Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Kontext Duits
› 13 Vrije tijd
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Kontext Duits
13 Vrije tijd
Jaar 2 (hbo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
het begin = der Anfang zien, bekijken = sich anschauen aanwezig = anwesend optreden = auftreden het optreden = der Auftritt uitgaan = ausgehen buitengewoon = außergewöhnlich het ballet = das Ballett het begin = der Beginn begeleiden = begleiten bekend = bekannt populair, geliefd = beliebt beroemd = berühmt de bezoeker = der Besucher meedoen aan, deelnemen aan = sich beteiligen het toneel, het podium = die Bühne de discotheek = die Diskothek de toegang = der Eintritt het einde = das Ende de gebeurtenis = das Ereignis verschijnen = erscheinen de feestdag, de vrije dag = der Feiertag de film = der Film fluisteren = flüstern vollopen = sich füllen (goed) lukken, slagen = gelingen gespannen, benieuwd = gespannt de held = der Held wijzen op = hinweisen het hoogtepunt = der Höhepunkt het kaartje, de kaart = die Karte de bioscoop = das Kino klassiek = klassisch de piano = das Klavier klinken = klingen het concert = das Konzert artistiek = künstlerisch cultureel = kulturell saai, vervelend = langweilig beginnen = losgehen de musical = das Musical de muziek = die Muziek de opera = die Oper het orkest = das Orchester de popgroep = das Publikum de rij = die Reihe het ritme = der Rhytmus de rol = die Rolle het slot, het eind = der Schluss de ster = der Star plaatsvinden = stattfinden de scène = die Szene het theater, de schouwburg = das Theater de tip = der Tipp onbekend = unbekannt het amusement, het entertainement = die Unterhaltung het evenement = die Veranstaltung voorbij = vorbei voorhanden, beschikbaar = vorhanden de toeschouwer = der Zuschauer de aanleiding = der Anlass het feest, de viering = die Feier vieren, feesten = feiern het feest = das Fest de verjaardag = der Geburtstag het cadeau, het geschenk = das Geschenk de bruiloft, de trouwerij = die Hochzeit de mensen = die Leute meebrengen, meenemen = mitbringen Pasen = Ostern het feestje, de party = die Party Pinksteren = Pfingsten (cadeau) geven, schenken = schenken de dans = der Tanz dansen = tanzen verassen = überraschen de verassing = die Überraschung weggaan = weggehen Kerstmis = Weihnachten wensen, graag willen hebben = wünschen de wens = der Wunsch de architectuur = die Architektur tentoonstellen = ausstellen de tentoonstelling = die Ausstellung de foto, het schilderij = das Bild voorstellen = darstellen het ontwerp = der Entwurf de opening = die Eröffnung de foto = das Foto de fotografie = die Fotografie de galerie = die Galerie het schilderij = das Gemälde de kunst = die Kunst het kunstwerk = das Kunstwerk de schilderkunst = die Malerei het museum = das Museum het object, het voorwerp = das Objekt presenteren = präsentieren de verzameling, de collectie = die Sammlung het beeldhouwwerk, de sculptuur = die Skulptur de stijl = der Stil de tekening = die Zeichnung bekijken, zien = (sich) ansehen opnemen = aufnehmen uitdoen = ausmachen het verslag, de reportage = der Bericht berichten, verslag doen = berichten de cd = die CD de dvd = die DVD de televisie = das Fernsehen de televisie, het televisietoestel = der Fernseher downloaden = herunterladen de luisteraar = der Hörer informeren = informieren het bericht = die Meldung het nieuws, het journaal = die Nachrichten het programma = das Programm het programmaoverzicht = der Programmanzeiger de radio = das Radio de omroep, de radio = der Rundfunk de zender, het kanaal = der Sender de uitzending = die Sendung de serie = die Serie de show = die Show de omroeper, de presentator = der Sprecher reclame maken = werben de luisteraar = der Zuhörer de kijke, de toeschouwer = der Zuschauer de alinea = der Absatz de paragraaf, het gedeelte = der Abschnitt het artikel = der Artikel de opbouw = der Aufbau de druk, de oplage = die Auflage de uitgave = die Ausgabe auteur = der Autor de bibliotheek = die Bibliothek het boek = das Buch de beschrijving = die Darstellung de dichter, de schrijver = der Dichter de vertelling, het verhaal = die Erzählung de figuur, het personage = die Figur het gedicht = das Gedicht uitgeven = herausgeben de inhoud = der Inhalt het interview = das Interview het hoofdstuk = das Kapitel het commentaar = der Kommentar de lezer = der Leser de literatuur = die Literatur het sprookje = das Märchen de pers = die Presse de roman = der Roman de pagina, de bladzijde = die Seite de kolom = die Spalte het dagblad = die Tageszeitung het thema, het onderwerp = das Thema de titel = der Titel verbreiden, verspreiden = verbreiten de uitgeverij = der Verlag publiceren = veröffentlichen de regel = die Zeile het tijdschrift = die Zeitschrift de krant = die Zeitung het citaat = das Zitat de aanval = der Angriff de bal = der Ball het basketbal(len) = der Basketball de club = der Club de coach = der Coach de fan, de supporter = der Fan het veld = das Feld de voetbal, het voetbal(len) = der Fußball het hockey = das Hockey klimmen = klettern de kracht = die Kraft de loop = der Lauf hardlopen = laufen het lid = das Mitglied rennen, hardlopen = rennen de ronde = die Runde schieten = schießen de slag = der Schlag het zweet = der Schweiß zwemmen = schwimmen de sport = der Sport de sporthal = die Sporthalle de sporter = der Sportler sportief = sportlich de sterkte = die Stärke het tennis(sen) = das Tennis het doelpunt, het doel = das Tor de keeper = der Torwart de trainer = der Trainer trainen = trainieren de training = das Training trappen = treten de overtreding = die Übertretung de vereniging = der Verein het volleybal(len) = der Volleyball opgeven = ausgeben opstellen = aufstellen de Duitse eredivisie = die Bundesliga het resultaat = das Ergebnis de tegenstander = der Gegner winnen = gewinnen strijden, vechten, spelen tegen = kämpfen de concurrent = der Konkurrent de prestatie = die Leistung de divisie = die Liga het elftal, het team = die Mannschaft de nederlaag = die Niederlage de race, de wedstrijd = das Rennen de overwinning = der Sieg de (over)winnaar = der Sieger het spel, de wedstrijd = das Spiel de speler = der Spieler het stadion = das Stadion het team = das Team het toernooi = das Turnier verliezen = verlieren de wereldkampioen = der Weltmeister het wereldkampioenschap = die Weltmeisterschaft de wedstrijd = der Wettbewerb
Ingezonden op 13-12-2015 - 1296x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!