Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
PTa stof Frans
› 0 stencil 0 t/m 7
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
PTa stof Frans
0 stencil 0 t/m 7
Jaar 4 (havo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
avoir besoin de = nodig hebben avoir le droit de = het recht hebben om certains = enkelen garder allumé = aan houden il arrive que = het gebeurt dat la monnaie = het kleingeld le portable = het mobieltje le vestiaire = de kleedkamer tôt = vroeg voler = stelen elle soit = zij is {subjonctif van être} accuser de = beschuldigen van modifier = wijzigen se procurer = zich verschaffen un code d'accès = een toegangscode améliorer = verbeteren abaisser = verlagen par hasard = bij toeval s'apercevoir de = bemerken une amende = een boete meilleur = beter se taire = zwijgen essayer = proberen par contre = daarentegen apprendre = leren la récré = de pauze avoir un faible = een zwak hebben fier = trots la guerre = de oorlog lancer = op de markt brengen le sommeil = de slaap manquer = ontbreken monter à la tête = naar het hoofd stijgen se consacrer à = zich wijden aan troublé = in de war une montre = een horloge Agricole = landbouw l'entretien {mnl.} = het onderhoud le village natal = het geboortedorp les courses hippiques = de paardenrennen véritable = echt; werkelijk contenir = bevatten la charcuterie = de vleeswaren la graisse = het vet plutôt que = in plaats van raisonnable = verstandig un carré de chocolat = een blokje chocola(de) un poivron = een paprika chausser des skis = ski's onderbinden l'aile {vrl.} = de vleugel l'équilibre {mnl.} = het evenwicht la vague = de golf raide = steil se déplacer = zich verplaatsen tenir la barre = de stang vasthouden tirer = trekken un cerf-volant = een vlieger un saut = een sprong une descente = een afdaling une pente = een helling accessible = toegankelijk assurer = verzekeren attirer = aantrekken en plein air = in de buitenlucht la prise en charge = de eerste aanslag {hier: basistarief} parcouru = afgelegd pédaler = trappen rentable = winstgevend séduire = verleiden accéder à = toegang krijgen tot ample = ruim d'autant plus que = te meer daar dépenser = uitgeven désormais = voortaan entraîner = {hier:} tot gevolg hebben hésiter = aarzelen l'avant-garde {vrl.} = de voorhoede la séduction = de verleiding le fond de teint = de foundation le maquillage = de make-up le monde à l'envers = de wereld op z'n kop le soin = de zorg porter = dragen soigné = verzorgd considérer = beschouwen élever = kweken soutenir = ondersteunen survivre = overleven tomber malade = ziek worden une huître = een oester une obligation = een verplichting accélérer = versnellen des produits manufacturés = afgewerkte producten échapper = {hier:} ontglippen imbattable = onverslaanbaar L'or {mnl.} = het goud la domination = de heerschappij le savoir-faire = de knowhow un phare = een vuurtoren à quoi sert... = waartoe dient... cette comparaison? = die vergelijking? l'alinéa? = de alinea? la phrase? = de zin? à quoi servent ces lignes? = waartoe dienen deze regels? à énumérer = om op te sommen à évoquer = om (een beeld) op te roepen (van) à expliquer = om uit te leggen à montrer = om aan te tonen à souligner = om te benadrukken/onderstrepen à inciter (à) = om aan te zetten (tot) à prouver = om te bewijzen à rassurer = om gerust te stellen à relativiser = om te relativeren {het is niet zo belangrijk} à encourager = om aan te moedigen à décourager = om te ontmoedigen comment cette phrase se rapporte-t-elle (au contenu de/à) la phrase précédente? = hoe verhoudt deze zin zich tot (de inhoud van) de voorafgaande zin? comment l'alinéa fonctionne-t-il par rapport au précédent? = hoe verhoudt deze alinea zich tot de vorige? elle en indique la cause = zij geeft de oorzaak aan elle en indique une conséquence = zij geeft het gevolg aan elle l'affaiblit = zij verzwakt het/zwakt het af {=het voorafgaande} elle l'appuie = zij ondersteunt het elle l'explique = zij legt het uit elle l'illustre = zij illustreert het {geeft een voorbeeld} elle la conteste = zij weerlegt het elle la remer en question = zij betwijfelt het/trekt het in twijfel elle la renforce = zij versterkt het elle s'y oppose = zij verzet zich ertegen dans quel but l'auteur aurait-il écrit cet article? = met welk doel zou de schrijver dit artikel geschreven hebben? pour critiquer = om te bekritiseren pour informer = om te informeren pour introduire = om te introduceren pour renforcer = om te versterken sur quel aspect met-on l'accent? = op welk aspect wordt de nadruk gelegd? l'évolution = de ontwikkeling {in de tijd} l'origine = de oorsprong les (dés)avantages = de voordelen/de nadelen l'influence = de invloed la cause = de oorzaak la conséquence = het gevolg la disparition = de verdwijning à propos de = inzake; ten aanzien van à quoi se rapport... = waarnaar verwijst... accentuer = benadrukken affirmer = bevestigen ajouter = toevoegen apprendre {appris} = leren {geleerd} caractériser = karakteriseren; kenmerken citer = citeren la comparaison = de vergelijking conclure = concluderen; besluiten coorespondre à = overeenkomen met d'après l'auteur; selon l'auteur = volgens de schrijver/schrijfster de quoi s'agit-il? = waar gaat het over? il s'agit de... = het gaat over... déduire = afleiden démontrer = aantonen désigner = aanwijzen diminuer = verminderen baisser = zakken; dalen réduire = verminderen augmenter = stijgen; vermeerderen améloirer = verbeteren disparaître = verdwijnen élargir = vergroten douter {s'en douter de} = twijfelen (vermoeden) exprimer = uitdrukken favoriser = begunstigen; in de hand werken grâce à = dank zij il est question de... = er is sprake van... insister sur,... que = aandringen op; erop staan dat... le maire = de burgemeester la mairie = het gemeentehuis mieux {bijw} = beter meilleur {bnw.} = beter moins = minder rare = zeldzaam remplacer = vervangen reprocher = verwijten ressembler à = lijken op la ressemblance = de gelijkenis/overeenkomst résumer = samenvatten réussir (à) = erin slagen (om) la réussite = het succes/het slagen signifier = betekenen qu'est-ce que cela signifie? = wat betekent dat? souligner = onderstrepen; benadrukken un titre secondaire/chapeau = een ondertitel {van krantenartikel} vouloir dire = willen zeggen; bedoelen qu'est-ce qu'il veut dire? = wat wil hij zeggen/bedoelt hij? qu'est-ce que cela veut dire? = wat wil dat zeggen/wat betekent dat? aurait pu = had kunnen loin de... = verre van ne...que = slechts; alleen maar par excellence = bij uitstek en masse = massaal; met z'n allen de plus en plus... = meer en meer particulièrement = in het bijzonder réduit = beperkt ainsi = zo; op die manier illustrer = illustreren récremment = onlangs ; recentelijk un jour = op een dag
Ingezonden op 20-06-2016 - 761x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!