Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Woordenlijsten Engels Havo
› 132 Ju
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Woordenlijsten Engels Havo
, deel 132
132 Ju
Jaar 3 (NT-2)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
Sociologen (noemen wisselwerking tussen mensen) = Sociale interactie (wie noemt dit de wisselwerking tusen mensen) Communicatie (betekenis) = Overdracht van verbale en non-verbale informatie tussen twee of meer personen. Factoren die effectieve communicatie belemmeren = Emoties, filters, taal en culturele achtergrond Functies van communicatie zijn = Controle, motivatie, emotionele expressie en informatie 4 vormen van communicatie = verbaal, non-verbaal, schriftelijk en visueel Gebarentaal is geen vorm van = Non-verbale communicatie Kameleoneffect = Mensen zijn geneigd om lichaamshoudingen over te nemen, door spiegelneuronen in de hersenen Interne communicatie = Binnen een organisatie Externe communicatie = Tussen organisatie en buitenwereld Verticale communicatie = Communicatie van laag naar hoog of andersom qua positie Horizontale communicatie = Communicatie tussen dezelfde posities Informele communicatie = Communicatie buiten de vergaderingen om Bij een communicatieproces = Een zender of bron die een boodschap stuurt naar een ontvanger. Referentiekader bestaat uit = Kennis, ervaringen, vaardigheden, behoeften, normen en waarden. Bij eenzijdige boodschappen = één kant besproken Bij tweezijdige boodschappen = sterke en zwakke kanten besproken Circulariteit = het ontbreken van een duidelijk begin en eind aan de communicatie. Interactiepatroon = serie gedragingen of uitingen die kenmerkend is voor de groep Letterlijke betekenis interpunctie = scheiding van de woorden door punten Figuurlijke betekenis interpunctie = iedere mens zet 'de punt' anders Metacommunicatie = feedback geven over hoe je de boodschap van de ander ziet Misverstanden ontstaan door = Interpunctie, ruis en selectieve perceptie Diskwalificaties bij communicatie = niet direct aan te geven wat ze bedoelen Betrekkingen = Relatie Boodschap analyse door 4 aspecten = Zakelijke aspect, Expressieve aspect, Relationele aspect en Appellerende aspect Zakelijke aspect = Zakelijke, feitelijke inhoud Expressieve aspect = Informatie over de zender (kennis, taalgebruik) Relationele aspect = Hoe de relatie tussen jullie zit Appellerende aspect = Effect dat bereikt wil worden Bij complementaire relatie = Een neemt initiatief, de ander volgt, denkt mee en laat zich leiden Bij symmetrische relatie = Zie je elkaar als gelijkwaardig Effectieve communicatie 4 voorwaarden = Technische voorwaarde, Cognitieve voorwaarde, Interpretatieve voorwaarde en Affectieve voorwaarde Technische voorwaarde = Elkaars taal spreken Cognitieve voorwaarde = Elkaar kunnen begrijpen Interpretatieve voorwaarde = Begrippen en informatie op dezelfde manier interpreteren Affectieve voorwaarde = Begrijpen welke emoties opgeroepen worden Interpersoonlijke attractie = Aantrekkingskracht tussen personen Bij intimiteit = Nabijheid, geestelijke verbondenheid Bij seksualiteit = Fysieke behoefte die vraagt om vervulling Bij hechting = Veiligheid in situaties Bij statusdimensie = Gekeken naar rol, positie, status, inkomen en intelligentie Bij affectieve dimensie = Gekeken naar aardig, warm, vriendelijk en vitaal Halo-effect = Iemand die positief overkomt, beoordelen we als positief Blootstellingseffect = Hoe meer je iemand spreekt, des te meer iemand zich blootgeeft Sociale uitwisselingstheorie = mensen hopen in een relatie zo hoog mogelijk te baten bij zo laag mogelijke kosten Onderzoek van Vonk = Mensen werden een aantal keer in contact gebracht bij smaakexperiment. De persoon die ze het vaakst tegenkwamen vonden ze het aantrekkelijkst. Homogamie = Mensen met dezelfde culturele en sociale kenmerken gaan samenwonen Zeeftheorie: eerste zeef = Afbakenen teritorium, letten op ras, religie en sociale klasse Zeeftheorie: tweede zeef = Dingen doen met potentiële partner, letten op overeenstemming in waarden en opvattingen Zeeftheorie: derde zeef = Kijkt of je qua persoonlijkheid bij elkaar past Romeo en Julia-effect = Sterker naar elkaar toegetrokken als mensen in de omgeving de relatie verbieden Stoffen die vrij komen bij zien, denken of fysiek contact met een ander = Dopamine & PEA en oxytocine Dopamine & PEA = opwinding, energie, versterkte aandacht en gelukzaligheid Oxytocine = Knuffel hormoon Directe interactie = reageren op elkaars feedback Groepsstructuur = netwerk van relaties tussen personen in bepaalde posities Sociale catergorieen = mensen die deel uitmaken van een kleine categorie, zoals vrijezellen Collectiviteit = eenzelfde doel, zoals scholen Togetherness-situatie = mensen zien elkaar maar geen groepsvorming, zoals wachtkamer Gemeenschappelijk kenmerk, normen en waarden gelijk en directe interactie bij = Groep Gemeenschappelijk kenmerk, normen en waarden gelijk bij = Collectiviteit Gemeenschappelijk kenmerk bij = Sociale categorie Directe interactie bij = Togetherness-situatie Formele groepen = iedereen weet wat er verwacht wordt Primaire groepen = bepalender voor je basiswaarden en attitudes, zoals gezin Secundaire groepen = persoonlijke binding minder sterk, zoals afdelingsteam of werkgroep Taakgerichte groepen = Gericht op een duidelijke taak Profijtbeginsel = Je blijft lid van een groep als de voordelen sterker zijn dan de nadelen Referentiegroep = Vergelijkingspunt bij ontwikkelen bepaalde gedragingen Negatieve referentiegroepen = Wij-zijgroepen en aspiratiegroepen Aspiratiegroepen = Groep waarvan je graag lid wilt zijn Anticiperende socialisatie = richten van gedrag en kleden op toekomstige groep Bij taakgerichte groepen 5 fasen = Testfase, stormfase, normfase, uitvoeringsfase en oplosfase Testfase = gedrag op elkaar afstemmen en taakverdeling Stormfase = zaken nog niet volledig geregeld met conflicten Normfase = ontstaan van patroon en geen conflicten Uitvoeringsfase = energie vrij voor uitvoering van de taak Oplosfase = groep gaat uit elkaar omdat taak klaar is volgens sociologen 2 soorten posities in groep = verworven positie en toegewezen positie Verworven positie = Verkregen door eigen inspanning Toegewezen positie = Verkregen door geboorte Rolgedrag = Gedrag laten zien dat bij je rol hoort Rolgrenzen = Grenzen van je rol Roldistantie = Gedrag laten zien dat bij je rol past maar je voelt je er zelf niet verbonden mee Rol-over indentificatie = Rol dringt te diep door in je persoonlijkheid Groepsleden met taakrollen = leiderschapsfuncties uitoefenen, initiatieven nemen of vragen stellen Groepsleden met relatiegerichte rollen = sfeer en manier van communiceren Rolconflicten = tegenstrijdige eisen of verwachtingen tot rollen die iemand heeft Intern rolconflict = conflict van twee partijen om eenzelfde positie Extern rolconflict = conflict rond de rollen van twee verschillende posities Rolonduidelijkheid = onduidelijk welk gedrag men van jou verwacht in die rol Een groepsnorm = ongeschreven regels waar de groepsleden zich aan horen te houden Taaknormen = regels die helpen om de taak die de groep heeft uit te voeren Omgangsnormen = regels met betrekking tot onderlinge contact tussen de groepsleden groep met hoge cohesie = groep met sterk wij-gevoel of saamhorigheid Sociogram = positieve en negatieve voorkeursrelaties in kaart gebracht Taakgerichte leider = Taakspecialist Emotiegerichte leider = Relatiespecialist Leiderschap als vorm van persoonlijke besturing = bij het leidinggeven hoort een gezicht Leiderschap als vorm van onpersoonlijke besturing = bij het leidinggeven hoort geen gezicht, spelregels, verkeersborden Leidinggeven = gedrag van een individu of een groep beinvloed wordt om een bepaald doel te bereiken Effect van leidinggeven wordt bepaald door = eigenschappen leider, eigenschappen volger en kenmerken van de situatie Groepsfuncties = gedragingen die bijdragen tot het bereike van de gewenste resultaten of groepsdoelen Countryclubleiderschap = zorgzame aandacht voor behoeften van mensen Teamleiderschap = Hoge mate van betrokkenheid bij het werk Status-quoleiderschap = Schipperen tussen productie-eisen en behoeften van de medewerkers Loos leiderschap = zo min mogelijk gepresteerd worden Autoritair leiderschap = ver doorgevoerd productie-efficiency Instruerende stijl = medewerkes niet gemotiveerd en onbekwaam overtuigende stijl = medewerkers wel gemotiveerd maar onbekwaam participerende stijl = medewerkers wel bekwaam maar niet gemotiveerd delegerende stijl = medewerkers zijn bekwaam en gemotiveerd situationele-leiderschapstheorie = geen bepaalde leiderschapsstijl die altijd werkt Inspirerend leiderschap = leider stimuleert tot innovatie en vernieuwing Charismatisch leiderschap = grote groepen mensen stimuleren voor grote veranderingsprocessen Kenmerken van de nacistische leider = overgevoelig voor kritiek, niet empatisch, geen persoonlijke coaching en veel behoefte aan competitie Zelfstuderende of zelforganiserende teams = team is zelf verantwoordelijk voor productie of dienstverlening Bystander effect = als 'grote' groep niet reageert dan doet niemand wat, maar als één iemand wel wat doet doen ze dit allemaal en zal diegene die niets doet buiten de groep vallen Belangrijke oorzaken van beinvloeding = informatieafhankelijkheid en effectafhankelijkheid Informatieafhankelijkheid = informatie nodig om een situatie te beoordelen, je mening te kunnen vormen en beslissingen te nemen en toetst deze aan anderen of aan een specifieke persoon Specifieke persoon waaraan informatie wordt getoetst = referentiepersoon Effectafhankelijkheid = beïnvloeden door anderen omdat daar een bepaald effect of beloning tegenover staat Bij sociale controle = gebruikt gemaakt van allerlei vormen van sancties om gedrag van individuen af te stemmen Sociologion gebruiken ... voor beloningen en straffen = sancties Psychologen gebruiken ... voor beloningen en straffen = positieve en negatieve reinforcement Indirecte beïnvloeding = geen duidelijk persoon te wijzen aan iemands gedrag of attitude veranderingen Gevangenisexperiment van Zimbardo = groep deed of ze gevangenen waren en een groep deed of ze bewakers werden en ze leefden zich helemaal in in de rol. Conformeren = toegeven aan een bepaalde norm van anderen zonder dat die anderen daarom expliciet verzoeken Sheriff experiment = mensen stonden in een donkere kamer met een licht dat leek te bewegen, iedereen gaf andere antwoorden en uiteindelijk kwamen ze tot een groepsnorm Experiment van Asch = kiezen tussen verschillende lijnen die verschilde van lengte, proefpersoon gokte goed antwoord en medewerkers fout en vaak ging de proefpersoon met de rest mee, door groepsdruk Macht is de kracht = waarmee een partij de opvattingen, gevoelens en /of het gedrag van een andere partij kan beïnvloeden Potentiële macht = iemand heeft mogelijkheid om macht te gebruiken Meest voorkomende vormen van macht = dwang, gezag en manipulatie Coöperatief machtsgebruik = gebruik maken van overtuigingskracht om iets te bereiken terwijl de samenwerking met anderen goed blijft Confronterend machtsgebruik = meer negatieve sancties of machtsmiddelen gebruiken Formeel machtsgebruik = macht beroepen op regels, afspraken en procedures Verschillende machtsmiddelen = economische, fysieke, informationele, deskundigheid en relationele Economische middelen = door mogelijkheid om extra salaris, bonussen en betere financiële middelen toe te kennen Fysieke middelen = door mogelijkheid om machines aan te schaffen Informationele middelen = door beschikken over bepaalde kennis Deskundigheid = beschikken over bepaalde specialistische kennis, ervaring en vaardigheden Relationele middelen = vermogen om goede relaties met anderen te onderhouden en prettige werksfeer te krijgen Experiment van Milgram = leerling kreeg een schok van een leraar bij ieder verkeerd antwoord. De leraar ging door tot het maximale voltageniveau. hier werd de gehoorzaamheid bij een autoriteit getest Machtingingsrelatie = macht wordt afgestaan aan bijv. de wetenschapper Deïndividuatie = je ziet jezelf als werktuig en je ziet bij de ander alle menselijkheid afnemen
Ingezonden op 10-05-2016 - 1235x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!