Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
bvdb woordjes :)
› 0 Latijn onreg. ww
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
bvdb woordjes :)
0 Latijn onreg. ww
Jaar 4 (Gymnasium)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
abducere = abduxi, abductus = wegleiden abesse = afui, afuturus = afwezig zijn abire = abii, abitus = weggaan accedere ad = accessi, accessus = gaan naar accendere = accendi, accensus = aansteken, in brand steken accidere = accidit = gebeuren accipere = accepi, acceptus = ontvangen accumbere = accubui, accubitus = gaan aanliggen accurrere = accurri, accursus = rennen naar, aan komen rennen addere = addidi, additus = toevoegen adducere = adduxi, adductus = brengen naar adesse = adfui, adfuturus = aanwezig zijn adferre = attuli, allatus = brengen, aandragen adimere = ademi, ademptus = wegnemen adire = adii, aditus = gaan naar adiuvare = adiuvi, adiutus = helpen advenire = adveni, adventus = aankomen afficere = affeci, affectus = treffen, raken agere = egi, actus = doen aperire = aperui, apertus = openen arcessere = arcessivi, arcessitus = ontbieden ascendere = ascendi, ascensus = beklimmen, omhoog gaan aspicere = aspexi, aspectus = kijken naar, aankijken auferre = abstuli, ablatus = wegbrengen, weghalen aufugere = aufugi = wegvluchten augere = auxi, auctus = vergroten avertere = averti, aversus = afwenden bibere = bibi = drinken cadere = cecidi, casus = vallenm caedere = cecidi, caesus = doden canere = cecini = zingen capere = cepi, captus = pakken, nemen cedere = cessi, cessus = aan de kant gaan censere = censui, census = menen, oordelen cernere = crevi, cretus = onderscheiden, zien circumvenire = circumveni, circumventus = omsingelen claudere = clausi, clausus = sluiten coepi, coeptus = beginnen cogere = coegi, coactus = dwingen cognoscere = cognovi, cognitus = te weten komen, leren kennen cognovi = weten, kennen colere = colui, cultus = 1. bebouwen 2. zorgen voor 3. vereren colligere = collegi, collectus = verzamelen committere = commisi, commissus = toevertrouwen commovere = commovi, commotus = hevig bewegen, schokken comperire = comperi, compertus = vernemen, ontdekken componere = composui, compositus = 1. samenstellen 2. bijeen zetten, ordenen concurrere = concurri, concursus = 1. samenstromen 2. slaags raken condere = condidi, conditus = 1. stichten 2. opbergen, verbergen conferre = contuli, collatus = bijeenbrengen conficere = confeci, confectus = afmaken considere = consedi, consessus = gaan zitten consistere = constiti = gaan staan, blijven staan conspicere = conspexi, conspectus = zien constituere = constitui, constitutus = besluiten construere = construxi, constructus = bouwen consulere = consului, consultus = raadplegen consumere = consumpsi, consumptus = opeten, verbruiken contemnere = contempsi, contemptus = verachten, minachten contendere ad = contendi = gaan naar, op weg zijn naar continere = continui, contentus = vasthouden, bevatten contingere = contigi, contactus = 1. gebeuren 2. ten deel vallen convenire = conveni, conventus = bijeenkomen convertere = converti, conversus = omdraaien credere = credidi, creditus = geloven crescere = crevi, cretus = groeien cupere = cupivi, cupitus = willen, verlangen currere = cucurri, cursus = rennen dare = dedi, datus = geven decernere = decrevi, decretus = besluiten decidere 1 = decidi, decisus = afhakken decidere 2 = decidi = neervallen dedere= dedidi, deditus = overgeven, overhandigen deducere = deduxi, deductus = begeleiden deficere = defeci, defectus = in gebreke blijven, tekortschieten deicere = deieci, deiectus = naar beneden gooien depellere = depuli, depulsus = verdrijven deponere = deposui, depositus = neerleggen descendere = descendi, descensus = afdalen, naar beneden gaan deserere = deserui, desertus = in de steek laten desinere = desii = ophouden desistere = destiti = ophouden destruere = destruxi, destructus = afbreken detinere = detinui, detentus = vasthouden, tegenhouden dicere = dixi, dictus = zeggen differre = distuli, dilatus = 1. verschillen 2. uitstellen dimittere = dimisi, dimissus = wegsturen diripere = diripui, direptus = plunderen descedere = descessi, discessus = weggaan discere = didici = leren ducere = duxi, ductus = leiden brengen efferre = extuli, elatus = naar buiten dragen efficere = effeci, effectus = gedaan krijgen, bereiken effugere = effugi = ontvluchten eligere = elegi, electus = kiezen emere = emi, emptus = kopen erumpere = erupi, eruptus = uitbreken esse = fui, futurus = zijn evadere = evasi, evasus = ontsnappen evenire = eveni, eventus = gebeuren, uitkomen excipere = excepi, exceptus = ontvangen exprimere = expressi, expressus = persen, uitdrukken exstinguere = exstinxi, exstinctus = doven, blussen exstruere = exstruxi, exstructus = opbouwen extrahere = extraxi, extractus = uittrekken facere = feci, factus = 1. maken 2. doen favere = favi, fautus = begunstigen ferre = tuli, latus = 1. dragen 2. brengen frangere = fregi, fractus = breken fugere = fugi = vluchten fundere = fudi, fusus = gieten, storten gerere = gessi, gestus = dragen iacere = ieci, iactus = werpen, gooien imponere = imposui, impositus = plaatsen in/op incedere = incessi, incessus = voortgaan, gaan naar incendere = incendi, incensus = 1. in brand steken 2. aanvuren incipere = incepi, inceptus = beginnen inferre = intuli, illatus = binnenbrengen inspicere = inspexi, inspectus = bekijken instruere = instruxi, instructus = opstellen intellegere = intellexi, intellectus = gebrijpen intendere = intendi, intentus = richten interficere = interfeci, interfectus = doden invadere = invasi, invasus = binnenvallen, aanvallen invenire = inveni, inventus = vinden ire = ii, itus = gaan iubere = iussi, iussus = bevelen iungere = iunxi, iunctus = verbinden iuvare = iuvi, iutus = helpen lacessere = lacessivi, lacessitus = uitdagen lavare = lavi, lautus = wassen legere = legi, lectus = 1. lezen 2. verzamelen 3. kiezen ludere = lusi, lusus = spelen malle = malui = liever willen manere = mansi, mansus = blijven metuere = metui = vrezen mittere = misi. missus = sturen, zenden mordere = morsi, morsus = bijten movere = movi, motus = bewegen, in beweging brengen nolle = nolui = niet willen obtinere = obtinui, obtentus = in bezit krijgen/hebben/houden occidere = occidi, occisus = doden offendere = offendi, offensus = 1. beledigen 2. stoten tegen offerre = obtuli, oblatus = aanbieden opprimere = oppressi, oppressus = overweldigen, onderdrukken ostendere = ostendi, ostentus = laten zien, tonen parcere = peperci = sparen parere = peperi, partus = 1. voortbrengen 2. verwerven pendere = pependi = hangen peragere = peregi, peractus = doorbrengen perferre = pertuli, perlatus = 1. overbrengen 2. volbrengen 3. verdragen perficere = perfeci, perfectus = voltooien pergere = perrexi, perrectus = verder gaan perimere = peremi, peremptus = doden perire = perii, peritus = omkomen, sterven permittere= permisi, permissus = toestaan perspicere = perspexi, perspectus = doorzien, begrijpen persuadere = persuasi, persuasus = overtuigen pertinere ad = pertinui, pertentus = 1. zich uitstrekken tot 2. leiden tot 3. betrekking hebben op pervenire = perveni, perventus = aankomen petere = petivi, petitus = 1. zoeken 2, vragen 3. op weg gaan naar ponere = posui, positus = neerzetten posse = potui = kunnen possidere = possedi, possessus = bezitten praeferre = praetuli, praelatus = de voorkeur geven aan praeterire = praeterii, praeteritus = voorbijgaan premere = pressi, pressus = onder druk zetten, drukken procedere = processi, processurus = voortgaan prodesse = profui, profuturus = voordelig zijn, baten proferre = protuli, prolatus = naar voren brengen promittere = promisi, promissus = beloven proponere = proposui, propositus = voorstellen protegere = protexi, protectus = beschermen quaerere = quaesivi, quaesitus = 1. zoeken 2. vragen rapere = rapui, raptus = roven, meenemen recipere = recepi, receptus = ontvangen reddere = reddidi, redditus = 1. teruggeven 2. maken tot redire = redii, reditus = teruggaan reducere = reduxi, reductus = terugbrengen referre = rettuli, relatus = 1. terugbrengen 2. rapporteren, melden reficere = refeci, refectus = herstellen regere = rexi, rectus = besturen, regelen relinquere = reliqui, relictus = verlaten, achterlaten remanere = remansi, remansus = achterblijven repellere = reppuli, repulsus = terugdrijven reperire = repperi, repertus = vinden resistere = restiti = zich verzetten respondere = respondi, responsus = antwoorden ridere = risi, risus = lachen ruere = rui, rutus = instorten rumpere = rupi, ruptus = breken scribere = scripsi, scriptus = schrijven sedere = sedi, sessus = zitten sentire = sensi, sensus = voelen, merken sinere = sivi, situs = toestaan solvere = solvi, solutus = 1. losmaken 2. betalen stare = steti, status = staan statuere = statui, statutus = besluiten sternere = stravi, stratus = 1, neerleggen 2, bedekken 3, uitspreiden subire = subii, subitus = op zich nemen succedere = successi, successus = 1. naderen 2. opvolgen sumere = sumpsi, sumptus = nemen, eten surgere = surrexi, surrectus = opstaan suscipere = suscepi, susceptus = op zich nemen sustinere = sustinui, sustentus = 1. omhooghouden 2. uithouden tangere = tetigi, tactus = aanraken tegere = texi, tectus = bedekken tendere = tetendi, tentus = spannen, strekken tollere = sustuli, sublatus = optillen, opheffen tradere = tradidi, traditus = overhandigen trahere = traxi, tractus = trekken traicere = traieci, traiectus = oversteken transferre = transtuli, translatus = overbrengen tremere = tremui = trillen, schokken tribuere = tribui, tributus = geven velle = volui = willen vendere = vendidi, venditus = verkopen venire = veni, ventus = komen vertere = verti, versus = omdraaien, wenden vetare = vetui, vetitus = verbieden videre = vidi, visus = zien vincere = vici, victus = overwinnen vincire = vinxi, vinctus = boeien , binden visere = visi = gaan zien, bezoeken vivere = vixi, victus = leven
Ingezonden op 19-06-2016 - 1095x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!