Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Fortuna woorden per letter
› 0 woorden letter I en K (les 1-29)
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Fortuna woorden per letter
0 woorden letter I en K (les 1-29)
Jaar 4 (Gymnasium)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
iaceo, iacui (iacēre) = liggen iacio, ieci, iactus (iacěre) = gooien iam = al; reeds non iam = niet meer; niet langer ibi = daar id (nom./acc. onz. ev.) = het; dit idem, eadem, idem (eiusdem) = dezelfde; hetzelfde ideo = daarom igitur = daarom; dus ignarus +gen. = onkundig van; onwetend; onbekend met ignis, ignis (mnl.) = vuur ignosco, ignovi, ignotus (ignoscěre) +dat. = vergeven ille, illa, illud (illius) = 1. die/dat; deze/dit; 2. hij; zij; het illuc (bijw.) = daar immitto, immisi, immissus (immittěre) = 1. erop afsturen; 2. laten gaan immortalis, immortale = onsterfelijk impedio (impedire) = verhinderen imperator, imperatoris = 1. opperbevelhebber; 2. keizer imperium = 1. macht; 2. rijk impero (imperare) +dat. = bevelen impetus, impetus = aanval impius = goddeloos impono, imposui, impositus (imponěre) = leggen op; plaatsen op in +acc. = 1. naar; naar binnen; 2. jegens; tot in +abl. = in; op; bij incedo, incessi (inceděre) = 1. voortgaan; 2. binnengaan incendium = brand incendo, incendi, incensus (incenděre) = in brand steken incertus = onzeker incido, incidi (inciděre) = 1. vallen in/op; terechtkomen in; 2. gebeuren incipio, incepi, inceptus (incipěre) = beginnen includo, inclusi, inclusus (includěre) = insluiten; opsluiten incolumis = ongedeerd inde = daarvandaan; 2. daarna induco, induxi, inductus (inducěre) = 1. brengen naar; 2. brengen tot; verleiden tot ineo, inii, initum (inire) = 1. ingaan; binnengaan; 2. beginnen infelix, infelicis = ongelukkig infero, intuli, illatus (inferre) = 1. brengen naar; 2. veroorzaken; aandoen infundo, infudi (infunděre) +acc. = gieten op/in ingenium = 1. karakter; doen en laten; 2. aanleg; talent ingens, ingentis = geweldig; enorm ingredior, ingressus sum (ingredi) = 1. binnengaan; 2. lopen; 3. beginnen inimicus = 1. (bijv. nw.) vijandig; 2. (zelfst. nw.) (persoonlijke) vijand iniuria = onterecht inquam = zeg ik inquit = 1. zegt (hij); 2. zei (hij) insidiae (mv.) = hinderlaag insignis, insigne = opvallend; bijzonder; bekend instituo, institui, institutus (instituěre) = instellen; beginnen insula = eiland integer, integra, integrum = niet aangeraakt; ongedeerd intellego, intellexi/intellegi, intellectus (intellegěre) = begrijpen intentus = (in)gespannen; in gespannen verwachting; oplettend inter +acc. = tussen inter se = (onder) elkaar; onderling itnerdum (bijw.) = soms interea = ondertussen intereo, interii, interitum (interire) = sterven interest, interfuit = 1. het maakt verschil; er is verschil; 2. het is van belang interficio, interfeci, interfectus ( interficěre) = doden interrogo (interrogare) = ondervragen intersum, interfui (interesse) = 1. liggen/zijn tussen; 2. (+dat.) aanwezig zijn bij intra +acc. = binnen intro (intrare) = binnenkomen invado, invasi (invaděre) = binnenvallen; aanvallen invenio, inveni, inventus (invenire) = vinden; aantreffen invisus +dat. = gehaat bij invito (invitare) = uitnodigen Iovis = gen. van Jupiter ipse, ipsa, ipsum (ipsius) = 1. zelf; 2. juist; precies ira = woede iratus = boos ire (inf.) = (te) gaan is, ea, id (eius) = 1. hij; zij; het; 2. deze/dit; die/dat iste, ista, istud (istius) = die/dat it = (hij, zij, het) gaat ita = zo Italia = Italië itaque = daarom; dus item = eveneens; evenzo iter, iteris (onz.) = 1. weg; 2. reis; mars iterum (bijw.) = weer; opnieuw iubeo, iussi, iussus (+acc.) (iubēre) = bevelen (aan) iudex, iudicis = rechter iudicium = proces; vonnis; oordeel iudico (iudicare) = oordelen iungo, iunxi, iunctus (iungěre) = verbinden Iuppiter, Iovis = Jupiter iuro (iurare) = zweren ius, iuris (onz.) = recht iussum = bevel iuvenis, iuvenis = jongeman iuventus, iuventutis (vrl.) = jeugd Kalendae (=Kal.) = Kalendae (1e van de maand)
Ingezonden op 11-03-2016 - 308x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
bevat geen les 30, 31 en 32
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!