Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Carte orange unit 6 (3e)
› 6 apprendre 1 t/m 7
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Carte orange unit 6 (3e)
, deel 1
6 apprendre 1 t/m 7
Jaar 3 (havo/vwo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
âgé de ... ans = ... jaar oud la course = de wedstrijd, de rit permettre (als mettre) = in staat stellen, toestaan découvrir = ontdekken la façon = de manier la curiosité = de bezienswaardigheid durant = gedurende, tijdens se composer de = bestaan uit, samengesteld zijn uit l'institution (v) = de instelling les transports en commun (m) = het openbaar vervoer se situer = zich plaatsen, zich bevinden la décision = de beslissing, het besluit développer = ontwikkelen lointain = verafgelegen le passager = de passagier obliger = verplichten afin de = om te le bilan = de balans, het eindresultaat le VTT = de mountainbike le voyou = de straatjongen, het boefje, de schooier la banlieue = de buitenwijken condamner = veroordelen engager = aannemen la représentation = de voorstelling la tenue = de kleding, het tenue le criminel = de misdadiger la violence = het geweld la délinquance = de criminaliteit la tendance = de neiging grossir = aandikken l'image (v) = het beeld le gars = de kerel saccager = vernielen la blague = de grap revoir = herzien l'expression (v) = de uitdrukking reconnaître (als connaître) = herkennen rire = lachen se servir de (als partir) = gebruiken, zich bedienen van Pierre me connaît. = Pierre kent mij. Il m'a téléphoné. = Hij heeft mij gebeld. Je te vois après la classe? = Zie ik jou na school? Jean-Pierre nous a demandé de l'aider. = Jean-Pierre heeft on gevraagd hem te helpen. Daniel et Georges, je vous invite! = Daniel en Georges, ik nodig jullie uit. Monsieur, je peux vous poser une question? = Meneer, mag ik u een vraag stellen? On leur donne un texte débile. = Ze geven ze een idiote tekst. Je les vois tous les jours. = Ik zie ze elke dag. Je te vois. = Ik zie je. Je t'ai vu. = Ik heb je gezien. Je veux te voir. = Ik wil je zien. de vvv = l'office de tourisme (m) zwaar = lourd erven = hériter de het grasveld = la pelouse de begane grond = le rez-de-chaussée de woonkamer = la salle de séjour de open haard = la cheminée de zolder = le grenier vochtig = humide de ijskast = le frigo de magnetron = le micro-ondes de oven = le four de bank = le canapé de stoel = la chaise de kraan = le robinet de kast = l'armoire (v) de gootsteen = l'évier (m) het fornuis = la cuisinière het bad, de badkuip = la baignoire de handdoek = la serviette de spiegel = le miroir Ik zoek een hotel. = Je cherche un hôtel. Waar is dat hotel? = Où se trouve cet hôtel? Is het ver hier vandaan? = C'est loin d'ici? Welk nummer is het? = C'est à quel numéro? U gaat naar rechts. = Vous allez à droite. U gaat rechtdoor. = Vous allez tout droit. U neemt de eerste straat links. = Vous prenez la première rue à gauche. Hoeveel kamers zijn er? = Il y a combien de pièces? Er is een grote woonkamer met een open haard. = Il y a une grande salle de séjour avec une cheminée. Op de eerste verdieping zijn vier slaapkamers. = Au premier étage, il y a quatre chambres. Is er een bus die hiervandaan vertrekt? = Est-ce qu'il y a un bus qui part d'ici? Het is een groot buitenhuis. = C'est une grande maison de campagne. aankomen = arriver we zijn net aangekomen = on vient d'arriver de ontdekking = la découverte gaan zitten = s'asseoir ademen, inademen = respirer de wandeling = la promenade langs = le long de markeren, aangeven = marquer de grens = la limite aan het eind van = au bout de de automaat = le distributeur het gebouw = le bâtiment de kerk = l'église (v) het standbeeld = la statue het gemeentehuis = la mairie de boom = l'arbre (m) in het midden van = au milieu de tegenover = en face de aan de andere kant van = de l'autre côté de naast = à côté de We zijn net aangekomen. = On vient d'arriver. Waar kom je vandaan? = Tu es d'où? We verveelden ons dood. = On s'ennuyait à mort. Er zijn zat dingen voor jongeren. = Il y a plein de trucs pour les jeunes. Je komt bij het plein. = Tu tombes sur la place. Ik loop liever. = Je préfère marcher. We kunnen een wandeling maken langs ... = On peut faire une promenade le long de ... Welke lijn moeten we nemen? = Il faut prendre quelle ligne? Welke richting is het? = C'est quelle direction? Je moet overstappen. = Il faut changer. We stappen uit bij St. Michel. = On descend à St. Michel. We hebben twee jaar in ... gewoond. = On a habité deux ans à ... Er zijn altijd veel mensen op straat. = Il y a toujours du monde dans la rue.
Ingezonden op 25-06-2016 - 238x bekeken.
Laatst bijgewerkt:
26-06-2016
.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!