Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
bovenbouw Van alles en nog meer
› 1 Duits sterke ww S-Z
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
bovenbouw Van alles en nog meer
1 Duits sterke ww S-Z
Jaar 4 (vwo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
scheiden = scheiden - schied - hat geschieden - er scheidet scheuren = reißen - riss - hat gerissen - er/es reißt schieten = schießen - schoss - hat geschossen - er schießt schijnen = scheinen - schien - hat geschienen - er/es scheint schreeuwen = schreien - schrie - hat geschrien - er schreit schrijven = schreiben - schrieb - hat geschrieben - er schreibt schrikken = erschrecken - erschrak - ist erschrocken - er erschrickt schuiven = schieben - schob - hat geschoben - er schiebt slaan = schlagen - schlug - hat geschlagen - er schlägt slapen = schlafen - schlief - hat geschlafen - er schläft sluiten = schließen - schloss - hat geschlossen - er schließt smijten = schmeißen - schmiss - hat geschmissen - er schmeißt snijden = schneiden - schnitt - hat geschnitten - er schneidet solliciteren naar = sich bewerben um - bewarb sich - hat sich beworben - er bewirbt sich spijten = leid tun - tat leid - hat leid getan - es tut leid {+3, geen „mir“} spreken = sprechen - sprach - hat gesprochen - er spricht springen = springen - sprang - ist gesprungen - er springt staan = stehen - stand - hat gestanden - er steht steken; prikken = stechen - stach - hat gestochen - er sticht stelen = stehlen - stahl - hat gestohlen - er stiehlt sterven = sterben - starb - ist gestorben - er stirbt stinken = stinken - stank - hat gestunken - er stinkt stoppen = halten - hielt - hat gehalten - er hält stoten; duwen = stoßen - stieß - hat gestoßen - er stößt stromen = fließen - floss - ist geflossen - er fließt te weten komen = erfahren - erfuhr - hat erfahren - er erfährt trappen; schoppen = treten - trat - hat getreten - er tritt treffen = treffen - traf - hat getroffen - er trifft trekken = ziehen - zog - hat/ist gezogen - er zieht tv-kijken = fernsehen - sah fern - hat ferngesehen - er sieht fern uitnodigen = einladen - lud ein - hat eingeladen - er lädt ein uitstappen = aussteigen - stieg - aus - ist ausgestiegen - er steigt - aus vallen = fallen - fiel - ist gefallen - er fällt van plan zijn = vorhaben - hatte vor - hat vorgehabt - er hat vor vangen = fangen - fing - hat gefangen - er fängt varen; rijden = fahren - fuhr - ist gefahren - er fährt verbergen = verbergen - verbarg - hat verborgen - er verbirgt verdwijnen = verschwinden - verschwand - ist verschwunden - er verschwindet vergelijken = vergleichen - verglich - hat verglichen - er vergleicht vergeten = vergessen - vergaß - hat vergessen - er vergisst vergeven = vergeben - vergab - hat vergeben - er vergibt verhuizen = umziehen - zog um - ist umgezogen - er zieht um verliezen = verlieren - verlor - hat verloren - er verliert vertrekken = abfahren - fuhr ab - ist abgefahren - er fährt ab verzinnen = erfinden - erfand - hat erfunden - er erfindet verzoeken; vragen = bitten - bat - hat gebeten - er bittet {+4} vinden = finden - fand - hat gefunden - er findet vliegen = fliegen - flog - ist geflogen - er fliegt vluchten = fliehen - floh - ist geflohen - er flieht vriezen = frieren - fror - hat gefroren - es friert wassen = waschen - wusch - hat gewaschen - er wäscht wegen = wiegen - wog - hat gewogen - er wiegt te - weten - komen = erfahren - erfuhr - hat erfahren - er erfährt winnen = gewinnen - gewann - hat gewonnen - er gewinnt zich aankleden = sich anziehen - zog sich an - hat sich angezogen - er zieht sich an zien = sehen - sah - hat gesehen - er sieht zingen = singen - sang - hat gesungen - er singt zinken = sinken - sank - ist gesunken - er/es sinkt zitten = sitzen - saß - hat gesessen - er sitzt zuipen = saufen - soff - hat gesoffen - er sauft zwemmen = schwimmen - schwamm - ist geschwommen - er schwimmt zwijgen = schweigen - schwieg - hat geschwiegen - er schweigt
Ingezonden op 24-02-2016 - 1508x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!