Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'

Pallas

25 25 26 27 28 niet alle woorden

Jaar 4 (Gymnasium)

το υδωρ (`υδατος ) = water
τιθημι = plaatsen; (neer)zetten; (neer)leggen
ο στεφανος = krans
διδωμι = geven
διδασκω +acc. = (iemand) leren; onderwijzen
ονομαζω = noemen
δεικνυμι = (aan)tonen; aanwijzen
παρα +gen. = van (de kant van)
επελαθομην +gen. = ik vergat A
επιλανθανομαι = vergeten
ανοιγνυμι = openen
η ελπις (ελπιδος ) = hoop; verwachting
η νοσος = ziekte
χρηομαι +dat. = gebruiken
ομως = toch
αποδεικνυμι = aantonen; laten zien
το παθος (παθους ) = (wat iemand overkomt: πασχω) --›; lot, ervaring
απας (απαντος ); απασα (απασης ); απαν (απαντος ) = geheel, ieder, alle(n)
απολλυμι, aor. απολεσα = te gronde richten, verliezen
εδοξα = ik scheen, ik meende
ωστε + persoonsvorm/A.c.I. /inf. = zodat, zodoende
το ιερον = heiligdom; tempel
ανατιθημι = wijden
επιδεικνυμι = tonen; laten zien
εĩμι, inf. ιεναι = (zullen) gaan
πρεσβυτερος = ouder
ηρασθην +gen. = ik verlangde; begeerde; werd verliefd op
εραω =verlangen; begeren; verliefd zijn op
απειμι, inf. απιεναι = weggaan
ο ερως (ερωτος ) = liefde
ετερος = de een, de ander (van twee)
ζευγνυμι = onder het juk spannen; verbinden

ἱκανός = voldoende, geschikt
τὸ χρῆμα (χρήματοσ)=zaak, ding, bezit(tingen), geld
τίθημι Α: ἔθηκα= plaatsen, neerzetten
ἀφαιρέω Α: ἀφεῖλον=afnemen, wegnemen
δίδωμι Α: ἔδωκα= geven
βαίνω Α: ἔβην= gaan
ἀποβαίνω Α: ἀπέβην=weggaan, teruggaan
γιγνώσκω Α: ἔγνων=leren kennen, begrijpen
φημί, 3de mv: φασί = zeggen
ἔφασαν= zij zeiden (impf.)
ἐπιφαίνομαι Α: ἐπεφάνην=verschijnen
ὅσος = zo groot als, zoveel als
τὸ ἀργύριον= (zilver)geld
ἀποδίδωμι Α: ἀπέδωκα=teruggeven
δέομαι Α: ἐδεήθην= missen, nodig hebben, verlangen, verzoeken
ἡδέωσ= gaarne, graag
προστίθημι Α: προσέθηκα=toevoegen (letterlijk: erbij zetten)
πονέω= zwoegen
ἡ φύσις (φύσεωσ)= natuur, aard
φύσει= van nature
οἷον= zoals (bijvoorbeeld)
ἡ σωτηρία= redding, behoud
φύομαι Α: ἔφυν= groeien, van aard zijn
φαίνομαι+ inf = schijnen
φαίνομαι+ ptc= blijken
τὸ μὲν ... τὸ δέ= het een … het ander
τὰ μὲν ... τὰ δέ= sommige(n) … andere(n)
δεῖ μοι + gen= ik heb (iets) nodig
ἡ ἀρετή= voortreffelijkheid, dapperheid, deugd
ἐπειδάν (ἐπειδὴ + ἄν) + coni.=wanneer
συνίημι= begrijpen
ἵνα + coni= opdat, om te
ὡς + superlativus= zo … mogelijk
αἰσχροσ= schandelijk; lelijk
ἀνόσιος (ὅσιος )= goddeloos
ἐάν (εἰ + ἄν) + coni= indien, als
ἑκών, ἑκοῦσα, ἑκόν (ἑκόντος ) =vrijwillig, expres
ὁ διδάσκαλος = leraar
ἐπιμελέομαι + gen= zorgen voor, zich toeleggen op
μανθάνω Α: ἔμαθον=leren kennen, begrijpen, vernemen
ὁ ποιητής = dichter
ἀναγκάζω= dwingen
τὸ γυμνάσιον= sportschool
ἐπεάν (ἐπεὶ + ἄν) + coni=wanneer
ὁ νόμος = gewoonte, wet
ὑπό + acc= (naar) onder
ἡ σκιά= schaduw, schim (van een dode)
μή+ coni = niet (in hoofdzin bij verbod), opdat niet, om niet te
ὡς + coni =opdat, om te
ὅπως + coni=opdat, om te
τὸ ἆθλον= (wed)strijd
χωρέω= gaan, wijken
κοινός = gemeenschappelijk
μάχομαι= strijden, vechten
πορεύομαι= gaan, reizen
ὀρθός = rechtop, juist
ὁ κύκλος = kring, cirkel
ἐπιτίθεμαι + dat =aanvallen
ἀπορέω= in onzekerheid verkeren, niet weten
ἡ ὕβρις (ὕβρεωσ)= overmoed, arrogantie
ἔφη (impf. van φημὶ)=zeggen
ἡ μηχανή= werktuig, (hulp)middel
ὅταν (ὅτε + ἄν) + coni=wanneer (voegwoord)
ἀσθενής (ἀσθενοῦς )=zwak
τέμνω= snijden
εἷς (ἑνός )= één
ἡ ἐπιθυμία= begeerte, verlangen
ἡ ὁδός = weg, straat
διαβαίνω Α: διέβην= oversteken
ὑψηλός = hoog
καθίημι Α: καθῆκα= naar beneden laten vallen
ἵημι Α: ἧκα= zenden, laten gaan
ἵημι inf: ἱέναι= zenden, laten gaan {niet verwarren met: εἶμι, inf: ἰέναι (gaan)}
ὁράω Α. Pass: ὤφθην=zien
ἀφίημι Α: ἀφῆκα= wegsturen, toestaan
λοιπός = overig
παρίημι Α: παρῆκα= binnen laten, toestaan
ἐναντίος + gen/dat = tegen(over), vijandig
ἐλέγχω (+ ptc) = aan de kaak stellen, onderzoeken
συλλέγω= verzamelen
ἐνταῦθα= daar, toen
κατασκευάζω= voorbereiden
ἐπιτίθημι Α: ἐπέθηκα= plaatsen op, opleggen
ἀνίστημι Α: ἀνέστησα= doen opstaan, opstellen
ἐργάζομαι= werken, bewerken
παρά + acc = naar (personen), langs, in strijd met
τὸ ὅπλον= wapen
ἵστημι Α: ἔστησα= doen staan
ἵσταμαι Α: ἔστην= gaan staan
καθίστημι Α: καθέστησα= in een toestand brengen, aan- instellen
καθίσταμαι Α: καθέστην= overgaan tot, worden
θαυμαστος = bewonderenswaardig
πως = op de een of andere manier, enigszins
πίπτω FUT: πεσοῦμαι= vallen
τρέπω Α: ἔτραπον= wenden, keren
τρέπομαι Α: ἐτραπόμην = zich wenden, zich keren, op de vlucht slaan

Ingezonden op 20-06-2016 - 1312x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!

voting system
1
2
3
4
5

Deze overhoring is meer dan zeven jaar geleden ingestuurd. Dit was de begintijd van woordjesleren.nl!!
Waarschijnlijk werk je met een recentere uitgave en wijkt jouw boek af van de inzending hierboven.

Vakken

Pallas

25 25 26 27 28 niet alle woorden