Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
CHG Minimumwoordenlijst
› 1 Kwartaal 1
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
CHG Minimumwoordenlijst
, deel 1
1 Kwartaal 1
Jaar 4 (Gymnasium)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
πάσχω (2A) = lijden; doorstaan ἔπαθον = lijden τὸ πάθος, -ους = leed; ervaring ὁ στρατηγός = legeraanvoerder νικάω = winnen; overwinnen ὁ Ἀθηναῖος = Athener τὸ ἄγαλμα, -ατος = beeld; roem καλός (2A) = mooi τὸ κάλλος, -ους = schoonheid ὁ τύραννος = alleenheerser τὸ ἔθνος, -ους = volk ἴδιος = eigen ἰδ- = zien φθονέω + dat. (6B) = jaloers zijn op ὁ φθόνος = jaloezie θάττων, -ονος = sneller τοιοῦτος, -αυτή, -οῦτο (6C) = zodanig; dergelijk; zo’n τοιόσδε, -άδε, όνδε = zodanig; dergelijk; zo’n ὁ καιρός = juiste tijdstip σχεδόν = bijna ἀπό, ἀπ’, ἀφ’ + gen. = van… af; weg van ἀπ(ο)- = weg-; terug- ἄπειμι (εἰμί : zijn) (4B) = afwezig zijn ἄπειμι (εἴμι : gaan) = weggaan κελεύω = bevelen τὸ γυμνάσιον = sportschool λαμπρός = schitterend τὸ πρόσωπον = gezicht ὁ ἄργυρος = zilver; geld τὸ ἀργύριον (6A) = zilver; geld ὁ χρυσός = goud ἵνα + coni./opt. = opdat; om te ἵνα + ind. = waar ἑκάτερος = elk van beide(n) ὁ ἕτερος = de een; de ander (van de twee) μετά, μετ’, μεθ’ + acc. (1C) = na μετά, μετ’, μεθ’ + gen. = (samen) met ὁ πόλεμος = oorlog αἰδέομαι + acc. = zich schamen (voor/over); respect hebben voor ἵσταμαι = gaan staan; blijven staan ἀνίσταμαι (4C) = opstaan ὁ πούς, ποδός = voet δείκνυμι = tonen; laten zien δεινός = verschrikkelijk τὸ πῦρ, πυρός = vuur γίγνομαι (4A) = worden; geboren worden; ontstaan; gebeuren; zijn (aor.) ὁ/ἡ γονεύς, -έως = vader; moeder; ouder ἐράω = liefhebben; verliefd zijn op τυγχάνω + ptc. (6A) = toevallig; nu eenmaal (Je vertaalt het ptc. als de persoonsvorm en de vorm van τυγχάνω als toevallig) τυγχάνω + gen. = krijgen ἔτυχον = krijgen; toevallig ἡ τύχη (1D) = lot; lotgeval ἐντυγχάνω + dat. = ontmoeten φημί = zeggen ἔφη = hij zei (impf. 3 ev.) οὗτος, αὕτη, τοῦτο (5A) = die; dat; deze; dit; hij; zij; het τοσοῦτος, -αύτη, -οῦτο = zo groot; zo veel ὁ βασιλεύς, -έως = koning οὐ, οὐκ, οὐχ (1A) = niet οὖν (1B) = dan; dus οὐκοῦν = dan niet…?; toch zeker wel μή + imp. (3B) = niet μή + ptc. = (vaak) als niet (als komt in plaats van terwijl/nadat) ἡ ὕβρις, -εως (6B) = overmoed; arrogantie; brutaliteit ὑβρίζω = agressief/overmoedig handelen; beledigen ἔπειτα (1B) = daarna; vervolgens εἶτα = daarna; vervolgens ἐπεί (2C) = toen; nadat; omdat ἐπειδή (2B) = toen; nadat; omdat ἔρημος = eenzaam; verlaten φιλέω = houden van φίλος + dat. (2A) = geliefd aan; dierbaar aan ὁ φίλος (5C) = vriend ἡ αἰτία = oorzaak; schuld κινδυνεύω = in gevaar verkeren πάσχω πασχ- ἔπαθον παθ- = lijden; doorstaan τυγχάνω τυγχαν- ἔτυχον τυχ- = krijgen (+ gen.); toevallig; nu eenmaal (+ ptc.) ἐπί, ἐπ’, ἐφ’ + acc. (1C) = naar; op… af ἡ χείρ, χειρός (3B) = hand ἐπιχειρέω = proberen (letterlijk: naar de hand (nemen)) εἴκοσι(ν) = twintig ὁ ἐνιαυτός (4A) = jaar τὸ ἔτος, -ους = jaar εὖ (1B) = goed εὖνους = welwillend; vriendelijk (letterlijk: goedgezind) ὁ/ἡ γονεύς, -έως (Char.) = vader; moeder; ouder τὸ γένος, -ους = geslacht; soort; afkomst ἡδύς, ἡδέος (5C) = zoet; aangenaam ἡδέως = (bijwoord) graag; met plezier παρά, παρ᾿ + gen. (6A) = van de kant van; van παρά + dat. = bij παρά + acc. (4A) = naar (… toe) εἰ = als (2B); of (4B) εἴπερ = als tenminste τιμάω = eren πάνυ = zeer; zeker ἆρα οὐ = toch wel?; soms niet? εἰκός = waarschijnlijk εἰς + acc. (1D) = naar; ... in εἷς, ἑνός (m.) = één μία, μίας (v.) = één ἕν, ἕνος (n.) = één οὐ, οὐκ, οὐχ (1Α) = niet οὐδείς, οὐδενός (m.) = niemand; geen (enkele) (1C) οὐδέν, οὐδενός (n.) = niets; geen (enkele) (3B) σοφός = verstandig; wijs σαφής, σαφοῦς (6A) = duidelijk μάλα (1D) = zeer; erg μάλιστα = het meest; vooral πᾶς, παντός (3C) = (ge)heel; ieder; (mv.) alle πάντα ὅσα = alles wat
Ingezonden op 17-01-2016 - 412x bekeken.
Laatst bijgewerkt:
02-02-2016
.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!