Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
EVA
› 6 FRANS woordjes 6 & 7 + expressions
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
EVA
6 FRANS woordjes 6 & 7 + expressions
Jaar 1 (Gymnasium)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
een blikopener =un ouvre-boîte de regen =la pluie de boter =le beurre een maaltijd =un repas ik zou graag willen =je voudrais ; j'aimerais uitvinden =inventer geld =de l’argent een glas =un verre een karaf rode wijn =un pichet de vin rouge ;une carafe de vin rouge later =plus tard het dienblad =le plateau opmerken =remarquer vertellen =raconter toevoegen =ajouter zich bevinden =se trouver een plak ham =une tranche de jambon alsjeblieft (als je iets geeft) ; alsjeblieft =voilà alsjeblieft (in vraag) / alsjeblieft =s’il te plaît conduire =autorijden un panier =een mand ; een mandje rentrer =weer naar huis gaan ; terug naar huis gaan une fermière =een boerin plein / pleine =vol prêt / prête =klaar je souris =ik glimlach poli / polie =beleefd Marche doucement! =Loop langzaam! Au boulot! =Aan het werk! un rôti de veau =een kalfsrollade La honte! =Wat een schande! un plat =een gerecht ; een schotel la viande =het vlees une cuillère =een lepel une goutte =een druppel une casserole =een pan un séjour =een verblijf la crème =de vla ; de room pas besoin de =niet nodig au supermarché =in de supermarkt ; naar de supermarkt Tu veux bien? =Wil je wel? ; Wil jij wel? ce soir =vanavond je dois =ik moet assez de fruits =genoeg fruit ; genoeg vruchten Wat wilt u hebben? =Vous désirez? Anders nog iets? =Et avec ça? Is dat alles? =C’est tout? Er zijn geen aardbeien. =Il n’y a pas de fraises. Dat is 8 euro 50. =Ça fait 8 euros 50. Ik geef u 1 euro 50 terug. =Et voilà 1 euro 50. Appels, alstublieft. =Des pommes, s’il vous plaît. Twee kilo appels. =Deux kilos de pommes. Twee flessen water met prik =Deux bouteilles d’eau pétillante. Een bakje aardbeien. =Une barquette de fraises. Ja, dat is alles. =Alors, c’est tout. Het is erg lekker. =C’est très bon. Het is heerlijk. =C’est délicieux. Ik houd hier erg van. =J’aime beaucoup ça. Daar ben ik dol op. =J’adore ça. Het is niet lekker. =Ce n’est pas bon faire du doublage =inspreken ;inspreken (in landstaal) une pub =een reclamespotje ; een reclame je pars pour =ik vertrek naar un nuage =een wolk une grosse vague =een grote golf Ne perds pas =Verlies niet la fraîcheur =de frisheid vous pouvez =jullie kunnen ; u kunt accompagné =begeleid se balader =rondwandelen ;wandelen j’ai traversé =ik ben gegaan door ; ik ben gelopen door il a pris =hij heeft genomen il a mis =hij heeft gelegd;hij heeft gezet faire du bruit =lawaai maken décoller =opstijgen avoir droit à =recht hebben op faire de son mieux =zijn best doen ;haar best doen rendre agréable =aangenaam maken un retard =een vertraging il a dit =hij heeft gezegd le vol =de vlucht venir chercher =ophalen ;afhalen assez =tamelijk ;nogal une escale =een tussenlanding ;een tussenstop une balade =een wandeling ; een tochtje de sneeuw =la neige gisteren =hier doorbrengen =passer vanmiddag =cet après-midi geluk hebben =avoir de la chance tijdens =pendant Ik zou graag =J’aimerais bien morgenochtend =demain matin een zwembroek ; een badpak =un maillot de bain binnenkort =bientôt laten zien =montrer denken aan =penser à Beweeg niet meer! =Ne bouge plus! Blijf staan! =Reste debout! Ik voel me =Je me sens laatste =dernier ;dernière helemaal niet =ne … pas du tout alleen =seul ;seule niets speciaals =rien de special nog niet =ne … pas encore het dak =le toit de oorzaak =la cause een kunstwerk =une oeuvre per jaar =par an van bovenaf =d’en haut naar huis gaan =rentrer het vertrek =le départ de aankomst =l’arrivée verliefd =amoureux ; amoureuse een nacht =une nuit vorig jaar =l’année derniere Wat doe je, Damien? =Qu’est-ce que tu fais, Damien? Ik surf. =Je fais de la planche à voile. Wat doen jullie? =Qu’est-ce que vous faites? Wij maken muziek. =Nous faisons de la musique. Het is winter. =C’est l’hiver. Het was winter. =C’était l’hiver. in de lente =au printemps in de zomer =en été in de herfst =en automne in de winter =en hiver
Ingezonden op 18-06-2016 - 1266x bekeken.
Laatst bijgewerkt:
22-06-2016
.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!