Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Grandes Lignes JFC
› 1 Examen bladzijde 1 t/m 9
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Grandes Lignes JFC
, deel 1
1 Examen bladzijde 1 t/m 9
Jaar 5 (havo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
ainsi que = net als aussi = ook d'ailleurs = trouwens d'autant plus que = des te meer omdat d'une part ... d'autre part = enerzijds, anderzijds de même = op dezelfde manier également = ook, eveneens en outre/ en plus/ de plus = bovendien enfin = ten slotte même = zelfs bref = kortom donc = dus en clair = kortom en effet = inderdaad en résumé = samengevat en somme = kortom, samengevat enfin = kortom finalement = tenslotte à condition que = op voorwaarde dat afin de = opdat le but/ l'objectif = het doel par conséquent = als gevolg pour que = opdat le résultat = het resultaat c'est pour cela que = het is daarom dat c'est pourquoi = het is daarom... c'est que = dat is omdat... car = want comme/ parce que = omdat puisque = aangezien surtout = vooral a partir de = vanaf aujourd’hui = vandaag de dag autrefois = vroeger avant = voorheen d’abord = eerst depuis = sinds dès que = zodra désormais = voortaan ensuite = vervolgens et puis = en toen hier = gisteren jusqu’à ce que = totdat maintenant = nu pendant = tijdens puis = toen toujours = altijd, nog steeds tout à coup = plotseling tout de suite = meteen à l’inverse = omgekeerd alors que = terwijl au contraire = daarentegen bien que = hoewel cependant = desalniettemin certes = zeker contrairement à = in tegenstelling tot en revanche = daarentegen mais = maar même si = zelfs als néanmoins = desalniettemin or = welnu par contre = daarentegen paradoxe = tegenstelling pourtant = toch reste que = blijft het feit dat toutefois = toch ainsi = zo par exemple = bijvoorbeeld À quoi sert ce passage? = Waartoe dient deze passage, dit stukje tekst? À quoi sert cet exemple? = Waartoe dient dit voorbeeld? À + werkwoord = Om te + werkwoord aimer = houden van commencer = beginnen critiquer = bekritiseren donner = geven expliquer = verklaren expliquer pourquoi = verklaren waarom illustrer = illustreren montrer = tonen prouver = bewijzen relativiser = relativeren, afzwakken renforcer = versterken souligner = onderstrepen Comment cette phrase se rapporte-t-elle à la phrase qui précède? = Hoe verhoudt deze zin tot de voorgaande? elle en donne la cause = geeft de oorzaak elle l’explique = legt uit elle la renforce = versterkt ‘m elle l’affaiblit/ elle la relativise = zwakt af elle s’y oppose/ elle la contredit = spreekt tegen critique = kritisch étonné = verbaasd indifférent = onverschillig moqueur = spottend l’admiration = de bewondering l’angoisse = de grote ongerustheid l’étonnement = de verbazing la moquerie = de spot le regret = de spijt Qu’est-ce qui est décrit? = Wat wordt beschreven Qu’est-ce qui est vrai d’après… = Wat is waar volgens Sur quell aspect met-il l’accent? = Waarop ligt het accent Que peut-on déduire… = Wat kunnen we afleiden…? De quoi s’agit-il? = Waarover gaat het? Comment l’auteur voit-il… = Hoe ziet de schrijver…? Qu’est-ce qui est dit… = Wat wordt er gezegd… Que dit l’auteur… = Wat zegt de schrijver… Qu’est-ce qui est raconté = Wat wordt er verteld… Qu’est-ce qu’on lit… Que lit-on… = Wat lezen we… Qu’est-ce qu’on apprend… = Wat leren we… Que peut-on conclure? = Wat kunnen we concluderen uit, wat blijkt uit? à tout prix = tot elke prijs de moins en moins = minder en minder de plus en plus = meer en meer le/la/les plus = het meest trop = te veel Expliquer pourquoi = Uitleggen waarom loin de = verre van ne que = slechts, alleen maar pas mal de = best veel davantage = vooral fois = keer parfois = soms peu = weinig sans = zonder souvent = vaak à propos de = naar aanleiding van conséquence = gevolg exprimer = uitdrukken le mot = woord nouveau, nouvelle = nieuw offrir = aanbieden la plupart = het merendeel plutôt = eerder dan, liever dan, tamelijk présenter = aanbieden améliorer = verbeteren apprécier = waarderen attirer = aantrekken augmenter = toenemen l’avantage = het voordeel le bonheur = het geluk célèbre = beroemd content = tevreden croître, croissant, accroissement = groeien, groeiend, de groei efficace = doeltreffend encourager = aanmoedigen envahir, envahi = veroveren, veroverd favoriser = begunstigen, de voorkeur geven aan la hausse = de stijging meilleur, mieux = beter, best préférer = de voorkeur geven aan réussir, réussi = slagen, geslaagd riche, enrichir, enrichissement, richesse = rijk, verrijken, verrijking, rijkdom sauver = redden baisser, le biasse/ chuter, la chute = dalen, de daling démodé = ouderwets, uit de mode dépendence = afhankelijkheid difficile = moeilijk diminuer = verminderen dur = moeilijk, hard faible, faiblesse, il faiblit = zwak, een zwakte, hij zwakt af faux, fausse = fout honte, honteux = schande, schandelijk inquiétant = verontrustend limiter = beperken manque, il manque, un manque de = gebrek, er ontbreekt, een gebrek aan mauvais, mal, pire, pis = slecht, erger, ergst la mort = dood noir = zwart, donker nuire, il nuit, il a nui = schaden oublier = vergeten pauvre, pauvreté = arm, armoede la peur = de angst plaindre, plainte, il se plaint = klagen, klacht, hij beklaagt zich le préjugé = het vooroordeel punir, la punition = straffen, de straf réduire, réduit = verminderen, verminderd regretter, réduit = verminderen, verminderd reprocher = verwijten rien = niets sanctionner, la sanction = straffen, de straf un échec = een mislukking accompagner = begeleiden l’âge = de leeftijd aîné = oudere apprendre, apprentissage = leren, het aanleren arriver = aankomen assez = nogal, genoeg assurer = verzekeren aucun = geen enkel l’avenir = de toekomst beaucoup = veel certain = bepaalde, zekere chacun/ chaque = ieder cher = duur choisir = kiezen comportement = gedrag confiance = vertrouwen connu, connaître, connaissance = bekend, kennen, kennis conseiller/ déconseiller = aanraden, raad geven/ afraden considérer = beschouwen, overwegen continuer = doorgaan contribuer = bijdragen convaincu, convaincre = overtuigd, overtuigen croire, elle croit = geloven, ze gelooft d’après = volgens décider, décision = beslissen, beslissing déduire = afleiden van le défi = de uitdaging dehors = buiten dernier = laatste devenu, devenir = geworden, worden différence = verschil discuter = bespreken, kletsen en tant que = als encore = nog entier = geheel l’environnement = het milieu l’époque = het tijdperk étonner, étonnant, étonné = verbazen, verbazingwekkend, verbaasd éviter = vermijden facile = gemakkelijk gagner = winnen/ verdienen grâce à = dankzij il fout = het is nodig om… le lieu = de plaats loin = ver lutter, la lutte = strijde tegen, het gevecht malgré = ondanks le mannequin = het model le mois = de maand moyen = gemiddeld les moyens = de middelen le nombre = het aantal nombreux = talrijk noter = opmerken notamment = met name ouvrir = openen partout = overal penser = denken permettre = toestaan porter = dragen presque = bijna la preuve = het bewijs propre = eigen quitter = verlaten rare = zeldzaam recevoir = ontvangen réfléchir = nadenken refuser = weigeren rencontrer = ontmoetn rendez-vous = afspreken rendre = weergeven rester = blijven la rue = de straat sentir = voelen la solution = de oplossing sortir = vertrekken sous-estimer = onderschatten tel que = zoals utiliser = gebruiken l’utilité = het nut la valeur = de waarde venir = komen la voix = de stem l’argent = het geld le chômage = de werkeloosheid le commerce = de handel consommer, consommation = consumeren, gebruiken, afnemen l’entreprise = de onderneming le marché = de markt la marque = het merk le métier = het ambacht la retraite = het pensioen vendu, vendre = verkocht, verkopen l’Angleterre = Engeland battre = strijden la compagnie = gezelschap Les Etats-Unie = Verenigde Staten étranger = buitenland les gens = mensen le gouvernement = regering la guerre = oorlog les habitants = inwoners les jeunes = jongeren le monde = de wereld le mouvement = beweging, groepering musulmane = islamitisch l’oeuvre = het werk Les Pays-Bas = Nederland pays d’accueil = land van ontvangst pays d’origine = land van herkomst le portable = de mobiele telefoon le quartier = de wijk le voyage = de reis familles aisées = rijke families milieu peu favorisé, populaire = armer milieu, volksmilieu sans domicile fixe = daklozen élitaire = alleen voor de upper class la société = de maatschappij l’avis = de mening le bac = het eindexamen le collège = de onderbouw comprendre = begrijpen la conscience = het bewustzijn demander = vragen les devoirs = het huiswerk l’enfant = het kind la formation = de opleiding l’histoire = de geschiedenis jouer = spelen le lycée = bovenbouw havo/vwo les notes = de cijfers l’ordinateur = de computer proposer = voorstellen le proviseur = de directeur, schoolleider la raison = de reden la récré = de pauze redoubler = blijven zitten savoir = weten sècher = spijbelen selon = volgens le sujet = het onderwerp la tendance = de neiging, rend la toile = het Web
Ingezonden op 31-03-2016 - 484x bekeken.
Laatst bijgewerkt:
05-04-2016
.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!