Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'

CHG Minimumwoordenlijst, deel 3

3 Kwartaal 3

Jaar 4 (Gymnasium)

ὡς (3C) = hoe; zoals; als
ὡς + ind.verl.tijd = toen; nadat
ὡς + superlativus (3A) = zo… mogelijk
εἰμί (2C) = zijn
εἶμι = gaan
καθίζω (6B) = zitten
καθίζομαι = gaan zitten
ἡ τράπεζα = tafel
τίθημι = leggen; plaatsen
ὁ σῖτος = graan; brood; voedsel
ἵστημι = laten staan; neerzetten
ἵσταμαι (Chariton) = gaan staan; blijven staan
παρίσταμαι = gaan staan (bij); helpen
φθίνω = doden
ταχέως (bijwoord) (3B) = snel
τάχα (bijwoord) = snel
ἔσομαι = ik zal zijn
ἔσται = hij zal zijn; zij zal zijn; het zal zijn
ἡ χθών, χθονός = aarde; grond
... γε = tenminste
ἆρα (2A) = leidt een vraag in; onvertaald
ἆρα οὐ (7A) = toch wel?; soms niet?
ἆρα μή (4D) = toch niet?
ἄρα = dan; dus
τὸ σῆμα, σήματος = teken; graf(teken)
ἑπτά = zeven
ὁ/ἡ βοῦς, βοός = rund
δεῦρο = hierheen
τε = en (staat altijd áchter het woord, waarvóór je het moet vertalen)
τε... καί (1C) = en
οὔτε... οὔτε = niet… en niet; noch… noch
ἔνθα = daar; waar
ἐνθάδε = hierheen
τὸ τεῖχος, τείχους = muur
ἄριστος = best
ἀμφί + acc. = rondom
ἀμφότερος (2D) = beide
ἐσθλός = goed; dapper
ἐμέ acc. (4D) = mij; me
αὐτός, αὐτή, αὐτό (2D) = zelf
ἐμαυτόν acc. = mezelf
κρατερός = sterk; krachtig
ἀναγκαῖος (4A) = noodzakelijk
ἡ ἀνάγκη = nood; noodzaak
πίπτω πιπτ- ἔπεσον πεσ- = vallen
τίθημι τιθη/τιθε- ἔθηκα θη/θε- = leggen; plaatsen (8A); maken (+ dubbele acc.)
εὖ (1B) = goed
ἡ τύχη (1D) = lot; lotgeval
εὐτυχέω (2D) = blij zijn
εὐτυχής, -οῦς = gelukkig
εὐθύ(ς) (bijwoord) = onmiddellijk
ὅτι (1B) = dat; omdat
ὅτι + superlativus = zo… mogelijk
διότι = omdat
καθίζομαι (8A) = gaan zitten
καθήμαι = zitten
σπεύδω (2A) = zich haasten
ἡ σπουδή = inspanning; moeite; haast
πλήρης + gen. = vol (met/van)
δεῖ + aci/inf. = het is nodig (dat)
δέομαι + gen. (4C) = missen; nodig hebben; verzoeken; verlangen
ἐνδεής, ἐνδεοῦς + gen. = arm; gebrek hebbend aan
γελάω (2D) = lachen
γέλοιος = lachwekkend; grappig
ἐπί, ἐπ’, ἐφ’ + gen. = op; bij
ἐπί, ἐπ’, ἐφ’ + dat. = aan; bij
ἐπί, ἐπ’, ἐφ’ + acc. (1C) = naar; op… af
βαρύς = zwaar; moeilijk
οὐ, οὐκ, οὐχ (1A) = niet
δέ, δ’ = en; maar (staat op de tweede plek; na een komma altijd vertalen)
οὐδέ = en niet; maar niet; ook niet; zelfs niet
(ἀπο)θνῄσκω (8D) = sterven
ἀπέθανον (8D) = aor. van sterven
θνητός = sterfelijk
ὁ θάνατος (2A) = dood
ἀθάνατος = onsterfelijk
ὁ, ἡ, τό (1A) = de; het
ὅς, ἥ, ὅ (6B) = die; dat; wie; wat (betr.vnw.)
ἤ = of (1C); dan (na comparativus)
καλέω = roepen; noemen
ἐκλήθην = aoristus passief van roepen; aoristus passief van noemen
κλάω = huilen
φαίνω = tonen; laten zien
φαίνομαι = zich tonen; verschijnen
φαίνομαι + inf. = schijnen te
ἐφάνην = aoristus passief van verschijnen; aoristus passief van verschijnen

Ingezonden op 17-01-2016 - 356x bekeken.
Laatst bijgewerkt: 02-02-2016.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!

voting system
1
2
3
4
5

Vakken

CHG Minimumwoordenlijst, deel 3

3 Kwartaal 3