Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Examenwoorden Nederlands
› 1
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Examenwoorden Nederlands
hoofdstuk 1
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
aanname = veronderstelling, vooronderstelling, hypothese aanspraak hebben op iets = Het Recht hebben iets te bezitten alternatief = andere mogelijkheid authentiek = echt en daardoor betrouwbaar autonomie = onafhankelijkheid autoritair = vooral gebaseerd op of vooral gebruikmakend van macht bekrompen = beperkte opvattingen hebben, burgerlijk, provinciaal beleid = wijze van handelen, besturen, politiek betwistbaar = onzeker, niet op aanwezige argumenten steunend, twijfelachtig brede consensus = brede overeenstemming van gevoelens of opvattingen cliché = te vaak gebruikte en daardoor afgezaagde uitdrukking collectief = een groep samenwerkende personen, gemeenschappelijk compromis = schikking tussen twee partijen waarbij ieder iets toegeeft concept = ontwerp, idee concreet = duidelijk en bepaald comtemporain = hedendaags, uit deze tijd, eigentijds controverse = heftig meningsverschil cynisme = levenshouding waarbij men afwijzend staat tegenover idealisme democratisering = dichter bij het volk brengen, meer invloed van de massa toestaan denkraam = denkwijze, denkpatroon dilemma = moeilijke keuze dimensie = aspect diffuus = uiteenlopend, verstrooid, onregelmatig, vaak disciplineren = onder tucht brengen, ontwikkelen dogma's = vastomlijnde ideeën die je niet rationeel hoeft uit te leggen dynamisch = zich ontwikkelend efficiëntie = groot, nuttig effect hebben, doelgericht, doelmatig ergens een broertje aan dood hebben = ergens een grote hekel hebben aan iets erudiet = met kwaliteiten op het gebied van uitgebreide kennis essentie = het wezenlijke, de geestelijke kern, het allerbelangrijkste ethiek = praktische wijsbegeerte die zich bezighoudt met wat goed en kwaad is evident = overduidelijk, zeer duidelijk existentieel = betrokken op ons bestaan exorbitant = buitensporig, overdreven, overmatig expliciet = nadrukkelijk, uitdrukkelijk facilitering = het aanbieden van technische hulp, voorzieningen beschikbaar stellen geëngageerd = betrokken bij de problemen van de maatschappij geenszins = in het geheel niet in, geen enkel opzicht gedachtegoed = geheel van samenhangende denkbeelden, ideeën of gedachten gedogen = verdragen, dulden genuanceerd = rekening houdend met verschillen, niet zwart-wit denkend, niet extreem voor of tegen zijn gerelativeerd = tot zijn ware proporties terugbrengen, minder belangrijk vinden geschil = verschil van mening globalisering = mondialisering, over de hele wereld verspreid zijn grondbeginsel = basisprincipe, dogma: beginsel waarop iets berust of dat als regel of uitgangspunt wordt aangenomen hedonisme = genotzucht, leer dat eigen geluk het uitgangspunt van het menselijk handelen is en het hoogste goed is ideologie = het geheel van ideeën waarop een wijsgerig stelsel met een maatschappelijke of politieke boodschap is gebaseerd (zoals communisme, kapitalisme, fascisme), opvattingen illusie = zinsbegoocheling, droombeeld, luchtkasteel, utopie, denkbeeld dat een onwaarheid blijkt te zijn, vals ideaal impliceren = inhouden, betekenen inbreuk maken op = je niet houden aan, schenden, aantasten incident = een storend voorval, eenmalige gebeurtenis inconsistentie = gebrek aan samenhang, tegenstrijdigheid inherent zijn aan iets = eigen zijn aan iets, van nature innig verbonden zijn met iets instituties = instellingen, organisaties voor dienstverlening integriteit = betrouwbaarheid, onkreukbaarheid intensief = diepgaand, zo intens mogelijk, aandachtig interpretatie = verklaring, uitleg, verklarende uitleg intrinsiek = tot het wezen van iets behorend, vanuit iets of iemand zelf irrelevant = niet ter zake doende, onbelangrijk jegens = tegen, tegenover, ten opzichte van kanttekening = kleine (vaak kritische) opmerking, aantekening in de marche karakteriseren = kenmerken geven 'het kind met het badwater weggooien' = het goede tegelijk met het slechte verwerpen kosmopolitisme = wereldburgerschap, geschiktheid of streven om zich bij de aard van alle volkeren aan te passen latent = verborgen, blijvend liberalisering = het bevrijden van beperkingen of belemmeringen mandaat = opdracht manifesteren = zich openbaren, zich laten zien, voor het voetlicht treden mankementen = gebreken, defecten misvatting = verkeerde opvatting, verkeerd idee mondialisering = het over de hele wereld verspreiden, globalisering moreel dilemma = moeilijke keuzes op het gebied van goed en kwaad nuancering = het aanbrengen van een nuance, kleurschakering; iets niet zwart-wit zien obsessie = dwanggedachte, gedachten die je niet los kunt laten oogpunt = gezichtspunt, invalshoek, standpunt van waaruit men de zaak beschouwd ontaarden = verslechteren, degenereren, de goede aard van het voorgeslacht verliezen opportunisme = het handelen zonder bepaald beginsel, er naar streven om uit elke omstandigheid voordeel te behalen voor jezelf of voor je eigen partij of groep paradox = schijnbare tegenstelling pareren = (een aanval) afwenden, bestrijden, weerleggen participeren = deelnemen, deelhebben pragmatisch = op nut en bruikbaarheid gericht (iets) pretenderen = van zichzelf beweren dat men het genoemde kan of dat met de waarheid kent, doen alsof privilege = voorrecht procederen = een proces voeren, een rechtszaak aanspannen profijtbeginsel = regel dat wie ergens profijt van heeft, ervoor moet betalen; principe dat inhoudt dat de openbare voorzieningen zoveel mogelijk betaald moeten worden door mensen die er profijt van hebben rationaliteitsdenken = zo denken dat alleen het rationeel handelen van belang is reguleren = in orde maken, regelen remedie = middel ter verbetering scepsis = twijfel secularisatie = het proces waardoor het maatschappelijke leven onttrokken wordt aan de kerk en het geloof soevereiniteit = het hoogste gezag, omstandigheid dat en gezag onafhankelijk is van een ander gezag steevast = volgens vaste gewoonte, steeds, voortdurend strekking = boodschap, dat was de schrijver/spreker duidelijk wil maken subtiel = klein, alleen bij nauwkeurig toezien of met fijn gevoel waar te nemen of te begrijpen symptoom = aanwijzing, verschijnsel waaraan je een ontwikkeling herkent die nog wat verborgen is teloorgang = ondergang tendens = richting waarin iets zich ontwikkeld, trend, geneigdheid toeschrijven aan = beschouwen als veroorzaakt door uitlatingen = uiting, uitspraak ultiem = uiteindelijk, uiterst, opperst uniformiteit = eenvormigheid universeel = algemeen geldend verbijsterd = in de war, onthutst, van streek gebracht verloedering, verloederen = het slechter worden, het verval verzuiling = verdeling van de maatschappij in scherp gescheiden levensbeschouwelijke groeperingen vrijemarktwerking = proces waarbij zonder of met gerichte sturing van de overheid de marktmechanisme bepalend zijn voor vraag en aanbod; hierbij wordt er vanuit gegaan dat de vrije markt beter in staat is zaken te regelen dan de overheid waarborgen = instaan voor iets, ervoor zorgen dat iets goed blijft gaan, verzekeren zelfreflectie = het nadenken over je eigen doen en laten zucht tot iets = overdreven verlangen naar iets, begeerte tot iets
Ingezonden op 26-06-2016 - 538x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!