Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
CHG Minimumwoordenlijst
› 2 Kwartaal 2
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
CHG Minimumwoordenlijst
, deel 2
2 Kwartaal 2
Jaar 4 (Gymnasium)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
φρόνιμος = verstandig ἄφρων, -ονος = onverstandig; dom καταφρονέω + gen. = minachten ἰσχυρός = sterk; krachtig ἡ ἐκκλησία = volksvergadering ἀσθενής, -οῦς = ziek; zwak αἰδέομαι + acc. (Char.) = zich schamen voor; respect hebben voor; zich schamen over αἰσχύνομαι + acc. = zich schamen voor; zich schamen over ὁ μέν... ὁ δέ (1D) = de een…de ander οἱ μέν... οἱ δέ = sommige(n)… andere(n) ἔνιοι = sommige(n); enige ὀλίγος = weinig ἥττων, -ονος = minder πολύς, πολλή, πολύ (4A) = veel πλείων, -ονος (7A) = meer πλεῖστος = meest θαυμάζω = verbaasd zijn; bewonderen ἀγαθός (1B) = goed κρείττων, -ονος (8D) = sterker; beter βελτίων, -ονος = beter βελτίστος = best τολμάω = durven; wagen τὸ πλῆθος, -ους = menigte; massa; volk ἀγω (5C) = leiden; brengen ὁ ἀγών, -ῶνος = wedstrijd; strijd δύναμαι (4C) = kunnen; in staat zijn ἡ δύναμις, -εως = macht; vermogen οἷος (6A) = (zodanig) als; zoals; wat voor; hoe(danig) ποῖος = wat voor; hoe(danig) τοιοῦτος, -αυτή, -οῦτο (6C) = zodanig; dergelijk; zo’n τοιοῦτος... οἷος = zodanig… (zo)als νομίζω = menen; denken (vaak + a.c.i.) (3C); (+ dubbele acc.) beschouwen als δειλός = laf δῆλος (2D) = duidelijk αὖ = weer; opnieuw; op zijn beurt ἡ βουλή (6A) = raad βούλομαι (4A) = willen ἐβουλήθην = aoristus passief van willen βουλεύω = raad geven; aanraden συμβουλεύω = raad geven; aanraden ὀρθός = rechtop; recht; juist ἴδιος (Char.) = eigen ἰδίᾳ = privé (bijwoord) (ἀπο)κτείνω = doden ὑπό, ὑπ’, ὑφ’ + gen. (5A) = door ὑπό, ὑπ’, ὑφ’ + acc. = onder ὁ χαλκός = brons χαλκοῦς = bronzen πόθεν (2Β) = waarvandaan; vanwaar ὅθεν = waarvandaan; vanwaar ἵσταμαι (Chariton) = gaan staan; blijven staan ἡ στάσις, στάσεως = opstand; strijd κινέω = in beweging brengen; bewegen αἱρέω (8D) = grijpen; pakken; nemen (let op de spiritus) αἴρω = optillen; oppakken (let op de spiritus) ὁ βασιλεύς, -έως (Char.) = koning βασιλεύω = koning zijn γίγνομαι (4A) = worden; geboren worden; ontstaan; gebeuren; zijn (aor.) παραγίγνομαι + dat. = komen bij ὁ ὀφθαλμός = oog τὸ μέρος = deel; beurt ἀμείβω = wisselen; ruilen ἀμείβομαι = antwoorden δίδωμι = geven ἀποδίδωμι = teruggeven; betalen ὁ λίθος = steen ἡ ἀσπίς, -ίδος = schild ἡ εἰκών, -όνος = beeld; afbeelding ῥίπτω ῥιπτ- ἔρριψα ῥιψα- = werpen αἰτέω αἰτε- ᾔτησα αἰτησα- = vragen; eisen δίδωμι διδω/διδο- ἔδωκα δω/δο- = geven τότε (1C) = toen; op dat moment ὅτε (1D) = toen; wanneer ἄν + ind. verl. tijd (6B) = irrealis. ὅταν + coni. = wanneer; telkens wanneer (ὅτε ἄν) δοκέω + inf./a.c.i. = menen δοκεῖ μοι + inf./a.c.i. = het schijnt mij (goed) ἐθέλω (1C) = willen θέλω = willen κεῖμαι = liggen πᾶς, παντός (3C) = (ge)heel; ieder; (mv.) alle ἅπας, ἅπαντος = (ge)heel; ieder; (mv.) alle ὁ θυμός = moed; hart; verlangen ἐπιθυμέω + gen. (3C) = verlangen naar; begeren κρείττων, -ονος = sterker; beter (ἀπο)θνῄσκω = sterven ἀπέθανον = aor. van sterven θνητός = sterfelijk εἰ = als (2B); of (4B) ἦν (3C) = ik was; hij was (impf. van εἰμί) ἥν (6B) = die; dat (betrekkelijk voornaamwoord vrl.acc.ev.) (let op spiritus) ἤν + coni. = als (εἰ ἄν) κἄν + coni. = ook als; ook al (καί εἰ ἄν) ὁ πόνος = werk; inspanning; moeite; pijn μέλλω = (+ inf. pr./aor.) op het punt staan; (+ inf. fut.) zullen; van plan zijn το μελλον = toekomst (letterlijk ‘dat wat zal zijn’) μέλει μοι + gen. = mij gaat ter harte; ik bekommer mij om (letterlijk: ‘voor mij is er zorg van/om’) χαρίζομαι + dat. = (iemand) een plezier doen; (iemand) terwille zijn ὁ λόγος (4C) = woord; verhaal λογίζομαι = (be)rekenen; (be)denken μέλας, μέλανος (v. μέλαινα, n. μέλαν) = zwart ἡ θάλαττα = zee μάχομαι + dat. = vechten (met) ἡ μάχη = strijd; gevecht οἶδα = ik weet; ik ken οἶδεν = hij weet; hij kent (ἀπο)θνῄσκω (ἀπο)θνῃσκ- ἀπέθανον ἀποθαν- = sterven αἱρέω αἱρε- εἷλον ἕλ- = grijpen; pakken; nemen
Ingezonden op 17-01-2016 - 414x bekeken.
Laatst bijgewerkt:
02-02-2016
.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!