Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Disco!!
› 11 Hoofdstuk 11 t/m 20
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Disco!!
, deel 2
11 Hoofdstuk 11 t/m 20
Jaar 3 (Gymnasium)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
suus = zijn; haar; hun cupido, cupidines= verlangen consul, consules= consul periculum = gevaar salus, salutes = heil; redding praeponere = verkiezen boven; verkiezen tempus, tempora= tijd adesse = aanwezig zijn convertere = richten convertere ad = richten op prodere = verraden liberare = bevrijden processi =pf van rocedere procedere = naar voren gaan supplicium = doodstraf; straf verberare = afranselen dissimulare = verbergen; niet laten merken van castra = legerkamp; kamp circum = rondom; rond celer, celeres = snel temptare = proberen ;testen;op de proef stellen civis, cives = burger vocare =roepen ;noemen occidere = doden securus = onbezorgd audax, audaces =dapper; roekeloos ferox, feroces = moedig; onstuimig crudelis = wreed fortitudo, fortitudinem= dapperheid ignis, ignes= vuur dexter = rechter- ; rechts virtus, virtutes= moed; verdienste commotus = bewogen; ontroerd remisi =pf van remittere remittere = terugzenden; laten gaan omnis, omnis= elk ; ieder ; geheel omnes = allen ;iedereen fortis = dapper laudare = prijzen appellare = noemen hic, haec, hoc =deze; dit si = als pugnare = vechten ops, opem = hulp acer = fel; scherp opem ferre = hulp brengen constitui = pf van constituere constituere = besluiten accurri =pf van accurrere accurrere = komen aanrennen tergum = rug invasi =pf van invadere invadere = aanvallen oppidum = vestingstadje; vestingstad; stad erupi =pf van erumpere erumpere = uitbreken urgēre = in het nauw brengen metuere = vrezen pauci = enkele; weinige; enkel; weinig patēre = openstaan irrupi =pf van irrumpere irrumpere = binnendringen lignum = stuk hout; hout singuli = telkens één; stuk voor stuk incendi =pf van incendere incendere = aansteken; in brand steken auxi =pf van augere augēre = vergroten; vermeerderen animus = hart; moed; geest expugnare = veroveren ferre = brengen; dragen; verdragen mulier, mulieres= vrouw eo = daarheen ingens, ingentes = heel groot; geweldig agmen, agmina= stoet; colonne recusare = weigeren tremere = trillen priusquam = voordat utrum ... an = of ... of; of vastare = verwoesten genui =pf van gignere gignere = baren; voortbrengen alui =pf van alere alere = voeden intra = binnen {+acc} dimisi =pf van dimittere dimittere = weg laten gaan castra movēre = het kamp verplaatsen; opbreken legio, legiones = legioen abduxi = pf van abducere abducere = wegvoeren ager, agri = akkerland; akker paulo = een beetje post = later post = na; achter {+acc} timui = pf van timere dedecus, dedecora= schande addidi = pf van addere addere = toevoegen nisi = als niet tuus = jouw nudus = naakt deprehendi =pf van deprehendere deprehendere = betrappen; grijpen interfeci = pf van interficere tantus = zo groot perferre = verdragen se dedidi = pf van se dedere se dedere = zich overgeven vici = pf van vincere vincere = overwinnen victor, victores = overwinnaar victoria = overwinning alienus = vreemd; andermans violare = schenden; verkrachten iste, ista, istud = die; dat animus =hart; geest abesse = afwezig zijn affirmare = met klem beweren; verzekeren; beweren met klem peccare = verkeerd handelen; zondigen ille, illa, illud = die ; dat hic, haec, hoc = deze; dit exemplum = voorbeeld cor, corda = hart -que = en extraxi = pf van extrahere extrahere = trekken uit sanguis, sanguines= bloed scelestus = misdadig; schurkachtig tradidi = pf van tradere tradere =overhandigen; overleveren vulnerare = (ver)wonden; verwonden si = als; indien homo, homines= man; mens mortuus = gestorven populus = volk vulnus, vulnera= wond inquit =hij zegt; hijzei novi =pf van noscere; kennen pf met prae betekenis noscere = leren kennen bonus = goed opes =rijkdom; macht considere = gaan zitten putare = denken; menen regnare = koning zijn nondum = nog niet serva = slavin facere = maken tot senator, senatores= senator Romanus = Romein ; Romeins ius, iura = recht; het recht iure = terecht; met recht deieci = pf van deicere deicere = naar beneden gooien consedi = pf van considere vis, vim, vi = geweld salutare = begroeten; groeten; begroeten als; groeten als se recipere = zich terugtrekken miles, milites = soldaat lux, luces = licht; dag; daglicht munus, munera = taak neglegere = verwaarlozen postremo = ten slotte quod = omdat nihil = niets ira = woede dolor, dolores = verdriet; pijn clam = stiekem; heimelijk caelum = hemel posui = pf van ponere ponere = plaatsen vestis, vestes = kleding; kledingstuk inferi = goden van de onderwereld; onderwereld anima = ziel vixi = pf van vivere perfeci = pf van perficere perficere = voltooien; afmaken effugi = pf van effugere effugere = wegvluchten; wegvluchten voor deserui = pf van deserere deserere = in de steek laten; verlaten poena = straf fefelli = pf van fallere fallere = bedriegen; misleiden sidus, sidera = ster iurare = zweren iurare per = zweren bij nepos, nepotes = kleinzoon; nakomeling manēre = te wachten staan pectus, pectora = borst coepi = beginnen tunc = toen; op dat moment nomen, nomina = naam memoria = herinnering tenui = pf van tenere tenēre = hebben; vasthebben; houden; vasthouden averti = pf van avertere avertere = afwenden ut = zodra; zoals consistere = blijven staan constiti = pf van consistere excepi = pf van excipere excipere = opvangen; ontvangen maestus = bedroefd armatus = gewapend quamquam = hoewel longus = lang gerere = dragen; voeren tamen = toch ignotus = onbekend meus = mijn virgo, virgines = meisje; maagd pulcher = mooi tam = zo quia = omdat fugare = verjagen coegi =pf van cogere solus = alleen carus = lief Mars, Martem = Mars deposui = pf van deponere deponere = neerzetten; afleggen multus = veel territus = verschrikt; geschrokken scire = weten fui = pf van esse potestas, potestates= macht anxius = bang; angstig cura = zorg vexare = kwellen regnum = koninkrijk; heerschappij pepuli = pf van pellere pellere = verdrijven servus = slaaf peperi =pf van parere parere = voortbrengen; baren iratus = woedend sedes, sedes = zetel magnus = groot; luid vox, voces = stem quomodo = hoe; op welke manier puer, pueri = jongen interficere = doden flumen, flumina = rivier impius = schurkachtig; goddeloos misi = pf van mittere ripa = oever pastor, pastores = herder parvus = klein portare =dragen itaque = dus consulere = raadplegen signum = teken mons, montes = berg Roma = Rome avis, aves = vogel qui, quae, quod = die; dat feci = pf van facere colui =pf van colere cum = wanneer; toen; samen; samen met an = of ostendi =pf van ostendere pugna = strijd cecidi =pf van cadere alius = ander fabula = verhaal quondam = eens; ooit novus = nieuw altus = hoog; diep labor, labores = werk; inspanning; moeite domum = naar huis cena = maaltijd qui, quae, quod = welk; welke {in een vraag} Romae = in Rome; te Rome miser = ongelukkig magnitudo, magnitudines= grootte; grootheid legatus = gezant finitimus = naburig celare = verbergen finxi = pf van fingere fingere = vormen; verzinnen Romam = naar Rome conveni =pf van convenire convenire = samenkomen multitudo, multitudines= menigte animum attendere = de aandacht richten animum attendere ad = de aandacht richten op Romanus =Romein; Romeins iuvenis, iuvenes = jongeman hospes, hospites= gastvriend; gast; gast(vriend) nullus = geen defendere = verdedigen pax, pacem= vrede afferre = brengen naar condicio, condiciones= voorwaarde; toestand adimere = ontnemen argentum = zilver privatus = persoonlijk; privé- publicus = van de staat; staats- conferre = bij elkaar brengen exire = weggaan; naar buiten gaan primores = de eersten; voornaamsten concilium = vergadering contuli =pf van conferre accendi =pf van accendere accendere = aansteken primum = eerst ieci =pf van iacere iacere = gooien; werpen tumultus = tumult; onrust; rumoer {groep 4} turris, turres= toren op een muur; toren ruina = puinhoop; ruïne exercitus = leger {groep 4} circa (+ acc.)= rondom; rond(om); rond insignis = opvallend eques, equites = ruiter cecidi =pf van cadere of caedere caedere = neerslaan; in de pan hakken hasta = lans transfixi =pf van transfigere transfigere = doorboren lacus = (het) meer; het meer; meer{groep 4} pavor, pavores = (doods)angst; angst; doodsangst angustus = nauw arduus = steil evadere = ontsnappen deesse = ontbreken (aan); ontbreken; ontbreken aan palus, paludes= moeras caput, capita= hoofd equitatus= ruiterij {groep 4} posterus= volgend(e); volgend; volgende dies= dag {groep 5} fides =trouw;(ere)woord; woord; erewoord {groep 5} milia = duizend(tallen); duizend; duizendtallen servare = redden; bewaren vinculum = band; boei
Ingezonden op 05-04-2016 - 525x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!