? les 3a, φόβος (M) = angst, vrees les 3a, χώρα (V) = land, streek les 3b, βαίνει = gaan les 3b, θηρίον (O) = wild dier, beest "les 3b, πρός +acc. = naar(toe), tot » εἰς " "les 3b, φέρει = (1)dragen (2)brengen » ἄγω " les 3c, γάρ = want les 3c, δεσπότης (M) = heerser, meester "les 3c, εἰς +acc. = naar, naar binnen, tot » ἐπί, πρόσ" "les 3c, καί = (1)en (2)ook (3)zelfs » δέ, ... τε καί ..." les 3c, λαμβάνει = nemen, pakken les 3c, μάχη (V) = gevecht, strijd "les 3c, νῦν = nu » οὖν " "les 3c, ποιεῖ = (1)doen (2)maken" "les 3c, τοῦτο = dit, dat » ὅτι, τόδε " les 3c, φεύγει +acc. = vluchten (voor) "les 4a, ἀλλά = maar » δέ " les 4a, δεινός … δεινή, δεινόν = verschrikkelijk, geducht les 4a, ἐνταῦθα = daar "les 4a, ἔπειτα = daarna » μετὰ ταῦτα " "les 4a, εὑρίσκει = vinden, ontdekken, aantreffen » νομίζω " les 4a, ζητεῖ = zoeken les 4a, κεφαλή (V) = hoofd, kop les 4a, μακρός … μακρά, μακρόν = lang les 4a, μέγας … μεγάλη, μέγα = groot "les 4a, μία = één » εἷς " les 4a, οὐδέν = niets les 4a, πολύς … πολλή, πολύ = veel les 4a, φοβερός … φοβερά, φοβερόν = angstaanjagend les 4b, ἀποκτείνει = doden les 4b, καλεῖ = roepen les 4b, πρῶτον μὲν … ἔπειτα δέ = eerst … daarna les 4b, φίλος (M) = vriend les 4c, ἄλλος … ἄλλη, ἄλλο = ander les 4c, αὐτίκα = meteen, onmiddellijk les 4c, ἕκαστος … ἑκαστη, ἕκαστον = ieder les 4c, κρύπτει = verbergen "les 4c, νέος … νέα, νέον = (1)nieuw (2)jong" "les 4c, οὕτω = zo » οὕτως, ὧδε " "les 4c, οὕτως = zo » οὕτω, ὧδε " les 5a, ἀεί = altijd les 5a, αἰτέω +2 acc. = (iemand) vragen (om) les 5a, ἀνδρεῖος = dapper les 5a, βασίλεια (V) = koningin les 5a, δῶρον (O) = geschenk, cadeau les 5a, ἐγώ = ik les 5a, ἐθέλω = willen "les 5a, ἐπί +acc. = op..af, naar les 5a, ἐπιθυμέω +inf. = verlangen te/om les 5a, θαυμάζω = bewonderen, zich verwonderen les 5a, καλός = mooi les 5a, λέγω = zeggen les 5a, μάλα = erg, zeer "les 5a, μέλλω +inf. = op het punt staan om, van plan zijn, zullen » ἐν νῷ ἔχω " "les 5a, οὖν = (1)dan, nu (2)dus » δή, νῦν " les 5a, πέμπω = zenden, sturen les 5a, σύ = jij/u les 5a, φιλέω = houden van les 5a, φίλος = geliefd les 5a, ὥσπερ = zoals les 5b, αὐτήν = haar "les 5b, δή = dan, dus les 5b, ἔργον (O) = werk, daad les 5b, ἥκω = komen, gekomen zijn les 5b, κακός = slecht les 5b, λύω = losmaken les 5b, ξένος (M) = vreemdeling "les 5b, ὅτι = (1)dat (2)omdat » τοῦτο " les 5b, παρέχω = verschaffen, geven les 5b, σε = jou/u les 5b, σός … σή, σόν = jouw/uw "les 5c, ἄγω = brengen, leiden » φέρει " les 5c, αὐτόν = hem "les 5c, ἐμε = mij/me » με " les 5c, ἐμός … ἐμή, ἐμόν = mijn les 5c, ἐνθάδε = hier(heen) les 5c, κελεύω +acc. +inf. = bevelen, verzoeken, vragen om les 5c, λείπω = (ver)laten "les 5c, με = mij/me » ἐμε " "les 5c, τί..; = (1)wat? (2)waarom? » τίς..; " les 5c, ὕστερον = later les 6a, Ἀθηναῖος (M) = Athener les 6a, Ἀθηναῖος = Atheens les 6a, διά +acc. = door, wegens les 6a, εἰσιν = (zij) zijn les 6a, κίνδυνος (M) = gevaar les 6a, μόνον = slechts, alleen maar les 6a, νῆσος (V) = eiland les 6a, οἰκέω = wonen les 6a, οὐδείς = niemand les 6a, παρθένος (V) = meisje les 6a, πολίτης (M) = burger les 6a, τέκνον (O) = kind les 6b, αἱ Ἀθῆναι (V) = Athene les 6b, γαμέω = trouwen (met) les 6b, εἰ = als, indien les 6b, ἰσχυρός = sterk, krachtig les 6b, λύπη (V) = verdriet les 6b, μετά +acc. = na les 6b, πλέω = varen les 6b, πλοῖον (O) = schip les 6b, σῴζω = redden les 6b, φυλάττω = bewaken les 6b, χαίρω = blij zijn les 6b, χρόνος (M) = tijd les 7a, ἅμα = tegelijk, tegelijkertijd les 7a, ἀνδρεία (V) = dapperheid, moed les 7a, εἶναι = (te) zijn les 7a, ἡμεῖς = wij les 7a, ἡμέρα (V) = dag les 7a, θαυμάζω ὅτι = zich erover verwonderen dat les 7a, θύρα (V) = deur les 7a, μένω +acc. = blijven, wachten (op) les 7a, μόνος = alleen les 7a, ὑμεῖς = jullie "les 7a, ὧδε = zo, als volgt » οὕτω, οὕτως " les 7b, αἴρω = optillen les 7b, ἀκούω = horen les 7b, θάλαττα (V) = zee les 7b, καθεύδω = slapen les 8a, αἴτιος +gen. = verantwoordelijk voor, schuldig aan les 8a, ἑαυτόν = zichzelf les 8a, ἐκ +gen. = uit les 8a, ἐκβαίνω = gaan uit les 8a, ἐλευθερία (V) = vrijheid "les 8a, ἐπί +gen. = op » ἐν " les 8a, ἐπιθυμέω +gen. = verlangen naar, begeren les 8a, θάνατος (M) = dood "les 8a, ἱερός +gen. = (1)heilig (2)gewijd aan" les 8a, μετά +gen. = (samen) met les 8a, μετέχω +gen. = deelhebben aan, deelnemen aan les 8a, νομίζω +2 acc. = beschouwen als, vinden » εὑρίσκει les 8a, οἶνος (M) = wijn les 8a, τυγχάνω +gen. = treffen, krijgen, bereiken les 8a, φυγή (V) = vlucht les 8b, ἄνευ +gen. = zonder "les 8b, αὖθις = opnieuw, weer » πάλιν " les 8b, ἥλιος (M) = zon les 8b, πλήν +gen. = behalve les 8b, ὕπνος (M) = slaap les 8b, φωνή (V) = stem les 8c, αἰτία (V) = oorzaak les 8c, ἀναβαίνω = omhoog gaan, beklimmen les 8c, ἀπό +gen. = vanaf les 8c, ἀποθνῄσκω = sterven les 8c, ἀποστερέω +gen. = beroven van les 8c, βίος (M) = leven les 8c, βλέπω = kijken les 8c, δακρύω = huilen les 8c, κατέχω = in zijn macht hebben, vasthouden, beheersen "les 8c, μετὰ ταῦτα = na dit, daarna » ἔπειτα " les 8c, περί +gen. = om, over les 8c, πίπτω = vallen "les 8c, σύμφορα (V) = (1)gebeurtenis (2)ongeluk" "les 8c, τίς..; = (1)wie?, wat? (2)welk(e)? » τί..; " les 8c, υἱός (M) = zoon les 8c, φροντίζω +gen. = zich bekommeren om "les 9a, ἐν +dat. = in, bij, op » ἐπί " les 9a, ἐχθρός +dat. = gehaat bij, vijandig aan les 9a, θεός (V) = godin les 9a, κωλύω +inf. = verhinderen, beletten (om) les 9a, ναῦτης (M) = zeeman, matroos les 9a, ὅπλα (O) = wapens "les 9a, οὐδέ = (1)en niet, maar niet (2)ook niet, zelfs niet" les 9a, πάρεισιν = (zij) zijn aanwezig les 9a, παύω = (doen) stoppen, (doen) ophouden les 9a, στρατηγός (M) = legeraanvoerder les 9a, στρατιώτης (M) = soldaat "les 9a, ...τε καί ... = en » δέ, καί " "les 9a, τόδε = (1)dit (2)het les 9a, χαίρω +dat. = blij zijn met, zich verheugen over les 9b, ἄγγελος (M) = bode les 9b, ἀλήθεια (V) = waarheid les 9b, αὐτῇ = (aan) haar les 9b, αὐτῆς = (van) haar les 9b, γάμος (M) = huwelijk "les 9b, ἐν νῷ ἔχω = van plan zijn » μέλλω " les 9b, λόγος (M) = woord les 9b, νοῦς (M) = geest, verstand les 9b, πιστεύω +dat. = vertrouwen les 9b, στρατία (V) = leger les 9b, τυχή (V) = lot "les 9b, φίλτατος = (1)liefst(e) (2)zeer geliefd" les 9c, ἄνεμος (M) = wind les 9c, ἀντί +gen. = in plaats van les 9c, αὐτοῖς = aan (hen), hun les 9c, βοηθέω +dat. = te hulp komen, helpen les 9c, εὔνους +dat. = goed gezind (aan) les 9c, ἤδη = al, reeds les 9c, οὐκέτι = niet meer "les 9c, πάλιν = (1)weer, opnieuw (2)terug » αὖθις " les 9c, πάρεστιν = (hij) is aanwezig les 10A, ἀκούω +gen. = horen, luisteren (naar) "les 10A, ἀποπέμπω = terugsturen, wegsturen » ἀφίημι " "les 10A, ἄριστος = (1)beste (2)zeer goed » βέλτιστος, κράτιστος " "les 10A, αὐτοῖς … αὐταῖς, αὐτοῖς = aan hen, voor hen, hen, hun » αὐτοῦς, αὐτῶν" "les 10A, αὐτόν … αὐτήν, αὐτό = hem/haar/het » αὐτοῦ " "les 10A, αὐτοῦ … αὐτῆς, αὐτοῦ = van hem/haar/het, hem/haar/het » αὐτόν " "les 10A, αὐτοῦς … αὐτάς, αὐτά = hen » αὐτοῖς, αὐτῶν " les 10A, αὐτῷ … αὐτῇ, αὐτῷ = aan hem/haar/het, voor hem/haar/het "les 10A, αὐτῶν … αὐτῶν, αὐτῶν = van hen, hen » αὐτοῖς, αὐτοῦς " "les 10A, ἐγγύς +gen. = dichtbij » πέλας, σχεδόν " "les 10A, εἰμί = zijn » ἔφυν " les 10A, ἕτοιμος +inf. = bereid, gereed, klaar (om te) "les 10A, καθίζω = (gaan) zitten » καθίζομαι " "les 10A, κακά (O) = rampen, ongeluk » πάθος " "les 10A, κρατέω +gen. = macht hebben over, overwinnen » νικάω " les 10A, μή = niet les 10A, μηκέτι = niet meer "les 10A, οἷός τέ εἰμι +inf. = in staat zijn om, kunnen » δύναμαι, ἐπίσταμαι" "les 10A, παλαιός = oud, van vroeger » γεραιός, γέρων " les 10B, ἀγγέλλω = berichten, melden "les 10B, ἀμφί +acc. = (rond)om » περί " "les 10B, ἀποβαίνω = weggaan » ἄπειμι " les 10B, δεῖπνον (O) = maaltijd les 10B, δεῦρο = hier(heen) les 10B, μέλει μοι = (het) interesseert me les 10B, μοί = (aan/voor) mij/me les 10B, μοι = (aan/voor) mij/me les 10B, οἴκαδε = naar huis les 10B, πείθω = overtuigen, overreden les 10B, πολεμέω = oorlog voeren "les 10B, σῖτος (M) = eten, voedsel » ἐσθίω " les 10B, σοί = (aan/voor) jou/je/u les 10B, σοι = (aan/voor) jou/je/u "les 10B, χαίρε = gegroet » χαίρετε " "les 10B, χαίρετε = gegroet » χαίρε " les 11A, ἀλλά (bij imperativus) = maar, maar kom les 11A, δάκρυον (O) = traan les 11A, ἐλπίζω (+inf.) = hopen, verwachten, verwachten te les 11A, ἑταῖρος (M) = vriend, makker "les 11A, ἴσως = misschien, waarschijnlijk » που " "les 11A, νομίζω = (1)menen (2)beschouwen als » δοκέω, ἡγέομαι, οἴομαι " les 11A, πέτρα (V) = rots les 11A, πόλεμος (M) = oorlog les 11A, σεαυτοῦ = van jouzelf, jouw eigen les 11A, τίκτω = baren, ter wereld brengen les 11B, ἀθάνατος = onsterfelijk les 11B, δόξα (V) = roem "les 11B, εὖ = goed » ἀγαθός, χρηστός " les 11B, λαμπρός = schitterend les 11B, πιστός = trouw, betrouwbaar "les 11B, πόλις (V) … πόλιν = stad » ἄστυ " "les 11B, πρότερον = eerder » πρότερος " "les 11B, πρότερος = eerder, vroeger » πάλαι, πρότερον " les 11B, τελευτή (V) = einde "les 11B, τότε = dan, toen » ἐνταῦθα, ἐπεί, ἐπειδή, ἤ, ὅτε, ὡσ" "les 11B, χωρέω = gaan » βαίνω, εἶμι, πορεύομαι " les 11C, ἂδικος = onrechtvaardig les 11C, ἄξιος +gen. = waard, waardig les 11C, δούλη (V) = slavin les 11C, θερμός = warm les 11C, καλύπτω = bedekken les 11C, κατά +gen. = vanaf .. naar beneden "les 11C, κλαίω = huilen, wenen, wenen (om) » κλάω " "les 11C, κλάω = huilen, wenen, wenen (om) » κλαίω " "les 11C, μανθάνω = leren kennen, begrijpen, vernemen » γιγνώσκω, ἐπυθόμην, πυνθάνομαι, συνίημι" "les 11C, μέγα = erg, zeer » πάνυ, σφόδρα " les 12A, εἰσβαίνω = ingaan, komen in "les 12A, ἐμοῦ = van mij, mij, mijn » μου " les 12A, θάπτω = begraven les 12A, καταβαίνω = naar beneden gaan, afdalen "les 12A, μου = van mij, mij, mijn » ἐμοῦ " les 12A, νεκρός (M) = lijk, dode "les 12A, ὁμοῖος +dat. = gelijk aan, gelijkend op » ἴσος " "les 12A, παῖς (M) … παιδός = (1)kind, zoon, dochter (2)slaaf » θυγάτηρ, οἰκέτης " les 12A, πατήρ (M) … πατρός = vader les 12A, σοῦ = van jou, jou, jouw les 12A, σου = van jou, jou, jouw les 12A, σύνειμι +dat. = samenzijn met, omgaan met les 12A, σῶμα (O) … σώματος = lichaam "les 12A, ταῦτα = dit, dat » ἐκεῖνος, ὅδε, ὡς " "les 12A, τάχα = snel, spoedig » ταχέως, ταχύς " "les 12A, τι … τινος = (1)iets (2)enig, enige » τις " "les 12A, τρέφω = (1)voeden (2)opvoeden " les 12A, χείρ (V) … χειρός = hand, arm "les 12A, χθών (V) … χθον/ος = aarde, grond » γαῖα, γῆ " "les 12A, ψυχή (V) = (1)ziel, geest, schim (2)leven » ζήω, σκιά " les 12B, ἀδελφός (M) = broer les 12B, ἀνήρ (M) … ἀνδρός = man les 12B, ἄρχω +gen. = beginnen met les 12B, γυνή (V) … γυναικός = vrouw "les 12B, διαφθείρω = te gronde richten, vernietigen » ἀπόλλυμι " les 12B, ἤ = of les 12B, ἡγεμών (M) … ἡγεμόνος = leider, aanvoerder les 12B, καταλείπω = achterlaten les 12B, λυπέω = kwellen, verdriet doen les 12B, μήτηρ (M) … μητρός = moeder les 12B, οἰκία (V) = huis les 12B, ὂνομα (O) … ὀνόματος = naam les 12B, πάντες … πάντων = allen les 12B, πρῶτος = eerste les 12B, ῥίπτω = werpen les 12B, σωτήρ (M) … σωτῆρος = redder "les 12B, τις … τινος = (1)iemand, iets (2)een of ander (3)enkele(n), sommige(n) » τι" les 12B, φύλαξ (M) … φύλακος = wachter, bewaker "les 13A, ἀμείνων … ἀμείνονος = beter » βελτίων, κρείττων " les 13A, ἀμφότεροι = beide, beiden "les 13A, βελτίων … βελτίονος = beter, bekwamer » ἀμείνων, κρείττων " "les 13A, δειλός = (1)laf (2)ongelukkig » ἄθλιος " les 13A, διαφέρω = verschillen "les 13A, ἤ = (1)of (2)dan » τότε " "les 13A, κρείττων … κρείττονος = beter, sterker » ἀμείνων, βελτίων " les 13A, μάλιστα = het meest, vooral "les 13A, μέγιστος = (1)grootst (2)zeer groot " les 13A, πολέμιος = vijand "les 13A, σκοπέω = bekijken, letten op » ἐπισκοπέω, θεάομαι " "les 13A, σοφός = (1)verstandig, wijs (2)slim » σώφρων " les 13A, τιμή (V) = eer, eerbewijs "les 13A, ὡς = zoals, als » ἐάν " "les 13B, ἀδικέω = (1)onrecht doen (2)onrechtvaardig handelen, onrechtvaardig behandelen " les 13B, ἆρα = geeft aan dat vraag volgt "les 13B, βέλτιστος = (1)best » ἄριστος, κράτιστος " les 13B, βλάπτω = schade toebrengen, benadelen "les 13B, βουλή (V) = (1)plan, besluit (2)raad, advies " "les 13B, γιγνώσκω = (1)leren kennen, kennen (2)inzien, begrijpen » ἐπίσταμαι, μανθάνω, συνίημι" les 13B, διὰ τοῦτο = daarom les 13B, δόλος (M) = list les 13B, Ζεύς (M) … Διός = Zeus "les 13B, κράτιστος = (1)sterkst, best (2)zeer sterk, zeer goed » ἄριστος, βέλτιστοσ" les 13B, κρίνω = beoordelen, oordelen "les 13B, μᾶλλον = meer » πλείων, πλέον " les 13B, μείζων … μείζονος = groter "les 13B, πλεῖστος = (1)meeste(n) (2)zeer vele(n) " "les 13B, πλέον = meer » μᾶλλον, πλείων " les 13B, πότερος; = wie van beide(n)? "les 13B, σοφία (V) = (1)wijsheid (2)slimheid " "les 13C, γῆ (V) = (1)aarde (2)grond, land » γαῖα, χθών " les 13C, ἥττων … ἥττονος = minder, zwakker "les 13C, πλείων … πλείονος = meer » μᾶλλον, πλέον " les 13C, σεαυτόν = jezelf les 14A, ἀλλήλους = elkaar "les 14A, ἄπιστος = (1)ongelofelijk (2)onbetrouwbaar " les 14A, αὐτός … αὐτή, αὐτό = zelf les 14A, βάλλω = gooien "les 14A, δῆλος = duidelijk » σαφής " les 14A, ἵππος (M) = paard "les 14A, ὁ αὐτός +dat. = dezelfde als » ὁ αὐτός καί " les 14A, ὁ αὐτός = dezelfde les 14A, πρός +dat. = bij » ἐπί, παρά les 14A, πρὸς τούτοις = bovendien les 14A, σημεῖον (O) = teken » σῆμα les 14A, τὸ αὐτό = hetzelfde les 14A, τρέχω = rennen les 14A, φρονέω = verstandig zijn les 14B, γόνυ (O) … γόνατος = knie les 14B, διώκω = achtervolgen les 14B, δοκέω +dat. = toeschijnen aan, schijnen aan les 14B, ἔτι = nog les 14B, λανθάνω +acc. = verborgen zijn voor, ontgaan les 14B, ὁ αὐτός καί = dezelfde als » ὁ αὐτός les 14B, ὅτε = toen, wanneer » ἐνταῦθα, ἐπεάν, ἐπεί, ἐπειδάν, ἐπειδή, ὅταν, τότε, ὡς les 14B, πότερον..ἤ = (of)..of les 16A, αἰδέομαι +acc. = ontzag hebben voor, respecteren les 16A, αἰδέομαι +inf. = zich schamen voor les 16A, ἀναγκαῖον ἐστιν = het is noodzakelijk, het is onvermijdelijk les 16A, ἀναγκαῖος = noodzakelijk, onvermijdelijk "les 16A, ἄπειμι = (1)afwezig zijn (2)verwijderd zijn " les 16A, ἀφικνέομαι = aankomen, komen, bereiken » ἀφικνέομαι εἰς, ἔρχομαι les 16A, ἀφικνέομαι εἰς +acc. = aankomen in, bereiken » ἀφικνέομαι les 16A, βούλομαι = willen les 16A, γαμέομαι = trouwen » γαμέω les 16A, διαλέγομαι = spreken met, een gesprek voeren met, discussiëren les 16A, δύναμαι = kunnen » ἐπίσταμαι, οἷός τέ εἰμι les 16A, ἐγείρομαι = wakker worden les 16A, ἐπιλανθάνομαι +gen. = vergeten les 16A, θυγάτηρ (V) … θυγατρός = dochter » παῖς les 16A, ἱμάτιον (O) = mantel les 16A, κεῖμαι = liggen les 16A, κόρη (V) = meisje les 16A, οὗτος = deze, die » ἐκεῖνος, ὅδε les 16A, παρά +acc. = naar les 16A, παρακελεύομαι +dat. = aansporen » παραινέω les 16A, παρασκευάζω = klaarmaken, gereedmaken les 16A, ποταμός (M) = rivier les 16B, ἄθλιος = ongelukkig » δειλός les 16B, αἰδώς (V) … αἰδοῦς = (1)schaamte, gêne (2)respect, ontzag les 16B, ἀνίσταμαι = opstaan les 16B, ἅπτομαι +gen. = aanpakken, vastpakken » λαμβάνω "les 16B, γίγνομαι = (1)geboren worden, ontstaan (2)worden (3)gebeuren » καθίσταμαι " les 16B, γυμνός = naakt, onbedekt les 16B, ἐπίσταμαι = (1)weten, kennen (2)kunnen » γιγνώσκω, δύναμαι, οἶδα, οἷός τέ εἰμι les 16B, ἐσθής (V) … ἐσθῆτος = kleding les 16B, εὐτυχία (V) = succes, geluk, voorspoed les 16B, ἡγέομαι +dat. = leiden, voorgaan, vooropgaan » ἄγω les 16B, ἵσταμαι = gaan staan, blijven staan les 16B, λέων (M) … λέοντος = leeuw les 16B, οὔ .. πω = nog niet » οὔπω les 16B, οὔπω = nog niet » οὔ .. πω les 16B, πάσχω = (1)lijden, te verduren hebben (2)ondervinden, ervaren les 16B, πόντος (M) = zee les 16B, τοιοῦτος … τοιαύτη, τοιοῦτο = zodanig » τοιόσδε les 16B, φαίνομαι +inf. = verschijnen, schijnen » δοκέω, ἐπιφαίνομαι les 16B, φαίνω = tonen, laten zien » ἀποδείκνυμι, δείκνυμι, ἐπιδείκνυμι les 16C, ἀγαθός = goed » εὖ, χρηστός les 16C, ἀποκρίνομαι = antwoorden » ὑπολαμβάνω les 16C, ἐγείρω = (1)opwekken, wekken, wakker maken (2)aanmoedigen » ἀγείρω les 16C, εἴτε .. εἴτε = of .. of, hetzij .. hetzij les 16C, ἐμαυτήν = mijzelf » ἐμαυτῇ, ἐμαυτῆς, ἐμαυτόν, ἐμαυτοῦ, ἐμαυτῷ les 16C, ἐμαυτόν = mijzelf » ἐμαυτῇ, ἐμαυτήν, ἐμαυτῆς, ἐμαυτοῦ, ἐμαυτῷ les 16C, ἐπεί = (1)toen, nadat (2)aangezien, nu » ἐνταῦθα, ἐπειδή, ὅτε, τότε, ὡς les 16C, ἐπειδή = (1)toen, nadat (2)aangezien, nu » ἐνταῦθα, ἐπεί, ὅτε, τότε, ὡς les 16C, ἡμέτερος = ons, onze les 16C, θεάομαι = bekijken, beschouwen » ἐπισκοπέω, σκοπέω les 16C, θεραπεύω = verzorgen » κομίζω les 16C, κάθημαι = zitten » καθίζομαι les 16C, λούομαι = zich wassen les 16C, λούω = wassen les 16C, νέμω = verdelen, toedelen les 16C, ὁράω = zien les 16C, παρά +dat. = bij » ἐπί, πρός les 16C, φοβέομαι = bang zijn (voor), vrezen "les 16C, χάρις (V) … χάριτος, χάριν = (1)charme (2)gunst, dank " les 16C, χρή +inf. = het is nodig om les 17A, ἄγριος = wild, woest les 17A, αἱρέω = innemen, nemen » λαμβάνω les 17A, ἀναγκαῖον ἐστι +A.c.l. = het is noodzakelijk dat, het is onvermijdelijk dat les 17A, ἀπόλλυμαι = omkomen, te gronde gaan » διαφθείρομαι les 17A, βαρύς … (βαρέοσ), βαρεῖα, βαρύ = zwaar les 17A, βία (V) = kracht, geweld » δύναμις, ἰσχύς, κράτος les 17A, δεῖ +inf./ A.c.I. = het is nodig dat, men moet, het moet » χρή les 17A, δῆλόν ἐστι +A.c.l. = het is duidelijk dat » ἔοικα les 17A, ἐλαύνω = (1)rijden (2)voortdrijven, drijven les 17A, ἐμαυτῇ = mijzelf, aan mijzelf » ἐμαυτήν, ἐμαυτῆς, ἐμαυτόν, ἐμαυτοῦ, ἐμαυτῷ les 17A, ἐμαυτῷ = mijzelf, aan mijzelf » ἐμαυτῇ, ἐμαυτήν, ἐμαυτῆς, ἐμαυτόν, ἐμαυτοῦ les 17A, ἐσθίω = eten » σῖτος les 17A, εὔχομαι (+dat.) = bidden (tot) les 17A, Ζεύς (M) … Διός, Διί, Δία = Zeus les 17A, κατά +acc. = (1)verspreid over, ter hoogte van+ acc. (2)volgens, wat betreft les 17A, καταβάλλω = naar beneden gooien, neergooien les 17A, λίθος (M) = steen les 17A, ὅδε … ἥδε, τόδε = deze, dit » οὗτος, ταῦτα les 17A, παντοῖος = allerlei les 17A, παρίσταμαι +dat. = bijstaan, helpen les 17A, πόθεν; = waarvandaan? les 17A, πολύ +compar. = veel » πολλῷ les 17A, πυνθάνομαι = (1)ondervragen (2)vernemen » ἐπυθόμην, μανθάνω les 17A, ὑπό +dat. = onder, aan de voet van les 17B, αἷμα (O) … αἵματος = bloed les 17B, ἅμα +dat. = tegelijk met, samen met les 17B, ἄφρων … ἄφρονος = onverstandig, dwaas les 17B, γλυκύς … (γλυκέοσ), γλυκεῖα, γλυκύ = zoet les 17B, ἔξω (+gen.) = buiten les 17B, ἑσπέρα (V) = avond les 17B, εὐθύς = onmiddellijk les 17B, ἡγέομαι +dat. = (1)leiden, voorgaan, vooropgaan+ inf./A.c.I. (2)menen+ acc. (3)beschouwen als » ἄγω, δοκέω, νομίζω, οἴομαι les 17B, ἥδομαι +dat. = blij zijn met, zich verheugen in, zich verheugen over les 17B, καλέω = roepen les 17B, καλέω +2 acc. = noemen » ὀνομάζω les 17B, νύξ (V) … νυκτός = nacht les 17B, ὀξύς … (ὀξέοσ), ὀξεῖα, ὀξύ = scherp, fel les 17B, ὀφθαλμός (M) = oog » ὄμμα les 17B, περί +acc. = (1)rondom, om (2)met betrekking door les 17B, πίνω = drinken les 17B, πῦρ (O) = vuur les 17B, ῥέω = stromen les 17B, χρή +inf./ A.c.I. = het is nodig, het moet » δεῖ les 18A, ἀνοίγω = openen » ἀνοίγνυμι les 18A, δύο … δυοῖν = twee les 18A, ἔδεισα = ik werd bang les 18A, εἴκοσι = twintig les 18A, ἔνθα = waar » ἀληθής les 18A, ἔνθα = daar » ἐνταῦθα "les 18A, ἐπισκοπέω = (1)bekijken (2)overwegen » θεάομαι, λογίζομαι, σκοπέω " les 18A, ἐπιχειρέω +inf. = ondernemen, overgaan tot, proberen » καθίσταμαι les 18A, ἐπιχειρέω +dat. = de hand slaan aan, aanvallen » ἐπιτίθεμαι, ὁρμάομαι, προσπίπτω les 18A, ἕπομαι … εἱπόμην = volgen, meegaan met les 18A, ἔχω … εἶχον = hebben, houden les 18A, θρόνος (M) = troon, zetel les 18A, οἷος = zo als, zodanig als les 18A, τύπτω … ἔτυψα = slaan » κόπτω les 18A, φάρμακον (O) = (1)kruid (2)geneesmiddel (3)vergif les 18B, διά +gen. = door, door .. heen » ὑπό les 18B, ἐσθλός = edel, voortreffelijk les 18B, θνητός (M) = sterveling, mens les 18B, θνητός = sterfelijk les 18B, νεανίας (M) = jongeman les 18B, ὕλη (V) = (1)hout (2)bos les 18B, ὑπισχνέομαι +inf. = beloven te les 18B, χαλεπός = lastig, moeilijk les 18C, ἄγε = vooruit! » ἄγε δή, ἄγετε, ἄγετε δή les 18C, ἄγε δή = vooruit! » ἄγε, ἄγετε, ἄγετε δή les 18C, ἄγετε = vooruit! » ἄγε, ἄγε δή, ἄγετε δή les 18C, ἄγετε δή = vooruit! » ἄγε, ἄγε δή, ἄγετε les 18C, βοάω … ἐβόησα = schreeuwen "les 18C, βουλεύομαι = (1)beramen, beraadslagen (2)besluiten » βουλεύω, ἐπιβουλεύω " "les 18C, βουλεύω = (1)beramen, beraadslagen » βουλεύομαι, ἐπιβουλεύω " les 18C, γε = (1)tenminste (2)geeft nadruk aan voorafgaande woord les 18C, ἔνδον = binnen les 18C, ἥρως (M) … ἥρωος = held les 18C, ἴθι = kom op! les 18C, ὅρκος (M) = eed les 18C, οὐ μόνον .. ἀλλὰ καί = niet alleen .., maar ook les 18C, πολλάκις = dikwijls les 18C, ποτέ = eens, ooit, soms les 18C, ὑμέτερος = van jullie, jullie les 18C, χρυσοῦς = gouden les 19A, ἄγω … ἤγαγον = brengen, leiden » ἡγέομαι, κομίζω, φέρω les 19A, ἀδύνατος = (1)niet in staat (2)onmogelijk les 19A, αἱρέω … εἷλον = nemen, innemen » λαμβάνω les 19A, ἀποθνῄσκω … ἀπέθανον = sterven » τελευτάω les 19A, ἀπόλλυμαι … ἀπωλόμην = omkomen » διαφθείρομαι les 19A, ἀποφεύγω … ἀπέφυγον = wegvluchten les 19A, ἀφικνέομαι … ἀφικόμην = aankomen "les 19A, γίγνομαι … ἐγενόμην = (1)geboren worden, ontstaan les 19A, ἐξ οὗ = sinds, vanaf het moment dat les 19A, ἔρχομαι … ἦλθον = komen » ἀφικνέομαι les 19A, καρτερός = sterk, krachtig les 19A, λαμβάνω … ἔλαβον = nemen, vastpakken, pakken » αἱρέω, ἅπτομαι les 19A, λέγω … εἶπον = zeggen, spreken » φημί "les 19A, οὗτος … αὕτη, τοῦτο = (1)deze/ dit, die/ dat (2)hij, zij, het » ἐκεῖνος, ὁ δέ" les 19A, πίνω … ἔπιον = drinken les 19A, σχεδόν = bijna les 19A, σχεδόν +gen. = dichtbij » ἐγγύς, πέλας les 19A, ὑπολαμβάνω … ὑπέλαβον = antwoorden » ἀποκρίνομαι les 19A, φεύγω … ἔφυγον = vluchten "les 19B, ἐκεῖνος … ἐκείνη, ἐκεῖνο = (1)die, dat » ὁ δέ, οὗτος, ταῦτα, ὡσ" les 19B, ἕνεκα +gen. = terwille van, wegens les 19B, ἐπαινέω = goedkeuren, prijzen les 19B, ἔσχον = krijgen les 19B, μᾶλλον .. ἤ = liever .. dan les 19B, μήποτε = nooit » οὔποτε les 19B, μισέω = haten les 19B, νίκη (V) = overwinning les 19B, ὁ δέ = hij, de ander » ἐκεῖνος, ἕτερος, οὗτος les 19B, ὁράω … εἶδον = zien les 19B, οὔποτε = nooit » μήποτε les 19B, παύομαι +gen. = ophouden (met), stoppen les 19B, πολύ +superlativus = verreweg » πολλῷ les 19B, πῶς..; = hoe..? les 19B, σφόδρα = zeer, erg » μέγα, πάνυ les 20A, ἀληθής … ἀληθοῦς = waar, werkelijk » ἀληθῶς, ἔνθα les 20A, ἀναγιγνώσκω = herkennen les 20A, βασιλεύς (M) … βασιλέως = koning les 20A, δέχομαι … ἐδεξάμην = ontvangen, aannemen les 20A, ἔθνος (O) … ἔθνους = volk » δῆμος "les 20A, εἶδος (O) … εἴδους = (1)gestalte, uiterlijk (2)vorm, soort » γένος " les 20A, ἐντυγχάνω … ἐνέτυχον = ontmoeten les 20A, ἐπί +dat. = aan, bij, op » παρά, πρός les 20A, ἔπος (O) … ἔπους = verhaal, uitspraak, woord » μῦθος les 20A, ἐρωτάω +acc. = vragen (om) les 20A, εὐμενής … εὐμενοῦς = welgezind, goedgezind les 20A, εὐρύς … (εὐρέοσ), εὐρεῖα, εὐρύ, εὐρέος = breed les 20A, μῦθος (M) = (1)verhaal, mythe (2)woord » ἔπος les 20A, ναῦς (V) … νεώς = schip les 20A, ξένος (M) = buitenlands, vreemd les 20A, πάντως = geheel en al, volkomen les 20A, πατρίς (V) … πατρίδος = vaderland les 20A, προσέρχομαι … προσῆλθον +dat. = ergens naar toe gaan les 20A, σαφής … σαφοῦς = duidelijk » δῆλος les 20A, σώφρων … σώφρονος = verstandig » σοφός les 20A, ψευδής … ψευδοῦς = leugenachtig, onwaar les 20A, ψεῦδος (O) … ψεύδους = leugen les 20B, αἰσθάνομαι … ᾐσθόμην = bemerken, waarnemen "les 20B, βάθος (O) … βάθους = (1)diepte (2)hoogte " les 20B, δυσμενής … δυσμενοῦς = vijandig, slechtgezind » ἐναντίος, πολέμιος les 20B, εἴσω = naar binnen les 20B, ἐνιαυτός (M) = jaar » ἔτος les 20B, ἐρωτάω … ἠρό/μην = vragen les 20B, ἰσχύς (V) … ἰσχύος = kracht » βία, δύναμις, κράτος les 20B, ἰχθῦς (M) … ἰχθύος = vis "les 20B, κομίζω = (1)brengen, halen, meenemen (2)verzorgen » ἄγω, θεραπεύω, φέρω" les 20B, κράτος (O) … κράτους = kracht » βία, δύναμις, ἰσχύς les 20B, οἰκέτης (M) = huisslaaf, slaaf, bediende » παῖς les 20B, οἴχομαι = weggegaan zijn, weg zijn les 20B, πάλαι = lang geleden, vroeger, allang » πρότερος les 20B, πρίν +inf./ A.c.I. = voordat les 20B, πρό +gen. = voor les 20B, τάχος (O) … τάχους = snelheid les 20B, ταχύς … (ταχέοσ), ταχεῖα, ταχύ = snel » τάχα, ταχέως les 20B, τρέφω … ἔθρεψα = (1)voeden (2)opvoeden les 20B, ὑπό +gen. = door, door toedoen van » διά les 20B, ὡς = mijzelf » ἐμαυτῇ, ἐμαυτῆς, ἐμαυτόν, ἐμαυτοῦ, ἐμαυτῷ "les 20C, γένος (O) … γένους = (1)geslacht, afkomst (2)soort » εἶδος " les 20C, γονεύς (M) = ouder » πρεσβύτερος les 20C, ἡδύς … (ἡδέοσ), ἡδεῖα, ἡδύ = aangenaam, fijn les 20C, κτῆμα (O) … κτήματος = bezit » χρῆμα les 20C, μνήμη (V) +gen. = herinnering (aan) les 20C, οἴομαι = denken, menen » δοκέω, ἡγέομαι, νομίζω les 20C, ὄρος (O) … ὄρους = berg les 20C, πᾶς … (παντόσ), πᾶσα (πάσησ), πᾶν = geheel, ieder, alle(n) » ἅπας, ὅλος, πάντες les 20C, ποῦ; = waar? les 20C, σύν +dat. = met, in gezelschap van, met behulp van les 20C, ψεύδομαι = liegen les 20D, ἐκπλήττομαι = versteld staan, hevig schrikken les 20D, ἐκπλήττω = verbijsteren, laten schrikken les 20D, ἐπυθόμην = vernemen » μανθάνω, πυνθάνομαι les 20D, ἔτος (O) … ἔτους = jaar » ἐνιαυτός les 20D, λευκός = wit les 20D, μηδείς … μηδεμία, μηδέν = (1)niemand, niets (2)geen enkel(e) » οὐδείς, οὐδέν les 20D, οὐδείς … οὐδεμία, οὐδέν = (1)niemand, niets (2)geen enkel(e) » μηδείς, οὐδέν "les 20D, που = (1)ergens (2)denk ik, misschien » ἴσως " les 20D, ποῦς (M) … ποδός = voet les 20D, σιγάω = zwijgen, stil zijn les 20D, ταχέως = snel » τάχα, ταχύς les 20D, τοιόσδε … τοιάδε, τοιόνδε = zodanig, dergelijk » τοιοῦτος les 21A, ἆθλος (M) = wedstrijd, strijd, inspanning » ἀγών, ἔρις, μάχομαι les 21A, ἄρχομαι = beginnen les 21A, δώδεκα = twaalf les 21A, ἔξεστι (+dat.) +inf. = het is mogelijk (voor), het is geoorloofd (voor) les 21A, λογίζομαι +acc. = overwegen, bedenken » ἐπισκοπέω, μηχανάομαι les 21A, μέμφομαι +dat. = berispen, aanmerkingen maken op les 21A, μιμνῄσκομαι +gen. = zich herinneren » ἀναμιμνῄσκομαι les 21A, ὀργίζομαι (+dat.) = boos worden (op), boos zijn (op) les 21A, πειράομαι +inf. = proberen te les 21A, πειράομαι +gen. = beproeven, op de proef stellen les 21A, ῥᾴδιος = gemakkelijk » ῥᾳδίως les 21A, ῥᾳδίως = gemakkelijk, met gemak » ῥᾴδιος les 21A, τείνω = spannen, strekken les 21A, τόξον (O) = boog les 21A, ὤν … οὖσα, ὄν = zijnde les 21B, ἀληθῶς = werkelijk, echt » ἀληθής les 21B, ἅτε +partic. = omdat » ὡς les 21B, δοκέω (+dat.) +inf. = (1)toeschijnen (aan), schijnen (aan)+ inf./A.c.I. (2)menen, denken » ἡγέομαι, νομίζω, οἴομαι les 21B, θυμός (M) = hart, gemoed les 21B, καθίζομαι = gaan zitten, zitten » κάθημαι les 21B, κάτω = naar beneden, beneden les 21B, πάσχω … ἔπαθον = lijden, ondervinden les 21B, πρόσωπον (O) = gezicht les 21B, σῆμα (O) … σήματος = teken » σημεῖον les 21B, τοτὲ μέν .. τοτὲ δέ = nu eens .. dan weer les 21C, ἀδύνατόν ἐστι = het is onmogelijk les 21C, ἄργυρος (M) = zilver les 21C, δειρή (V) = hals, nek les 21C, δένδρον (O) = boom les 21C, δύνατόν ἐστι = het is mogelijk les 21C, δυνατός = in staat, mogelijk » ἱκανός les 21C, ἐάω = toelaten, laten, toestaan » ἀφίημι, παρίημι les 21C, ἔνειμι = erin zijn les 21C, κόπτω = slaan » τύπτω les 21C, κοσμέω +dat. = ordenen, versieren (met) les 21C, τίκτω … ἔτεκον = baren, ter wereld brengen les 21C, χρυσός (M) = goud les 22A, βοῦς (V) = koe les 22A, βοῦς (V) = rund les 22A, δαίμων (M) … δαίμονος = godheid les 22A, ἐμαυτῆς = van mijzelf, mijzelf » ἐμαυτῇ, ἐμαυτήν, ἐμαυτόν, ἐμαυτοῦ, ἐμαυτῷ les 22A, ἐμαυτοῦ = van mijzelf, mijzelf » ἐμαυτῇ, ἐμαυτήν, ἐμαυτῆς, ἐμαυτόν, ἐμαυτῷ les 22A, κάκιστος = (1)slechtst (2)zeer slecht les 22A, ὅς … ἥ, ὅ = die/dat, wie/wat » ὅστις les 22A, οὔτε .. οὔτε = noch .. noch les 22A, πολέμιος = vijandig » δυσμενής, ἐναντίος les 22A, στόμα (O) … στόματος = mond les 22A, συνοικέω +dat. = samenwonen met "les 22A, τοσοῦτος … τοσαύτη, τοσοῦτο = (1)zo groot (2)zoveel " les 22A, τράπεζα (V) = tafel les 22A, τρόπος (M) = manier les 22A, φόνος (M) = moord les 22B, αἱ πύλαι (V) = poort les 22B, ἀπατάω = bedriegen les 22B, ζήω … ζῆν = leven » ψυχή "les 22B, ἥκιστα = (1)allerminst, minst (2)volstrekt niet " les 22B, νικάω = overwinnen » κρατέω les 22B, οἱ παρόντες (M) = aanwezigen les 22B, παραινέω = aansporen, vermanen » παρακελεύομαι les 22B, πάρειμι = aanwezig zijn les 22B, πέλας +gen. = dichtbij » ἐγγύς, σχεδόν les 22B, σπάω = trekken "les 22B, τελευτάω = (1)beeindigen, eindigen (2)sterven » ἀποθνῄσκω " les 22B, τολμάω = durven les 22B, τόπος (M) = plaats les 22B, φέρω … ἤνεγκον = brengen, dragen » ἄγω, κομίζω les 22B, ὥρα (V) = (1)seizoen (2)tijd les 22B, ὥρα ἐστί +inf. = het is tijd om les 22B, ὡς τάχιστα = zo snel mogelijk les 23A, ἀγείρω … ἤγειρα = (1)verzamelen (2)opwekken, aanmoedigen » ἐγείρω, συλλέγω les 23A, ἀκρόπολις (V) … ἀκροπόλεως = akropolis, burcht les 23A, ἄμφω = beide(n) » ἀμφότεροι les 23A, βασιλεύω = koning zijn les 23A, δικαστής (M) = rechter les 23A, ἑαυτῆς … ἑαυτῇ, ἑαυτήν = zichzelf » ἑαυτοῦ, ἑαυτῶν les 23A, ἑαυτοῦ … ἑαυτῷ, ἑαυτό = zichzelf » ἑαυτῆς, ἑαυτῶν les 23A, ἑαυτοῦ … ἑαυτῷ, ἑαυτόν = zichzelf » ἑαυτῆς, ἑαυτῶν les 23A, ἔρις (V) … ἔριδος, ἔριν = strijd, ruzie, twist » ἀγών, ἆθλος, μάχομαι les 23A, ἴδιος = eigen » οἰκεῖος les 23A, λύω = (1)losmaken (2)beslechten les 23A, μάρτυς (M) … μάρτυρος = getuige les 23A, μέσος = midden-, in het midden les 23A, φαίνω … ἔφηνα = tonen, laten zien » ἀποδείκνυμι, δείκνυμι, ἐπιδείκνυμι les 23B, ἁρπάζω … ἁρπάσω = grijpen, roven les 23B, γαῖα (V) = aarde » γῆ, χθών les 23B, γαμέω … ἔγημα = trouwen » γαμέομαι les 23B, γένεσις (V) … γενέσεως = geboorte les 23B, γίγνομαι … γενήσομαι = geboren worden, worden, gebeuren » καθίσταμαι les 23B, δύναμις (V) … δυνάμεως = (1)macht, vermogen (2)kracht » βία, ἰσχύς, κράτος les 23B, ἔχω … ἕξω, σχήσω = hebben les 23B, ἴσος +dat. = gelijk aan » ὁμοῖος les 23B, οὐρανός (M) = hemel les 23B, πράττω … πράξω = handelen, doen » ἐργάζομαι les 23C, ἀσπίς (V) … ἀσπίδος = schild les 23C, βούλομαι … βουλήσομαι = willen les 23C, βραχύς … (βραχέοσ), βραχεῖα, βραχύ = kort les 23C, δόρυ (O) … δόρατος = speer les 23C, εἰμί … ἔσομαι = zijn » ἔφυν les 23C, ἐράω +gen. = (1)verlangen, begeren (2)verliefd zijn op » δέομαι, ἐπιθυμία les 23C, ἔσται = hij zal zijn les 23C, θαρρέω = moed hebben, vol vertrouwen zijn les 23C, λέγω … ἐρέω = zeggen » φημί les 23C, μαίνομαι = waanzinnig zijn, buiten zichzelf zijn les 23C, μέλει μοι … μελήσει μοι = het interesseert mij, het gaat mij ter harte les 23C, οὐδέν = helemaal niet les 23C, οὐδέν = niets » μηδείς, οὐδείς les 23C, πάνυ = zeer » μέγα, σφόδρα les 23C, χαρίζομαι = een plezier doen, ter wille zijn les 24A, ἅρμα (O) … ἅρματος = wagen, strijdwagen les 24A, ἄστυ (O) … (ἄστεωσ),τὰ ἄστεα = stad » πόλις les 24A, βάρβαρος (M) = (1)niet-Griek (2)Pers les 24A, Ἕλλην (M) … Ἕλληνος = Griek les 24A, κάλλιστος = (1)mooist (2)zeer mooi les 24A, κῆρυξ (M) … κήρυκος = bode, heraut les 24A, κηρύττω = omroepen, afkondigen, bekend maken les 24A, κόσμος (M) = (1)orde, wereld, wereldorde (2)sieraad, tooi les 24A, μέγεθος (O) … μεγέθους = grootte les 24A, μηχανάομαι = verzinnen, bedenken » λογίζομαι les 24A, πανταχοῦ = overall les 24A, πείθομαι … ἐπιθόμην = gehoorzamen, geloven "les 24A, πρᾶγμα (O) … πράγματος = (1)daad (2)zaak » πρᾶξις, χρῆμα " les 24A, τιμάω = eren les 24A, ὡς = (1)hoe, als, zoals (2)dat (3)toen, nadat » ἐάν, ἐκεῖνος, ἐνταῦθα, ἐπεί, ἐπειδή, ὅτε, ταῦτα, τότε les 24B, ἀδελφή (V) = zuster les 24B, διαφθείρομαι … διεφθάρην = te gronde gaan, omkomen » ἀπόλλυμαι les 24B, ἐβλήθην = ik werd gegooid, ik werd getroffen les 24B, ἐκλήθην = ik werd geroepen, ik werd genoemd les 24B, ἐπιβουλεύω +inf. = het plan opvatten om, beramen » βουλεύομαι, βουλεύω les 24B, ἐραστής (M) = minnaar les 24B, ἐρρήθην = ik werd gezegd les 24B, εὐθέως = rechtmatig, terstond "les 24B, εὐθύς … (εὐθέοσ), εὐθεῖα, εὐθύ = (1)recht, rechtstreeks (2)oprecht » δίκη " les 24B, ηὑρέθην = ik werd gevonden les 24B, ὀλίγος = weinig les 24B, ὅλος = geheel, heel, volledig » ἅπας, πᾶς les 24B, πρᾶξις (V) … πράξεως = handeling, daad » πρᾶγμα les 24B, προσπίπτω +dat. = aanvallen » ἐπιτίθεμαι, ἐπιχειρέω, ὁρμάομαι les 24B, τύραννος (M) = alleenheerser, tiran "les 24B, ὑβρίζω = (1)agressief handelen, overmoedig handelen (2)mishandelen " les 24B, φονεύω = vermoorden les 24B, ὡς +partic. = omdat, alsof » ἅτε les 24B, ὤφθην = ik werd gezien les 24C, ἀγαθόν (O) = het goede, voordeel » κέρδος les 24C, ἄρχω +gen. = (1)heersen (over) (2)beginnen (met) les 24C, δημοκρατία (V) = democratie les 24C, δῆμος (M) = volk » ἔθνος les 24C, δίκαιόν ἐστι +A.c.l. = het is rechtvaardig dat les 24C, δίκαιος = rechtvaardig les 24C, ἐλεύθερος = vrij les 24C, εὖ πράττω = het goed maken les 24C, εὐγενής … εὐγενοῦς = welgeboren, van goede afkomst les 24C, ὁπλίτης (M) = zwaargewapende, hopliet les 24C, πλούσιος (M) = rijkaard les 24C, πλούσιος = rijk les 24C, πολιτεία (V) = (1)staat, samenleving (2)staatsvorm les 24C, πολλῷ +superlativus = verreweg » πολύ les 24C, πολλῷ +comparativus = veel » πολύ les 24C, πράττω = handelen, doen » ἐργάζομαι les 24C, χρηστός = goed, nuttig » ἀγαθός, εὖ les 25A, ἀνοίγνυμι = openen » ἀνοίγω les 25A, δείκνυμι = tonen, aantonen, aanwijzen » ἀποδείκνυμι, ἐπιδείκνυμι, φαίνω les 25A, διδάσκω +acc. = (iemand) leren, (iemand) onderwijzen les 25A, δίδωμι = geven les 25A, ἐλπίς (V) … ἐλπίδος = hoop, verwachting les 25A, ἐπιλανθάνομαι … ἐπελαθόμην +gen. = vergeten les 25A, ἦθος (O) … ἤθους = karakter, aard » φύσις les 25A, μείγνυμι = mengen les 25A, μεταπέμπομαι = ontbieden, laten komen les 25A, νόσος (V) = ziekte les 25A, ὀνομάζω = noemen » καλέω les 25A, παρά +gen. = van, van de kant van » πρός les 25A, πλήρης … πλήρους +gen. = vol met les 25A, στέφανος (M) = krans les 25A, τίθημι = plaatsen, neerzetten, zetten, leggen, neerleggen » ἵστημι les 25A, ὕδωρ (O) … ὕδατος = water les 25B, ἄγαλμα (O) … ἀγάλματος = godenbeeld, beeld » εἰκών les 25B, ἀνατίθημι = opstellen, wijden » ἀνίστημι, τάττω "les 25B, ἅπας … (ἅπαντοσ), ἅπασα (ἁπάσησ), ἅπαν = (1)geheel (2)ieder (3)alle(n) » ὅλος, πάντες, πᾶς " les 25B, ἀποδείκνυμι = aantonen, laten zien » δείκνυμι, ἐπιδείκνυμι, φαίνω les 25B, ἀπόλλυμι … ἀπώλεσα = (1)te gronde richten (2)verliezen » διαφθείρω les 25B, δοκέω … ἔδοξα = (1)schijnen (2)menen » ἡγέομαι, νομίζω, οἴομαι, φαίνομαι les 25B, Ἑλληνικός = Grieks les 25B, ἱερόν (O) = heiligdom, tempel les 25B, ὅμως = toch les 25B, πάθος (O) … πάθους = (1)lot, ongeluk (2)gewaarwording, ervaring » κακά les 25B, χιτών (M) … χιτῶνος = chiton, onderkleed les 25B, χρήομαι +dat. = gebruiken "les 25B, ὥστε +pv./ A.c.I./inf. = (1)zodat(begin hoofdzin) (2)zodoende, dus " les 25C, ἀγρός (M) = akker les 25C, ἄπειμι … ἀπιέναι = weggaan » ἀποβαίνω les 25C, γέρων … γέροντος = oud, bejaard » γεραιός, παλαιός les 25C, γέρων (M) … γέροντος = oude man les 25C, ἑαυτῶν … ἑαυτοῖς, ἑαυτά = zichzelf » ἑαυτῆς, ἑαυτοῦ les 25C, ἑαυτῶν … ἑαυταῖς, ἑαυτάς = zichzelf » ἑαυτῆς, ἑαυτοῦ les 25C, ἑαυτῶν … ἑαυτοῖς, ἑαυτούς = zichzelf » ἑαυτῆς, ἑαυτοῦ les 25C, εἶμι … ἰέναι = gaan, zullen gaan » βαίνω, πορεύομαι, χωρέω les 25C, ἐπιδείκνυμι = tonen, laten zien » ἀποδείκνυμι, δείκνυμι, φαίνω les 25C, ἐράω … ἠράσθην +gen. = (1)verlangen, begeren (2)verliefd worden op » δέομαι, ἐπιθυμία les 25C, ἔρως (M) … ἔρωτος = liefde » φιλία les 25C, ἕτερος = de een, de ander » ὁ δέ les 25C, ζεύγνυμι = onder het juk spannen, verbinden les 25C, πρεσβύτερος = ouder » γονεύς les 26A, ἀποβαίνω … ἀπέβην = weggaan, teruggaan » ἄπειμι les 26A, ἀφαιρέω … ἀφεῖλον = afnemen, wegnemen les 26A, βαίνω … ἔβην = gaan » εἶμι, πορεύομαι, χωρέω les 26A, γιγνώσκω … ἔγνων = leren kennen, begrijpen » μανθάνω, συνίημι les 26A, δίδωμι … ἔδωκα = geven les 26A, ἐπιφαίνομαι … ἐπεφάνην = verschijnen » φαίνομαι les 26A, θύω = offeren les 26A, ἱκανός = (1)voldoende (2)geschikt, in staat » δυνατός les 26A, τίθημι … ἔθηκα = plaatsen, neerzetten » ἵστημι les 26A, φημί … φασί = zeggen » λέγω les 26A, χρῆμα (O) … χρήματος = (1)zaak, ding(mv.) (2)bezittingen, bezit, geld » ἀργύριον, κτῆμα, πρᾶγμα les 26B, ἀποδίδωμι … ἀπέδωκα = teruggeven les 26B, ἀργύριον (O) = zilvergeld, geld » χρῆμα les 26B, δέομαι … ἐδεήθην +gen. = (1)missen, nodig hebben (2)verlangen, verzoeken » ἐπιθυμία, ἐράω les 26B, ἔφασαν = zij zeiden les 26B, ἡδέως = graag les 26B, ὅσος = zo groot als, zoveel als les 26B, προστίθημι … προσέθηκα = toevoegen les 26B, τριάκοντα = dertig les 26C, δεῖ μοι +gen. = ik heb (iets) nodig les 26C, διάνοια (V) = verstand les 26C, ἔφυν = zijn, van aard zijn » εἰμί les 26C, οἷον = zoals (bijvoorbeeld) les 26C, πονέω = zich inspannen, zwoegen les 26C, συμφέρει = het is nuttig, het is voordelig les 26C, σωτηρία (V) = behoud, redding les 26C, τὰ μὲν .. τὰ δέ = sommige(n) .. andere(n) » οἱ μὲν.. οἱ δέ les 26C, τὸ μέν .. τὸ δέ = het een .. het ander "les 26C, φαίνομαι = + inf. (1)schijnen +partic. (2)blijken »δοκέω " les 26C, φύομαι … ἔφυν = groeien les 26C, φύσει = van nature les 26C, φύσις (V) … φύσεως = natuur, aard » ἦθος les 27A, αἰσχρός = schandelijk, lelijk les 27A, ἀναγκάζω = dwingen, noodzaken les 27A, ἀνόσιος = goddeloos les 27A, ἀρετή (V) = (1)voortreffelijkheid (2)dapperheid (3)deugd les 27A, διδάσκαλος (M) = leraar les 27A, ἐάν +conj. = als, indien » ὡς les 27A, ἑκών … (ἑκόντοσ), ἑκούσα, ἑκόν = vrijwillig, expres les 27A, ἐπειδάν +conj. = wanneer » ἐπεάν, ὅταν, ὅτε les 27A, ἐπιμελέομαι +gen. = zorgen voor, zich toeleggen op les 27A, ἵνα +conj. = opdat, om te » ὅπως, ὡς les 27A, μανθάνω … ἔμαθον = leren kennen, vernemen, begrijpen » γιγνώσκω, ἐπυθόμην, πυνθάνομαι, συνίημι les 27A, μιμέομαι = nabootsen les 27A, ὅσιος = godsdienstig, vroom les 27A, ποιητής (M) = dichter les 27A, συνίημι = begrijpen » γιγνώσκω, μανθάνω les 27A, ὡς +superlativus = zo .. mogelijk les 27B, ἀγών (M) … ἀγῶνος = wedstrijd, strijd » ἆθλος, ἔρις, μάχομαι les 27B, ἆθλον (O) = prijs, wedstrijdprijs les 27B, γυμνάζομαι = zich oefenen, zich trainen les 27B, γυμνάζω = oefenen, trainen les 27B, γυμνάσιον (O) = sportschool les 27B, ἐπεάν +conj. = wanneer » ἐπειδάν, ὅταν, ὅτε les 27B, κοινός = gemeenschappelijk les 27B, μάχομαι = strijd, vechten » ἀγών, ἆθλος, ἔρις les 27B, μή +conj. = opdat niet, om niet te les 27B, μή +conj. = niet les 27B, νόμος (M) = (1)gewoonte (2)wet les 27B, ὅπως +conj. = opdat, om te » ἵνα, ὡς les 27B, σκιά (V) = (1)schaduw (2)schim » ψυχή les 27B, ὑπό +acc. = naar onder, onder "les 27B, χωρέω = (1)gaan (2)wijken les 27B, ὡς +conj. = opdat, om te » ἵνα, ὅπως les 27C, ἀπορέω = in onzekerheid verkeren, niet weten les 27C, ἀσθενής … ἀσθενοῦς = zwak les 27C, εἷς … ἑνός = één les 27C, ἐπιθυμία (V) = begeerte, verlangen » δέομαι, ἐράω les 27C, ἐπιτίθεμαι +dat. = aanvallen » ἐπιχειρέω, ὁρμάομαι, προσπίπτω les 27C, ἔφη = hij zei les 27C, κύκλος (M) = cirkel, kring les 27C, μηχανή (V) = werktuig, hulpmiddel, middel les 27C, ὀρθός = (1)rechtop (2)juist les 27C, ὅταν +conj. = wanneer » ἐπεάν, ἐπειδάν, ὅτε les 27C, πορεύομαι = gaan, reizen » βαίνω, εἶμι, χωρέω les 27C, τέμνω = snijden les 27C, τρεῖς … τρία = drie les 27C, ὕβρις (V) … ὕβρεως = overmoed, arrogantie les 28A, ἀφίημι … ἀφῆκα = (1)laten gaan, wegsturen (2)vrijlaten, toestaan » ἀποπέμπω, ἐάω, ἵημι, παρίημι les 28A, διαβαίνω … διέβην = oversteken les 28A, ἵημι … ἧκα (ἱέναι) = zenden, laten gaan » ἀφίημι les 28A, καθίημι … καθῆκα = naar beneden laten vallen les 28A, λοιπός = overig les 28A, ὁδός (V) = weg les 28A, ὁράω … ὤφθην = zien "les 28A, παρίημι … παρῆκα +dat. = (1)binnen laten (2)toestaan, overlaten » ἀφίημι, ἐάω " les 28A, τὸ λοιπόν (O) = voor het overige, voortaan les 28A, ὑψηλός = hoog "les 28B, ἀνίστημι … ἀνέστησα = (1)doen opstaan, verdrijven (2)opstellen, oprichten » ἀνατίθημι, τάττω" les 28B, ἀπάτη (V) = bedrog "les 28B, ἐλέγχω (+partic.) = (1)aan de kaak stellen (2)onderzoeken, bewijzen (dat) " les 28B, ἐναντίος +gen./dat. = (1)tegen, tegenover, tegenovergesteld (aan) (2)vijandig » δυσμενής, πολέμιος "les 28B, ἐνταῦθα = (1)daar (2)toen » ἔνθα, ἐπεί, ἐπειδή, ὅτε, τότε, ὡσ" les 28B, ἐπιτίθημι … ἐπέθηκα = plaatsen op, opleggen les 28B, κατασκευάζω = voorbereiden, gereed maken, uitrusten les 28B, συλλέγω = verzamelen » ἀγείρω les 28B, χαλκοῦς = van brons, bronzen les 28C, ἐργάζομαι = (1)werken, doen, verrichten (2)bewerken, maken » πράττω les 28C, θαυμαστός = bewonderenswaardig les 28C, ἵσταμαι … ἔστην = gaan staan, blijven staan les 28C, ἵστημι … ἔστησα = plaatsen » τίθημι les 28C, καθίσταμαι … κατέστην = (1)overgaan tot (2)worden, geraken in » γίγνομαι, ἐπιχειρέω les 28C, καθίστημι … κατέστησα = (1)in een toestand brengen (2)aanstellen, instellen les 28C, κατεργάζομαι = bedwingen, doden les 28C, ὄπισθεν = van achteren, achter les 28C, ὅπλον (O) = wapen les 28C, παρά +acc. = (1)naar (2)langs, naast, behalve (3)in strijd met les 28C, πίπτω … πεσοῦμαι = vallen les 28C, πως = (1)op de een of andere manier (2)enigszins les 28C, ῥήγνυμαι = breken, scheuren » ῥήγνυμι les 28C, ῥήγνυμι … ἔρρηξα = breken, scheuren » ῥήγνυμαι "les 28C, τρέπομαι … ἐτραπόμην = (1)zich wenden, keren (2)op de vlucht slaan » τρέπω" les 28C, τρέπω … ἔτραπον = wenden, keren » τρέπομαι les 29A, ἀναμιμνῄσκομαι … ἀνεμνήσθην = zich herinneren » μιμνῄσκομαι les 29A, ἀναμιμνῄσκω τινά τι … ἀνέμνησα = iemand aan iets herinneren les 29A, δηλόω … ἐδήλωσα = duidelijk maken les 29A, δουλόω = tot slaaf maken "les 29A, ἐντεῦθεν = (1)daarvandaan, vandaar (2)daarna " les 29A, θέατρον (O) = theater, theatergebouw les 29A, καταλαμβάνω … κατέλαβον = (1)treffen (2)aantreffen les 29A, λυπέομαι = verdriet hebben les 29A, μιμνῄσκομαι … ἐμνήσθην = zich herinneren » ἀναμιμνῄσκομαι les 29A, οἰκεῖος = eigen » ἴδιος les 29A, πεδίον (O) = vlakte les 29A, ποιέω τινά τι = iemand iets aandoen les 29A, Πυθία (V) = (1)priesteres in Delfi (2)de Pythia les 29A, τεῖχος (O) … τείχουσvan = een stad muur les 29A, φοβέομαι μή +conj./opt. = bang zijn dat, vrezen dat les 29A, χίλιοι = duizend "les 29B, ἀρχή (V) = (1)begin (2)heerschappij " les 29B, βάλλω … ἔβαλον = gooien les 29B, γεραιός = oud, bejaard » γέρων, παλαιός les 29B, ἔβαλον = ik gooide, ik trof les 29B, εὑρίσκω … ηὗρον = vinden les 29B, ηὑρέθην = ik werd gevonden les 29B, Λακεδαιμόνιος (M) = Spartaan les 29B, ὀλίγος = weinig les 29B, τοσοῦτο .. ὅσον = zoveel .., als, zo groot .., als les 29C, ἀνέχομαι … ἀνεσχόμην +partic. = het verdragen om/te les 29C, διατελέω +partic. = iets blijven doen, voortdurend .. les 29C, ἐβλήθην = ik werd getroffen les 29C, ὄμμα (O) … ὄμματος = oog » ὀφθαλμός les 29C, τίθημι … ἔθηκα = (1)plaatsen, neerleggen, leggen, zetten, neerzetten+ acc (2)maken (tot) » ἵστημι les 30A, δικαίως = terecht les 30A, δίκη (V) = (1)recht (2)rechtspraak, proces (3)straf » εὐθύς les 30A, ἥδομαι … ἥσθην = blij zijn, zich verheugen les 30A, ἥσθην = ik was blij, ik verheugde mij les 30A, κάθημαι = zitten » καθίζομαι les 30A, ὁρμάομαι = (1)zich in beweging zetten (2)aanvallen » ἐπιτίθεμαι, ἐπιχειρέω, προσπίπτω les 30A, πίμπλημι … ἔπλησα +gen. = vullen met les 30A, πρός +gen. = van de kant van » παρά les 30A, στρατός (M) = leger les 30B, ἀκήκοα = ik heb gehoord les 30B, ἀκούω … ἀκήκοα = horen les 30B, ἀκριβής … ἀκριβοῦς = nauwkeurig, precies les 30B, ἀφῖγμαι = ik ben aangekomen les 30B, ἀφικνέομαι … ἀφῖγμαι = aankomen les 30B, εἰδέναι = (te) weten les 30B, εἰδώς … εἰδυῖα, εἰδός = wetend les 30B, εἴρηκα = ik heb gezegd les 30B, εἴρημαι = ik ben gezegd les 30B, Ἑλλάς (V) … Ἑλλάδος = Griekenland les 30B, ἱππεύς (M) … ἱππέως = ruiter les 30B, κινδυνεύω = gevaar lopen, riskeren les 30B, λέγω … εἴρηκα = zeggen » φημί les 30B, ὁ μὲν .. ὁ δέ = de een .. de ander les 30B, οἱ μὲν.. oἱ δέ = sommigen .. anderen les 30B, οἶδα = weten » ἐπίσταμαι les 30B, οἶσθα = jij weet les 30B, ὀπίσω = (1)naar achteren, terug (2)later » ὕστερος les 30B, ὁπόσοι = hoeveel » πόσοι "les 30B, ὅστις … ὅ τι = (1)al wie/wat, wie/watin afh. vraagzin (2)wie, wat » ὅσ" les 30B, πλῆθος (O) … πλήθους = menigte, hoeveelheid les 30B, πόσοι = hoeveel » ὁπόσοι les 30B, στρατεύομαι = een veldtocht ondernemen les 30B, στρατόπεδον (O) = legerplaats les 30B, τάττω = opstellen » ἀνατίθημι, ἀνίστημι les 30B, τυγχάνω … ἔτυχον +partic. = toevallig .., het treft zo dat .. les 30C, ἀκήκοα = ik heb gehoord les 30C, ἀποθνῄσκω … τέθνηκα = sterven » τελευτάω les 30C, ἀπόλλυμαι … ἀπόλωλα = verloren gaan » ὄλλυμαι les 30C, ἀπόλωλα = ik ben verloren » ὄλωλα les 30C, ἀφῖγμαι = ik ben aangekomen les 30C, βέβηκα = ik ben gegaan les 30C, βέβληκα = ik heb geworden les 30C, βέβλημαι = ik ben geworpen, ik ben getroffen les 30C, γέγονα = ik ben geworden les 30C, γίγνομαι … γέγονα = worden » καθίσταμαι les 30C, γράφω = schrijven les 30C, δέδοικα μή +conj./opt. = ik ben bang (dat) les 30C, εἴρηκα = ik heb gezegd les 30C, εἴρημαι = ik ben gezegd les 30C, ἐλήλυθα = ik ben gekomen les 30C, ἕστηκα = ik sta les 30C, ηὕρηκα = ik heb gevonden les 30C, ἵσταμαι … ἕστηκα = gaan staan les 30C, λέλοιπα = ik heb verlaten les 30C, ὄλλυμαι … ὄλωλα = verloren gaan » ἀπόλλυμαι les 30C, ὄλωλα = ik ben verloren » ἀπόλωλα les 30C, πέποιθα = ik vertrouw les 30C, τέθνηκα = ik ben dood les 30C, φαίνομαι … ἐφάνην = verschijnen » ἐπιφαίνομαι les 31A, ἄκων … (ἄκοντοσ), ἄκουσα, ἆκον = tegen zijn zin, onvrijwillig "les 31A, δοκέω … δόξω = (+dat.) +inf. (1)schijnen, toeschijnen +inf./A.c.I. (2)menen, denken » ἡγέομαι, νομίζω, οἴομαι, φαίνομαι" les 31A, δόξω (+dat.) +inf. = (1)ik zal (toe)schijnen (aan)+ inf./A.c.I. (2)ik zal menen, ik zal denken les 31A, λανθάνω … ἔλαθον (+acc.) +partic = onopgemerkt blijven (door), ongemerkt... les 31A, παύομαι +partic. = ophouden te "les 31A, ὑπέρ +gen. = (1)boven (2)ter verdediging van, ter bescherming van " les 31B, ἄρχομαι +partic. = beginnen te les 31B, βαίνω … βέβηκα = gaan » εἶμι, πορεύομαι, χωρέω les 31B, βέβηκα = ik ben gegaan "les 31B, ἔοικα = +dat (1)lijken op +inf. (2)het is duidelijk dat » δῆλόν ἐστι" les 31B, ἐπιτρέπω +dat. = overlaten (aan), toevertrouwen (aan) les 31B, κήδομαι +gen. = zich bekommeren om les 31B, φιλία (V) = liefde, vriendschap » ἔρως les 31B, ὡς τάχιστα = zodra, zodra als » ὡς les 31B, ὡς τάχιστα = zo snel mogelijk les 32A, δόξα (V) = (1)mening (2)reputatie, aanzien, roem » γνώμη les 32A, εἰ καί = ook al les 32A, εἰκών (V) … εἰκόνος = beeld, afbeelding » ἄγαλμα les 32A, ἐκκλησία (V) = volksvergadering les 32B, ἀγορά (V) = markt, centrale plein van de stad les 32B, ἀρέσκω (+dat.) = bevallen (aan), in de smaak vallen (bij) les 32B, δέομαι … ἐδεήθην +gen. = (1)missen, nodig hebben (2)verlangen, verzoeken » ἐπιθυμία, ἐράω les 32B, καίπερ +partic. = hoewel les 32B, τέχνη (V) = vaardigheid, vakbekwaamheid, kunst les 32B, ὕστερος = later » ὀπίσω les 32C, αἴτιον (O) = oorzaak, reden les 32C, ἀσφαλής … ἀσφαλοῦς = veilig les 32C, γνώμη (V) = mening, oordeel » δόξα les 32C, εἰ γάρ +opt. = och,.. » εἴθε les 32C, εἴθε +opt. = och,.. » εἰ γάρ les 32C, εἰρήνη (V) = vrede les 32C, ἡδονή (V) = genot, vreugde les 32C, ἧττα (V) = nederlaag les 32C, ἡττάομαι = overwonnen worden les 32C, κέκτημαι = bezitten les 32C, κέρδος (O) … κέρδους = voordeel, winst, winstbejag » ἀγαθόν les 32C, κτάομαι … κέκτημαι = verwerven les 32C, λόγῳ .. ἔργῳ = in theorie .. in werkelijkheid "les 32C, μέρος (O) … μέρους = (1)deel (2)beurt " les 32C, μέτριος = matig, gematigd les 32C, συμβουλεύω +dat. = adviseren, aanraken
Ingezonden op 28-11-2015 - 277x bekeken.
Laatst bijgewerkt:
15-02-2016
.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!
Maak gratis account aan