Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Pallas Grieks V5 wp
› 1 Herodotus
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Pallas Grieks V5 wp
, deel 1
1 Herodotus
Jaar 5 (Gymnasium)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
η αγγελιη = nieuws; boodschap επαγγελλω = bevelen επαγγελλομαι = aanbieden ο αδελφεος = broer η αδελφεη = zus(ter) αιει = altijd η αιχμη = speerpunt; speer αμειβομαι = antwoorden αναγω = voeren; ergens heen brengen αναγω/αναγομαι (νηυν) = de zee opvaren απαγω = wegleiden; terugbrengen εξαγω = wegleiden; wegvoeren αναιρεω = opnemen; optillen; antwoorden (van orakels) αναιρεομαι = (voor zichzelf) (op)nemen; ter hand nemen απαιρεομαι (med.) + dubb. acc. = iemand beroven van iets απαιρεομαι (pass.) + acc. = beroofd worden van εξαιρεω = apart houden; verwijderen; verwoesten; veroveren ανατιθημι + dat. = wijden aan προστιθημι = toevoegen; opleggen προστιθεμαι = voor zich winnen; instemmen met συντιθεμαι = afspreken; sluiten (van een verdrag etc.) υποτιθεμαι = aanraden; suggereren αντιος + gen./dat. = tegenover(gesteld) αντιον/αντια + gen. = tegen(over), in tegenwoordigheid van απεχω = verwijderd zijn van απεχομαι + gen. = alleen/met rust laten επεχω = bezetten (trans.); zich inhouden; wachten (intrans.) παρεχει (onpers.) = het is mogelijk απηγεομαι = vertellen; uiteenzetten απιστημι = tot opstand brengen; afvallig maken απισταμαι = in opstand komen επιστημι = plaatsen bij; aan het hoofd stellen van απονοστεω = (naar huis) terugkeren οι αστοι = de burgers; het volk ατε = zoals; alsof; (+ptc.) omdat ατρεκεως (bijw.) = met zekerheid η βασιληιη = koningschap; koninkrijk βασιληιος = koninklijk ο βορεης = noordenwind; noorden ο βουκολος = runderherder η γεφυρα = brug γινομαι (Att. γιγνομαι) = geboren worden; afstammen (van); afkomstig zijn (uit); gebeuren; plaatsvinden; worden επιγινομαι = geboren worden na; overkomen; erbij komen περιγινομαι = de meerdere worden/zijn; overleven η γενεη = geboorte; geslacht; mensenleven γινωσκω (Att. γιγνωσκω) = weten; (aor.) beseffen; inzien; besluiten δεδοικα (perf.) = bang zijn; vrezen εδεισα (aor.) = bang worden δεκομαι (Att. δεχομαι) = aannemen; ontvangen εκδεκομαι = overnemen; ontvangen υποδεκομαι = op zich nemen; beloven; ontvangen; onderhouden (van gasten) διαβαλλω = overzetten; beschuldigen; bedriegen; overtrekken περιβαλλω = leggen om; omwerpen; omsingelen περιβαλλομαι = zich omgeven met; zich toeëigenen συμβαλλω = vergelijken; handgemeen worden; veronderstellen υπερβαλλομαι = overtreffen; uitsteken boven; uitstellen διζημαι = zoeken διηκοσιοι = tweehonderd τριηκοσιοι = driehonderd δοκιμος = aanzienlijk; beroemd οι δορυφοροι = lijfwacht δυωδεκα = twaalf εινεκα + gen. = wegens εινεκεν + gen. = wegens (επ)ειρομην (imp./aor.) = ik vroeg ειρωταω = vragen επειρωταω = erbij vragen εκδιδωμι = uitleveren; uithuwelijken; uitmonden εμπιμπρημι = in brand steken; verbranden εντελλομαι = opdragen; bevelen εξελαυνω = uit/wegdrijven; verjagen; optrekken εξεργαζομαι = doen; volbrengen; bouwen επειτε ( επει) = nadat; toen; wanneer; nu; aangezien επικαλεω = aanroepen επικαλεομαι = erbij roepen; te hulp roepen επικρατεω = (+gen.) heersen over; overwinnen; de overhand hebben επιτασσω = opdragen; bevelen προστασσω = erbij opstellen; opdragen; bevelen επιτελεω = afmaken; uitvoeren επιτηδεος (Att. επιτηδειος )= geschikt; aangenaam επιτραπω (Att. επιτρεπω) (Ook futurum geven) = toevertrouwen; overlaten (fut. επιτρεψομαι) η επωνυμιη = toenaam; bijnaam; naam ερσην, ερσενος (Att. αρρην) = mannelijk η εσπερη = westen εσσοομαι (Att. ητταομαι) = verslagen worden; overwonnen worden εσω = (naar) binnen εωθα (Att. ειωθα) = gewoon zijn ζευγνυω/ζευγνυμι = overbruggen; (een brug) aanleggen ζωω = leven ημισυς, ημισεος = half; de helft (zelfst.) η ηπειρος = vasteland; land η ηως, ηους = dageraad; oosten ο θησαυρος = schathuis; schatkamer; schat θωμαζω (Att. θαυμαζω) = bewonderen; zich verwonderen over το θωμα, θωματος (Att. θαυμα) = wonder; verwondering ιδρυω/ιδρυομαι = bouwen; stichten ιζομαι (med. refl.) = zich neerzetten; zich legeren ο ιρευς, ιρεος (Att. ιερευς ) = priester ιρος (Att. ιερος ) = heilig, (+gen.) gewijd aan καρτα = sterk; zeer καταπερ (Att. καθ᾽ απερ) = juist zoals; evenals κατερχομαι = terugkeren (van ballingen) απερχομαι = weggaan; vertrekken εξερχομαι = weggaan; naar buiten gaan; aflopen επερχομαι = naderen; aanvallen εσερχομαι = binnengaan; overkomen εχερχεται μοι/με = het komt bij mij op; het schiet mij te binnen συνερχομαι = samenkomen; ontmoeten παρερχομαι = voorbijgaan; binnengaan περιερχομαι = rondgaan; terechtkomen bij/in κατηκω = zich uitstrekken κατοικημαι (perf.) = wonen συνοικεω = samen (be)wonen; gehuwd zijn οικοδομεω = bouwen το οικημα (ook genitivus geven) = huis; vertrek (οικηματος ) τα οικια = huis οικηιος = verwant; eigen κατυπερθε(ν) = boven; verder landinwaarts; (+gen.) boven; ten noorden van το κερας (ook genitivus geven) = hoorn; vleugel (van een leger) (κερατος ) ο κολπος = golf; baai το κρεας (mw. τα κρεα) = vlees το κτηνος (ook genitivus geven) = stuk vee; beest (κτηνεος ) κτιζω = stichten; koloniseren λεγω (ook aoristus geven) = zeggen (ειπα) επιλεγω = uitkiezen επιλεγομαι = lezen; overwegen η λιμνη = meer; moeras ο μαγος = Medische priester; magiër το μαντηιον = orakelplaats; orakeluitspraak το μεγαθος (ook genitivus geven) = grootte (μεγαθεος ) μεγαλως = zeer μεζων (ook genitivus geven) = groter (comparativus) (μεζονος ) ο μεις (ook genitivus geven) = maand (μηνος ) η μεσαμβριη = middag; zuiden μετιημι = laten gaan; afzien van; vrijlaten μηδιζω = Perzisch gezind zijn μιν (acc. ev.) = hem; haar; het (αυτον/αυτην/αυτο) οι (dat. ev.) = aan hem; aan haar (αυτω, αυτη) σφεις, σφεα (nom. mv.) = zij (mv.); het σφετερος = hun μισγομαι +dat. = (seksuele) omgang hebben met συμμισγω = omgaan met; spreken met; aan de strijd deelnemen; samenkomen met μναομαι = zich herinneren; melding maken van μουνος = enig; alleen μουνον = slechts η μυριας, μυριαδος = tienduizendtal ναυμαχεω = een zeeslag leveren η ναυμαχιη = zeeslag ο ναυτικος (στρατος ) = vloot ο νηος = tempel η νηυς, νεος = (oorlogs)schip οι νομαδες, νομαδων = herders; nomaden ο νομος = provincie; district; woonplaats ο νοτος = zuidenwind; zuiden η νουσος = ziekte ο ξεινος = vreemdeling; gast; gastvriend; bondgenoot οικα (Att. εοικα) = gelijken op; schijnen οικως, οικοτος (ptc.) = redelijk ο ονος = ezel ορθως = correct; juist ορθως λεγω = gelijk hebben το ορκιον = (vaak mv.) eed; onder ede gesloten overeenkomst η ορτη (Att. εορτη) = feest ορυσσω = graven η διωρυξ, διωρυγος = gracht; kanaal ουδαμα (bijw.) = nooit oυδαμοι (mv.) = geen το ουνομα, ουνοματος = naam ο ουρος = grens το παιδιον = kind(je) παρες + gen. = behalve; uitgezonderd ο πεζος = infanterie ο πηχυς (ook genitivus geven) = el (πηχεος ) ο πολιητης = (mede)burger πολιορκεω = belegeren πολλος (Att. πολυς ) = veel προαγορευω (ook aoristus geven) = afkondigen; bevelen; uitvaardigen (προειτα ) προκειμαι = liggen voor; aanwezig zijn; vastgesteld/voorgeschreven zijn η πυραμις (ook genitivus geven) = piramide (πυραμιδος ) ρυομαι = redden; beschermen; bewaken σιτεομαι = eten σκευαζω = voorzien van; uitrusten; bewapenen met σμικρος = klein στεινος = smal nauw στρατηγεω = aanvoerder zijn στρατοπεδευομαι = gelegerd zijn; zijn kamp opslaan συχνος = talrijk; veel το ταλαντον = talent (gewicht); som geld (26 kilo goud) το τεμενος (οok genitivus geven) = heilige grond; tempel (τεμενεος ) τεσσερες (ook genitivus geven) = vier (τεσσερων ) τινυμαι/τινομαι = straffen τριηκοντα = dertig πεντηκοντα = vijftig εξηκοντα = zestig ο τριηρης (ook genitivus geven) = trireem (schip met drie rijen roeiriemen) (τριηρεος ) τυραννευω = koning zijn; tiran zijn; heersen η τυραννις (ook genitivus geven) = koningschap; tirannie (τυραννιδος ) υποκρινομαι = antwoorden υπομενω = afwachten; wachten υστερος = later; volgend φοιταω = (geregeld) gaan; komen; binnenkomen (van belasting) φερω (ook aoristus geven) = dragen; brengen (ηνεικα) αναφερω = naar boven brengen; berichten αποφερω = wegvoeren; wegbrengen; berichten εκφερω = wegbrengen uit; aan land brengen; bekend maken; uitspreken προσφερω = brengen naar; gebruiken tegen; een voorstel doen προσφερομαι (pass.) = naderen; aanvallen συμφερομαι (pass.) = overeenstemmen; gebeuren συνηνεικε + aci = het gebeurde dat ο φορος = belasting
Ingezonden op 08-02-2016 - 324x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!