Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Cambridge engels benthe_123
› 1 hoofdstuk 1-10
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Cambridge engels benthe_123
1 hoofdstuk 1-10
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
to educate = opleiden education = opleiding/onderwijs nursery school/kindergarten = kleuterschool primary school = basis school secondary school = middelbare school comprehensive (school) = scholengemeenschap grammar school = gymnasium boarding school = kostschool subject = vak to innovate = vernieuwen innovation = vernieuwing innovative = vernieuwend to graduate = afstuderen graduate = afgestudeerde scholarship = studiebeurs to enable = in staat stellen boring/dull/tedious = saai to be bored = zich vervelen to skip = overslaan to pass = slagen voor to fail = zakken voor term =trimester/periode mark/grade = cijfer pass/pass mark = voldoende fail/ fail mark = onvoldoende mathematics/maths = wiskunde unless = tenzij average = gemiddeld actually =eigenlijk diary = dagboek diary = agenda 2 education (2) certificate = diploma knowledge = kennis superficial = oppervlakkig gymnasium/gym =sportzaal/gymzaal level = niveau to neglect = verwaarlozen nickname =bijnaam angle = hoek oral = modeling to compare = vergelijken comparison = vergelijking illiterate = analfabeet illiteracy = analfbetisme to praise = prijzen vocabulary = woordenschat advanced = gevorderd to intend = van plan zijn to satisfy = tevredenstellen satisfaction = tevredenheid/voldoende (un)satitfactory = (on)bevredigend progress = vorderingen/voordering rapid =snel course = curus extract= uittreksel grant = studietoelage to oblige = verplichten obligation =verplichting compulsory/obligatory = verplicht to remain = blijven 3 education (3) to assess = beoordelen assessment = beoordeling stern/strict= streng lenient = soepel to disturb = storen career = loopbaan/carrier careers teacher = decaan lecture = college to attend = bijwonen to quote = citeren quotation = citaat summary = samenvatting main/chief = voornaamste/hoofdste science = wetenschap scientist = wetenschapper schientific = wetenschapelijk physics = natuurkunde to develop =ontwikkelen development = ontwikkeling option= keuze/optie optional subject = keuzevak truant = spijbelar to play truant = spijbelen truancy= spijbelgedrag rule = regel to apply = toepassen against = tegen anything but = allesbehalve diligent/industrious = ijverig diligence = ijver to expel = wegsturen to be at stake = op het spel staan 4 relationships relationship = relatie engaged = verloofd engagement = verloving to celebrate = vieren to divorce = scheiden divorce = scheiding because of/ on account of = vanwege to live together/ to cohabit = samenwonen to separate = uit elkaar gaan single = alleenstaand to deset /to abandon = in de steek laten to bring up/ to raise = grootbrengen foster parents = pleegouders stepfather = stiefvader relative = familielid orphan = wees ancestor = voorouder to descent (from) = afstammen (van) descendan = afstammeling bachelor = vrijgezel parental = ouderlijk adult = volwassene grown-up = volwassen to regard/ to consider = beschouwen acquaintance = kennis striking = opvallend in common = gemeen/ gemeenschappelijk among = onder to owe (to) = te danken hebben aan 5 appearance human = menselijk apperance = uiterlijk scar= litteken familiar = bekend/vertrouwd tan = bruine kleur sensitive = gevoelig to exposte (to) = blootstellen (aan) exposure = blootstelling sight = gezichtvermogen perspiration = transpiratie bald = kaal to dye = verven muscle = spier plastic surgery = plastisch chirurg to remove = verwijderen obese = zwaarlijvig obesity = zwaarlijvigheid slim = slank to slim = afslanken features = gelaatstrekken wrinkle = rimpel to resemble/ to look like = lijken op resemblance = gelijkenis remarkable = opmerkelijk graceful = gracious/sierlijk skull= schedel sense = zintuig naked/nude = naakt 6 health health = gezondheid healthy = gezond flu/influenza = griep disease/illness = griep to cause = veroorzaken cause = oorzaak malignant = kwaadaardig germ = bacterie risk = risico ordinary = gewoon to consult = raadplegen to examine = onderzoeken tranquilliser = kalermeringsmiddel label = etiket habit = gewoonte disabled = gehandicapt/invalide disabillty = handicap asset = waardevol bezit to breathe = ademen chest = borstkas paralysed = verlamd kidney = nier sore = pijnlijk/zeer vein = ader oxygen = zuurstof contraceptive = voorbehoedsmiddel pregnant= zwanger pregnancy = zwangerschap to get rid of = kwijtraken/afkomen van to hurt = pijn doen to have a fever = koorts hebben 7 health 2 to prescribe = voorschrijven presciption = recept to treat = behandelen treatment = behandeling surgeon = chirurg surgery = spreekkamer surgery hours = spreekuur to perfom = uitvoeren general practitioner/GP = huisarts physician = arts in vain = tevergeefs directions = aanwijzingen to bear/ to endure = verdragen/uithouden to operate on =opereren t orecover = herstellen recovery = herstel to tempt= in de verleiding temptation =verleiding to resist = weerstaan resistance = weerstand irresistible =onweerstaanbaar whether/if = of pharmacy = apotheek medicine/drug= medicijn 8 health to vomit/ to throw up = overgeven /braken mental = geestelijk insane = krankzinnig common = gewoon/veel voorkomend to cure = genezen incurable = ongeneeslijk physical = lichamelijk in pite of / despite = ondanks to heal = genezen (van wond) to faint = flauwvallen unconscious = bewusteloos conscious = bij bewustzijn hereditary = erfelijk to suffer = lijden ward =afdeling to distinguish = onderscheiden distinction = onderscheid severe = hevig to bury = begraven cemetery = begraafplaats funeral = begrafenis tomb = graftombe (im)mortal = (on)sterfelijk coffin = kist/doodskist epitaph =grafschrift suicide = zelfmoord poison = gif to poison = vergiftigen poisonous = giftig 9 clothes fashion = mode fashionable = in de mode/modeieus old-fashioned = ouderwets fabric =stof to catch on =aanslaan to mend = maken/reaperen (van kleding) though/although = hoewel shabby = armoedig collar = kraag/boord fur = bont size =maat to fit =passen to shrink (shrank – shrunk)= krimpen to design =ontwerpen designer =ontwerper wardrobe =kleerkast casual clothes =vrijetijdskleding laundry = wasserij jewel = juweel bracelet = armband necklace =halsketting pendant = hanger gem = edelsteen precious stone = edelsteen genuine/real = echt fake = namaak/vals jewellery = sieraden/juwelen decent = fatsoenlijk veil = sluier headscarf =hoofddoek 10 food and drink chips = friet crisps = chips hardly/scarcely/barely = nauwelijks wholesome = gezond (van voedsel) cereal = graanproduct tray= dienblad pie = pasteitje fit/suitable = geschikt pecullar/curios = eigenaardig dessert = nagerecht roll/bun = broodje herb = kruid flavour = smaak to complain = klagen complaint = klacht reasonable = redelijk to feed (fed-fed) = voeden to nourish = voeden nutritious = voedzaam recipe = recept/kookrecept shortage = tekort famine = hongersnood to starve = van de honger omkomen device = apparaat/apparaatje gadget = apparaatje to do the dishes/to wash up = afwassen sink = gootsteen
Ingezonden op 19-12-2015 - 1021x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!