Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Easy Croatian (website)
› 0 Alles bij elkaar
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Easy Croatian (website)
0 Alles bij elkaar
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
zemlja=land nogometni klub=voetbalclub preduzeće=bedrijf napet=spannend moći=kunnen pobijediti=winnen utrka=race značajan=belangrijk selo=dorp o=over (about) dakle=dus biciklizam=wielrennen novost=nieuws dovoljno=genoeg ići pješke=wandelen česće=vaker kolega=collega također=ook zatim=daarna samo=slechts cilj=doel smatrati=vinden (van mening zijn) poseban=bijzonder preferirati=prefereren prošli=vorig obala=kust iznajmiti=huren krajolik=landschap vratiti se=terugkeren htjeti=willen, zullen započeti=starten uzeti=nemen trajekt=ferry zbog=vanwege otići=weggaan za (+acc)=voor, naar (bestemming trein, bus) putovanje=reis posljednji=laatste kilometar=kilometer Imam ... godine=Ik ben ... jaar kupiti=kopen pušiti=roken zato jer=omdat elke=svaki morati=moeten trebati=nodig hebben ići=gaan ugodan dan!=fijne dag! nema na čema=you're welcome dobar tek=eet smakelijk Ne pričam hrvatski=Ik spreek geen Kroatisch sporije, molim=kun je langzamer praten? ponovi, molim=kun je dat herhalen? precivam se=mijn achternaam is... živim u...=ik woon in... željeti (želi)=willen gdje?=waar? ali=maar doručkovati=ontbijten šećer=suiker bez (+ gen.)=zonder siječanj=januari veljača =februari ožujak=maart travanj=april svibanj=mei lipanj=juni srpanj=juli kolovoz=augustus rujan=september listopad=oktober studeni=november prosinac=december raditi kao=werken als činiti=doen znati=weten čuti (čuje)=horen voljeti (volim)=houden van prodavač(ica)=verkoper doktor(ica)=dokter učitelj(ica)=leraar odvjetnik (odvjetnica)=advocaat policajac (policajka)=politieagent pjevač(ica)=zanger(es) turistički vodič =gids sudac (sutkinja)=rechter prevoditelj(ica)=vertaler inženjer(ka)=ingenieur konobar(ica)=ober novinar(ica)=journalist što radiš?=wat doe je? gdje radiš?=waar werk je? dućan=winkel živjeti=wonen živjeti sam(a)=alleen wonen oženjen biti =getrouwd zijn (m) udana biti=getrouwd zijn (v) njegova žena=zijn vrouw ujutro=s morgens popodne=s middags navečer=s avonds nakon (+ gen)=na nakon posla=na het werk teretana=sportschool stan=flat cimer(ica)=kamergenoot firma=bedrijf tajnica=secretaresse doručkovati (doručkuje)=ontbijten obično=gewoonlijk tuširati se=douchen prati zube=tanden poetsen uvijek=altijd ići autom=met de auto gaan sat=uur vrijeme (vreme-)=tijd, weer počinjati (počinje)=beginnen od... do...=van... tot... svoj=mijn (jouw, zijn, haar) ručati=lunchen sendvič=sandwich trajati (traje)=duren boraviti=verblijven priroda=natuur kada=wanneer doći (dođe)=aankomen (arriveren) večerati=dineren marmelada=jam med=honing pecivo=gebak provoditi=doorbrengen (tijd) krevet=bed sok=sap cola=cola čaj=thee kava=koffie limunada=limonade narančada=sinaasappelsap pivo=bier čokolada=chocolademelk voda=water gazirana voda=spuitwater rajčica=tomaat krastavac (krastavc-)=komkommer kupus=kool patlidžan=aubergine špinat=spinazie blitva=snijbiet krumpir=aardappel luk=ui češnjak=knoflook tikvica=courgette mrkva=wortel povrće=groente voće=fruit jabuka=appel banana=banaan ananas=ananas jagoda=aardbei limun=citroen naranča=sinaasappel breskva=perzik lubenica=watermeloen meso=vlees piletina=kip teletina=kalfsvlees govedina=rundvlees svinjetina=varkensvlees janjetina=lamsvlees vanilija=vanille sladoled=ijs(je) desert=toetje predjelo=voorgerecht glavno jelo=hoofdgerecht aperativ=aperatief salata=salade kruh=brood čaša=glas tanjur=bord nož=mes vilica=vork žlica=lepel alergičan=allergisch konobar=ober plaćati=betalen zajedno=samen čitati=lezen kuhati=koken pjevati=zingen raditi=werken plivati=zwemmen spavati=slapen učiti=leren, studeren voziti=rijden jesti (jede)=eten pisati (piše)=schrijven piti (pije)=drinken plakati (plače)=huilen plesati (pleše)=dansen skakati (skače)=springen on=hij ona=zij još=nog steeds već=al trčati (trči)=rennen ležati (leži)=liggen baka=oma juha=soep knjiga=boek mama=moeder pjesma=liedje riba=vis sestra=zus tata=vader teta=tante televizija=tv večera=avondeten čekati=wachten (op) gledati=kijken (naar) imati=hebben slušati=luisteren (naar) tražiti=zoeken (naar) pizza=pizza ne=niet nemati=niet hebben šalica=kop, mok nikad(a) ne=nooit uopće ne=helemaal niet još ne=nog niet više ne=niet meer često=vaak ponekad=soms rijetko=niet vaak stalno=steeds svaki dan=elke dag skoro=bijna skoro nikad(a) ne=bijna nooit možda=misschien očito=blijkbaar sigurno=zeker vjerojatno=waarschijnlijk opet=opnieuw ponov(n)o=opnieuw prvi put=voor het eerst auto=auto jutro=morgen mlijeko=melk nebo=lucht more=zee pismo=brief vino=wijn brod=schip film=film ručak=lunch vlak=trein poznavati (poznaje)=(iemand) kennen rezati (reže)=snijden brat=broer čovjek=man galeb=meeuw konj=paard sin=zoon muž=man (echtgenoot) magarac (magarc-)=ezel pas (ps-)=hond vrabac (vrapc-)=mus dolaziti=(aan)komen putovati (putuje)=reizen ići (ide)=gaan odlaziti=verlaten, uitreizen Amerika=Amerika bolnica=ziekenhuis hotel=hotel Hrvatska=Kroatië grad=stad kafić=café kino=bioscoop park=park restoran=restaurant škola=school u (+acc)=naar na (+acc)=naar, op plaža=strand trg=plein otok=eiland planina=berg sjever=noord jug=zuid zapad=west istok=oost na fakultet=naar de universiteit na more=naar zee na posao=naar het werk na praznike (mv)=op vakantie na put=op reis na selo=naar het platteland koncert=concert nogomet=voetbalwedstrijd odmor=vakantie ples=dans sastanak=bijeenkomst fešta=feest rođendan=verjaardag zabava=feest na sunce=in de zon na zrak=naar buiten (frisse lucht) sad(a)=nu danas=vandaag sutra=morgen prekosutra=overmorgen sljedeće godine=volgend jaar sljedeći mjesec=volgende maand sljedeći tjedan=volgende week uskoro=snel (binnenkort) blizu=vlakbij daleko=ver weg dalje=verder weg unutra=binnen ovamo=hier natrag, nazad=terug van=buiten tamo, onamo=daar kamo?=waar? brijati (brije)=scheren buditi=wakker worden oblačiti=aantrekken (kleren) prati (pere)=wassen svlačiti=uittrekken (kleren) vraćati=teruggeven majica=shirt lice=gezicht vraćati se=terugkomen zabavljati=vermaken zvati (zove)=roepen zabavljati se=het leuk hebben zvati se (zove)=heten otvarati=openen prozor=raam igrati=spelen (sport, spel) košarka=basketbal nogomet=voetbal šah=schaken tenis=tennis svirati=spelen (muziekinstrument) nadati se=hopen peći (peše)=bakken biti (je)=zijn dosadno=saai hladno=koud kasno=laat lijepo=mooi mračno=donker oblačno=bewolkt rano=vroeg sunčano=zonnig toplo=warm vedro=helder vruće=heet zabavno=leuk malo=een beetje jako=erg (zeer, informeel) vrlo=zeer (erg, formeel) prilično=aanzienlijk dosta=nogal stvarno=echt (really) pre-=te (~) strašno=vreselijk (bijw.) užasno=vreselijk (bijw.) ovdje=hier tu=hier (2) svugdje=overal tamo=daar vani=buiten padati=vallen kiša=regen snijeg=sneeuw puhati (puše)=blazen vjetar (vjetr-)=wind kiša pada=het regent vjetar puše=het waait vrijeme=weer 0=nula 1=jedan 2=dva 3=tri 4=četiri 5=pet 6=šest 7=sedam 8=osam 9=devet 10=deset 11=jedanaest 12=dvanaest 13=trinaest 14=četrnaest 15=petnaest 16=šesnaest 17=sedamnaest 18=osamnaest 19=devetnaest 20=dvadeset 21=dvadeset i jedan 30=trideset 40=četrdeset 50=pedeset 60=šezdeset 70=sedamdeset 80=osamdeset 90=devedeset u tri=om drie uur za (+acc)=naar koliko je sati?=hoe laat is het? radno vrijeme=openingstijden (werkuren) kada?=wanneer? oko dva=rond twee uur točno=precies podne=12 uur (middag) ponoć=middernacht pet i pol=half zes ponedjeljak (ponedjeljk-)=maandag utorak (utork-)=dinsdag srijeda=woensdag četvrtak (četvrtk-)=donderdag petak (petk-)=vrijdag subota=zaterdag nedjelja=zondag u (+acc)=op (bij dagen) vikend=weekend kuća=huis žena=vrouw stol=tafel kost (f)=bot (been) most=brug bol (f)=pijn bolest (f)=ziekte jesen (f)=herfst krv (f)=bloed ljubav (f)=liefde noć (f)=nacht obitelj (f)=familie ponoć (f)=middernacht riječ (f)=woord sol (f)=zout večer (f)=avond brz=snel čist=schoon dubok=diep dug=lang gotov=klaar jak=sterk jeftin=goedkoop lijep=mooi mali=klein mlad=jong nov=nieuw poznat=bekend pun=vol slab=zwak skup=duur spor=langzaam star=oud širok=wijd suh=droog velik=groot visok=hoog, lang zdrav=gezond bijel=wit crn=zwart crven=rood ljubičast=paars narančast=oranje plavi=blauw siv=grijs smeđ=bruin zelen=groen žut =geel loš=slecht vruć=heet tamno-=donker- svjetlo-=licht- plava kosa=blond haar crno vino=rode wijn lila (verbuigt niet)=lila roza (verbuigt niet)=roze dobar (dobr-)=goed gladan (gladn-)=hongerig hladan (hladn-)=koud mokar (mokr-)=nat mračan (mračn-)=donker (zonder licht) opasan (opasn-)=gevaarlijk prazan (prazn-)=leeg ružan (ružn-)=lelijk sladak (slatk-)=zoet sretan (sretn-)=gelukkig strašan (strašn-)=vreselijk taman (tamn-)=donker (donker gekleurd) tužan (tužn-)=triest umoran (umorn-)=moe važan (važn-)=belangrijk žedan (žedn-)=dorstig bolestan (bolesn-)=ziek topao (topl-)=warm debeo (debel-)=dik mastan (masn-)=vet lagan =licht, makkelijk nizak (nisk-)=laag, klein kratak (kratk-)=kort težak (tešk-)=zwaar, moeilijk besplatan (besplatn-)=gratis slobodan (slobodn-)=vrij super=super dobro jutro=goedemorgen dobar dan=goedendag dobra večer=goedenavond bok=hoi/doei ćao=hoi/doei kako si?=hoe is het met je? kako ste?=hoe is het met u? izgledati=eruit zien odlično=geweldig (gaaf) moliti (+acc)=verzoeken drago mi je=ik ben blij (je te zien) izvolite=alstublieft (bij geven) hvala=dank u doviđenja=tot ziens laku noć=weltrusten vidimo se=tot ziens (informeel) čujemo se=tot horens pozdrav=doei sretan put=goede reis kuhar=kok kuharica=kokkin pjevač=zanger pjevačica=zangeres profesor=professor profesorica=professor (v) student=student studentica=studente učitelj=leraar učiteljica=lerares čovjek=mens, man muškarac=man (met nadruk op mannelijk) nisam=ik ben niet moj=van mij kolač=cake kuhinja=keuken ladica=la ormar=kast peć (f)=oven soba=kamer stan=appartement u (+ loc)=in na (+ loc)=op slica=foto red=rij u redu=ok (in de rij) hladnoća=kou davati (daje)=geven nuditi=aanbieden pokazivati (pokazuje)=laten zien poklanjati=cadeau doen prodavati (prodaje)=verkopen slati (šalje)=verzenden čestitka=(wens)kaart dar=cadeau poklon=cadeau (2) poruka=bericht razglednica=(post)kaart pomagati (pomaže)=helpen pripadati=zijn van dijete (djetet-)=kind pile (pilet-)=kip diviti se=zich verwonderen smijati (smije) se=lachen frizer=kapper zubar=tandarts doma=huis sličan (sličn-)=hetzelfde als jezero=meer autobusni=bus- (bnw) željeznički=trein- (bnw) kolodvor=station stanica=halte Bugarska=Bulgarije Češka=Tsjechië Danska=Denemarken Engleska=Engeland Francuska=Frankrijk Grčka=Griekenland Irska=Ierland Mađarska=Hongarije Nizozemska=Nederland Njemačka=Duitsland Poljska=Polen Škotska=Schotland Španjolska=Spanje Švedska=Zweden Švicarska=Zwitserland Turska=Turkije Austrija=Oostenrijk Bosna=Bosnië Brazil=Brazilië Italija=Italië Kina=China Portugal=Portugal Rusija=Rusland Srbija=Servië češki=Tsjechisch engleski=Engels francuski=Frans hrvatski=Kroatisch kineski=Chinees mađarski=Hongaars njemački=Duits portugalski=Portugees ruski=Russisch srpski=Servisch španjolski=Spaans švedski=Zweeds talijanski=Italiaans turski=Turks nizozemski=Nederlands na hrvatskom=in het Kroatisch kako se kaže=hoe zeg je... Hrvat=Kroaat Hrvatica=Kroatische (vrouw) Bosanac (Bosanc-)=Bosniër Bosanka=Bosnische (vrouw) Srbin=Serviër Srpkinja=Servische (vrouw) ovaj (ov-)=dit taj (t-)=dat onaj (on-)=dat (ver weg) drugi=een andere jedan=een neki=een zekere ovako=op die manier tako=zo toliko=zo veel ovakav (ovakv-)=zo'n ovolik=zo groot jutros=vanmorgen noćas=vannacht večeras=vanavond moj=mijn tvoj=jouw svoj=zijn (mijn, jouw, haar) naš =onze vaš =jullie (bezittelijk) njen=haar njegov=zijn (van hem) mamin=van moeder Goranov=van Goran broj telefona=telefoonnummer bojati (boji) se (+gen)=bang zijn sjećati se=herinneren kod (+gen)=bij kod kuće=thuis rječnik=woordenboek ključ =sleutel vlasnik=eigenaar vrh=top s(a) (+gen)=van(af) (tegenovergestelde van na + acc) iz (+gen)=van(af) (tegenovergestelde van u + acc) od (+gen)=van(af) (tegenovergestelde van kod + gen) odakle=waarvandaan? odakle si?=waar kom je vandaan? u sobu=naar de kamer u sobi=in de kamer iz sobe=(van)uit de kamer na plažu=naar het strand na plaži=op het strand s plaže=van het strand zubaru=naar de tandarts kod zubara=bij de tandarts od zubara=van de tandarts (weg) kamo?=waarheen gdje?=waar odavde=hiervandaan otkad(a)?=sinds wanneer? odsad(a)=vanaf nu otad(a)=vanaf dan odavno=sinds lange tijd odnedavno=sinds kort dokad(a)?=tot wanneer dosad(a)=tot nu dotad(a)=tot dan donedavno=tot voor kort sok od jabuke=appelsap prije (+gen)=voor prije (los)=eerder poslije (+gen)=na poslije (los)=later evo (+gen)=hier is... hladno mi je=ik heb het koud bučno=luidruchtig lijepo=leuk loše=slecht, ziek pre-=te osjećati (se)=(zich) voelen kako se osjećaš?=hoe voel je je? drago mi je=ik ben blij žao mi je=het spijt me dosta je (+gen)=er is genoeg... previše je (+gen)=er is te veel... premalo je (+gen)=er is te weinig... problem=probleem davno=lang geleden jučer=gisteren malo prije=net (zojuist) nedavno=kort geleden nekad=even geleden ranije=eerder vući (vuče)=trekken gristi (grize)=bijten rasti (raste)=groeien gaće (mv)=onderbroek hlače (mv)=spijkerbroek naočale (mv)=bril novine (mv)=krant škare (mv)=schaar kliješta (mv)=tang leđa (mv)=rug pluća (mv)=long(en) vrata (mv)=deur usta (mv)=mond janje (janjet-)=lam štene (štenet-)=puppy ime (imen-)=naam rame (ramen-)=schouder vrijeme (vremen-)=weer, tijd peći (peče)=bakken teći (teče)=vloeien tući (tuče)=slaan vikati (viče)=roepen krava=koe bik=stier vol=os lisica=vos mačka=kat patka=eend ptica=vogel glava=hoofd koljeno=knie kost (f)=bot noga=been, voet nos=neus peta=hiel prst=vinger, teen ruka =arm, hand trbuh=buik vrat=nek zub=tand boljeti (boli)=pijn doen svrbiti=jeuken boli me zub=mijn tand doet pijn svrbi me noga=ik heb jeuk aan mijn been oko (mv: oči)=oog uho (mv: uši)=oor tko? =wie? (N) kog(a)?=wie? (A,G) kom(e)?=wie? (DL) što?=wat? (N,A) čemu?=wat? (DL) čega?=wat? (G) dešavati se=gebeuren događati se=gebeuren (2) putnik=reiziger razlog=reden uspjeh=succes lijek=zorg zid=muur broj=nummer miš=muis princ=prins zec=konijn car (carevi)=tsaar sir (sirevi)=kaas kut=hoek crv=worm đak=leerling gost=geest gumb=knop keks=koekje mrav=mier sat (satovi)=klok glumac (glumc-)=acteur lonac (lonc-)=pot nokat (nokt-)=nagel bubanj (bubnj(ev)-)=drum češalj (češlj(ev)-)=kam dio (dijel(ov)-)=deel lakat (lakt(ov)-)=elleboog vjetar (vjetr(ov)-)=wind golub (golub(ov)-)=duif labud (labud(ov)-)=zwaan muzej=museum ustajati (ustaje-)=opstaan onda=daarna šminkati se=zich opmaken (make-up) nakon toga=daarna (na dat) probuditi=wekken dok=(zolang) als, terwijl žuriti se=zich haasten popiti=(op)drinken pojesti=(op)eten uzeti (uzme-)=nemen nešto=iets pekara=bakker najčešće=het vaakst pauza=pauze ured=kantoor završavati=klaar zijn met (to finish) u 5. razredu=in de vijfde klas razred=klas (leerjaar) spremati=bereiden domaća zadaća=huiswerk prati suđe=afwassen trening=training trenirati=trainen na žalost=helaas putnik (putnici)=reiziger razumjeti (razumije-)=begrijpen upoznavati (upoznaje-)=leren kennen zar ne?=nietwaar? autoput=autoweg putni=reis- (bnw) torba=tas preko puta=aan de overkant (van de weg) razgovor=conversatie dogovor=overeenkomst dogovoriti se=overeenkomen ugovor=contract Nizozemac=Nederlander zašto?=waarom? kazati (kaže-)=zeggen Slovenac=Sloveen Slovenka=Sloveense (vrouw) Crnogorac=Montenegrijn Crnogorka=Montenegrijnse (vrouw) Makedonac=Macedoniër Makedonka=Macedonische (vrouw) Škot=Schot Škotkinja=Schotse (vrouw) Irac=Ier Irkinja=Ierse (vrouw) Nijemac=Duitser Njemica=Duitse (vrouw) Francuz=Fransman Francuskinja =Franse (vrouw) Amerikanac=Amerikaan Amerikanka=Amerikaanse (vrouw) Talijan=Italiaan Talijanka=Italiaanse (vrouw) Španjolac=Spanjaard Španjolka =Spaanse (vrouw) Portugalac=Portugees Portugalka=Portugese (vrouw) pošta=postkantoor kazalište=theater kiosk=kiosk knjižara=boekhandel ljekarna=apotheek baš =echt (heel) da=dat (niet aanwijzend) znaš da...=je weet dat... doći=komen kavana=café sjediti=zitten svi=iedereen treći=derde nekoliko puta=een aantal keer dnevno=dagelijks baviti se sportom=aan sport doen odredište=bestemming ići na piće=iets gaan drinken omiljen=favoriet (bnw) supruga=vrouw (echtgenote) vrt=tuin vinograd=wijngaard proizvoditi=produceren maslina=olijf ulje=olie maslinovo ulje=olijfolie ondje=daar stavljati=(neer)zetten (to put) glavni grad=hoofdstad stanovnik=inwoner jezik=taal (tong) veći=groter nalaziti=vinden (ontdekken) nalaziti se=zich bevinden obožavati=houden van (to adore) graničiti (s)=grenzen (aan) služben=officieel koristiti=gebruiken od toga=daarvan naseljen=bewoond granica=grens ljeto=zomer zima=winter jesen=herfst proljeće=lente dok=terwijl imati vremena=tijd hebben kroz (+acc)=door naročito=vooral rado=blij slagati se=het ermee eens zijn slažem se=daar ben ik het mee eens izlaziti=verlaten (uitgaan) pomalo=een beetje zrakoplov=vliegtuig (oud woord) avion=vliegtuig (nieuw woord) najprije=eerst naći=vinden (ontdekken, pf) može=oké ući (uđe)=ingaan (binnengaan, pf) zatvarati=sluiten sjetiti se=herinneren (pf) šetati=wandelen (lopen) pokraj=naast (langs) pitati=vragen odgovarati=reageren predlagati (predlaže)=voorstellen (suggereren) ni=ook niet (neither) izvrstan=uitstekend cvijet=bloem cvijeće=bloemen (mass noun) grana=tak granje=takken (mass noun) grm=struik grmlje=struiken (mass noun) kamen=steen kamenje=stenen (mass noun) list=blaadje (van een boom) lišće=blaadjes (mass noun) trn=doorn trnje=doornen (mass noun) list (listovi)=blaadje (papier) papir=papier piće=drankje(s) oružje=wapens (mass noun) rublje=was (mass noun) smeće=afval (mass noun) suđe=afwas (mass noun) odjeća=kleding (mass noun) obuća=schoenen (footwear, mass noun) braća=broers (mass noun) djeca=kinderen (mass noun) mačić =kitten pilić =kip (alt.) štenac (štenc-)=puppy ukusan=lekker živjeli!=proost! groblje=begraafplaats šlag=slagroom zlatarna=juwelier centar=centrum frizerski salon=kapsalon crkva=kerk kikiriki (kikirikij-)=pinda luka=haven pršut=ham trgovina=winkel (supermarkt) tunel=tunnel čestitamo=gefeliciteerd pomoć =hulp (help!) račun=rekening kupaonica=badkamer preporučivati (preporučuje-)=aanraden mnogo=veel dječak=jongen djevojčica=meisje novac=geld bankomat=pinautomaat otvoreno=geopend zatvoreno=gesloten moguć =mogelijk nemoguć =onmogelijk lijevo=links desno=rechts ispravan=correct pogrešan=fout (verkeerd) ništa (gen: ničeg)=niets gospodin=meneer gospođa=mevrouw hodati=lopen sve=alles zaboraviti=vergeten govoriti=spreken svijet=wereld ulaznica=kaartje (toegangsbewijs) igra=spel rijeka=rivier život=leven (znw) mobitel=mobiele telefoon pola=half osoba=persoon manje=minder nedostaješ mi=ik mis je namjeravati=van plan zijn planirati=plannen pokušavati=proberen ne smjeti (smije-)=niet mogen namjera=intentie obaveza=verplichting plan=plan potreba=noodzaak pravo=recht (als in mensenrecht) želja=wens sviđati se=leuk vinden cipela=schoen zanimati (+acc)=interessant zijn voor ne zanima me=het interesseert me niet evo nas=daar zijn we formalnost=formaliteit kolica=rolkoffer (mv) prolaziti=passeren stvar (vr)=ding upravo=juist (precies) stvari (vr, mv)=spullen veseliti se=blij zijn met dolazak=aankomst ga=hem (acc) naći (nađe)=vinden netko=iemand pazi!=kijk uit! pokazati (pokaže)=laten zien prtljaga=bagage putovnica=paspoort stizati (stiže)=arriveren uzimati=nemen (impf) vidjeti=zien zračna luka=vliegveld ugao (ugl-)=hoek imati pravo=gelijk hebben kišobran=paraplu krasno=prachtig prema=naar (richting) (+DL) prilaziti=benaderen zbilja?=echt? ocean=oceaan odrezak=schnitzel fontana=fontein Rim=Rome Beč=Wenen sjedalo=stoel (seat) unuka=kleindochter mjesto=plaats kćer=dochter nitko=niemand šešir=hoed lisnica=portemonnee (Kr.) ako=als dosta mi je=ik heb er genoeg van ozbiljno=serieus novčanik=portemonnee takav=zo (like that) misliti=denken zamisliti=bedenken (inbeelden) prvi=eerste drugi=tweede četvrti=vierde peti=vijfde šesti=zesde sedmi=zevende osmi=achtste rođen sam dvadeset osmog dvanaestog=ik ben geboren op 28 december datum=datum tavan=zolder kat=verdieping prizemlje=begane grond podrum=kelder zadnji=laatste (informeel) poslijednji=laatste (formeel) ja=ik me=mij (A,G) mi =mij (DL) ti=jij te=jou (A, G) ti=jou (DL) mi =wij nas=ons (A,G) nam =ons (DL) vi=jullie vas=jullie (A,G) vam=jullie (DL) je=haar (G) ju=haar (A) joj=haar (DL) ga=hem (A,G) mu=hem (DL) oni=zij (mv) ih=hen (A,G) im=hen (DL) mene=mij (nadruk, A,G) meni=mij (nadruk, DL) tebe=je (nadruk, A,G) tebi=je (nadruk, DL) sebe=zich (nadruk, A,G) sebi=zich (nadruk, DL) nas=ons (nadruk, A,G) nama=ons (nadruk, DL) vas =jullie (nadruk, A,G) vama=jullie (nadruk, DL) nje=haar (nadruk, G) nju=haar (nadruk, A) njoj=haar (nadruk, DL) njega=hem (nadruk, A,G) njemu=hem (nadruk, DL) njih=hen (nadruk, A,G) njima=hen (nadruk, DL) kod mene=bij mij (thuis) boravak=verblijf gradić=kleine stad lako=makkelijk ostajati (ostaje-)=(ver)blijven nego=maar (na negatieve zin) nikad se ne zna=je weet maar nooit rezervirati=reserveren svatko=iedereen pero=pen (2) igralište=speeltuin kupalište=badplaats (zwemgelegenheid) kovčeg=koffer nositi=dragen (brengen) momak (momk-)=jonge man unuk=kleinkind majka=moeder (form) brzo=snel (bijw) polako=rustig (langzaam) prekrasan=(te) prachtig glup=dom srećom=gelukkig (met geluk) nema nikoga doma=er is niemand thuis otac (oc-)=vader (form) svakako=zeker (inderdaad) vjerovati (vjeruje-)=geloven kraj=regio u blizni=(hier) vlakbij hajde(mo)=let's go i meni=ik ook predgrađe=voorstad na vrijeme=op tijd ostaviti=achterlaten pozdravljati=begroeten ljutiti se=boos zijn jasno=natuurlijk društvo=gezelschap taksi (taksij-)=taxi tramvaj=tram pomoću (+G)=met (using) kim(e)=(met) wie (instr.) čim(e)=(met) wat (instr.) mnom=(met) mij (instr.) tobom=(met) jou (instr.) sobom=(met) zich (instr.) njom=(met) haar (instr.) njim=(met) hem (instr.) pred (+instr.)=voor (in front of) s(a) (+instr.)=met olovka=pen skupa=samen (informeel) sam=alleen šuma=bos za stolom=aan tafel za volanom=achter het stuur čiji=wiens kakav (kakv-)=wat voor een koji=welk(e) među (+instr)=tussen htio bih=ik zou willen trebao bi=jij/hij zou moeten ne bih=liever niet radije... nego...=liever... dan... tjednima (instr)=weken(lang) satima (instr)=uren(lang) petkom (instr)=op vrijdag vikendom (instr)=in het weekend zimi=in de winter ljeti=in de zomer najesen=in de herfst u proljeće=in de lente oba, obje=beide (m/v) dva, dvije=twee (m/v) ispod=onder (+G) iznad=boven (+G) ispred=voor (positie) (+G) iza=achter (+G) do=bij (+G) uz=naast (+A) oko=rond (+G) pored=naast (+G) kod=bij (iemand) (+G) blizu=vlakbij (+G) po=op (bij beweging) (+DL) na primjer=bijvoorbeeld na sreću=gelukkig prema=volgens (+DL) brinuti se o (brine)=geven om (care about) ovisiti=ervan afhangen razgovarati =praten nekamo=ergens (heen) negdje=ergens odnekud=ergens vandaan nekakav=zoiets nečiji=van iemand nikamo=nergens (heen) nigdje=nergens niodkud=nergens vandaan ništa=niets nekako=hoe dan ook (somehow) nikako=op geen enkele manier svašta=van alles svakako=sowieso svaki=elke svačiji=van iedereen svakakav=van elke soort sav (sv-)=alle svi (mv sav)=iedereen (inform) hvala svima=dank aan iedereen ponijeti=nemen da vidim=laat zien! jer=daar (omdat) lift=lift (internationaal) recepcija=receptie suprug=man (echtgenoot) trenutak=moment umivaonik=wastafel dati=geven (pf) dizalo=lift (Kr) dvokrevetna soba=tweepersoonskamer pogled=uitzicht rezarvacija=reservering strana=zijde (kant) stubište=trap tad(a)=dan tuš=douche stolica=stoel tijekom=tijdens (+G) još uvijek=nog altijd stanovati (stanuje-)=wonen (in stad) cio (cijel-)=heel (compleet) ma nemojte!=echt waar? susjedne zemlje=buurlanden stići (stigne-)=bereiken kondukter=conducteur haljina=jurk otpratiti=vergezellen (pf) skupa=samen zaustavljati=stoppen jednostavno=simpel čistiti=schoonmaken sanjati=dromen ljubiti=kussen stomak=maag obraz=wang koža=huid trepavica=wimper obrva=wenkbrauw čelo=voorhoofd stopalo=voet kosa=haar brada=kin šaka=vuist prsa=borst stražnjica=billen papiga=papegaai medvjed=beer kornjača=schildpad pingvin=pinguin tigar=tijger svinja=varken muha=vlieg ovca=schaap morski pas=haai jelen=rendier tuljan=zeehond majmun=aap slon=olifant leptir=vlinder jež=egel krokodil=krokodil komarac=mug pauk=spin bubamara=lieveheersbeestje panda=panda žirafa=giraffe zmija=slang kokoš=hen orao=adelaar lav=leeuw srna=ree tajice=legging gležnjače=schoenen (tot enkels) japanke=slippers kaput=(lange) jas bluza=blouse čizme=laarzen etiketa s cijenom=prijskaartje cipele s potpeticom=hakken grudnjak=beha sandale=sandalen kratke hlaće=korte broek najlonke=kniekousen naušnice=oorbellen kravata=stropdas tenisice=tennisschoenen džemper=sweater suknja=rok prsten=ring odijelo=jasje (van pak) traperice=spijkerbroek šal=sjaaltje jakna=jas košulja=overhemd potkošulja=hemd sunčane naočale=zonnebril ogrlica=ketting pidžama=pyjama marama=sjaal narukvica=armband hulahopke=panty rukavice=zakken maska za ronjenje=duikbril kapuljača=capuchon remen=riem kapa=pet(je) čarape=sokken ima...=er is (er zijn) (+G) nema...=er is geen (er zijn geen) (+G) nedovoljno=onvoldoende nema ga=hij is er niet nema nikog=er is niemand (hier) nema problema=geen probleem četvrt=kwart polovina=eentweede trećina=eenderde četvrtina=eenvierde komad=stuk (piece) kriška=plak (slice) manjina=minderheid većina=meerderheid većina ljudi=de meeste mensen utakmica=wedstrijd (match) gomila=een groot aantal kutija=doos hrpa=een hoop vreća=zak kilogram=kilogram kila=kilo deka(gram)=10 gram tona=ton (gewicht) litra=liter jest ću=ik zal eten padat će kiša=het gaat regenen jednog dana=op een dag jednog=eens (ooit) zvijezda=ster pisac (pisc-)=schrijver dokument=document daska=plank karta=kaart školjka=schelp voćka=fruitboom nepravda=onrecht pažnja=aandacht prijetnja=dreiging šetnja=wandeling bajka=sprookje borba=gevecht lopta=bal maska=masker molba=gunst palma=palm plahta=laken tajna=geheim žalba=klacht dečko=jongen (2) dva cijela pet=tweeënhalf točka=punt zarez=komma koliko imaš godina? =hoe oud ben je? stoti=honderdste tisućiti=duizendste milijunti=miljoenste milijun=miljoen tisuća=duizend pogledati=kijken (pf) poslati (pošalje-)=zenden (pf) crtati=tekenen nacrtati=tekenen (pf) napisati (napiše-)=schrijven (pf) puniti=vullen napuniti=vullen (pf) slikati=schilderen naslikati=schilderen (pf) naučiti=leren (pf) obrijati (obrije-)=scheren (pf) oprati (opere-)=wassen (pf) pročitati =lezen (pf) pasti (padne)=vallen (pf) ostati (ostane-)=blijven balkon=balkon dama=dame dnevna soba=woonkamer domaći=huisgemaakt dovoljan=voldoende (bnw) pozivati=uitnodigen silaziti=omlaag komen spreman (spremn-)=klaar (gereed) svijetao (svijetl-)=licht (verlicht) posjediti=zitten (pf) prostran=ruim reći (rekne-)=zeggen (2) služiti=serveren (bedienen) spavaća soba=slaapkamer udoban (udobn-)=comfortabel zadovoljan (zadovoljn-)=tevreden telefon zvoni=de telefoon gaat jednokatnica=bungalow dvokatnica=huis met twee verdiepingen krov=dak ulazna vrata=voordeur dim=rook dimnjak=schoorsteen hodnik=gang naslonjač=leunstoel tepih=parket slika=schilderij polica za knjige=boekenplank zrcalo=spiegel madrac=matras jastuk=kussen (znw) zastor=gordijn tapete=behang (mv) dvosjed=bank (sofa) hladnjak=koelkast perilica=wasmachine štednjak=fornuis paliti (se) svjetlo=het licht aandoen grijalica=verwarming plin=gas pribor za jelo=bestek struja=elektriciteit iznajmljivati=verhuren boja=kleur odmah=onmiddellijk stolić=bijzettafel javljati se=contact opnemen tužno=verdrietig oglas=advertentie stanarina=huur povezan=verbonden uključen=inclusief polog=borg bratić=neef naći se=afspreken poznanik=kennis (vriend) pridružiti se=vergezellen, aansluiten bij (+dat) dočekati=wachten (pf) odjednom=ineens pa=dus (2) pokazati=laten zien (pf) zaista=echt (really, 2) sve je po starom=alles is zoals het was koštati=kosten marka=postzegel predati =inleveren (pf) poslati (pošalje)=verzenden (pf) preporučen=aanbevolen poštanski sandučić=brievenbus ukupno=in totaal mladić =jonge man koverta=envelop najbliži=dichtstbijzijnde nazvati=bellen pokušati=proberen (pf) kriv=schuldig kriv=verkeerd poslužiti se=gebruiken hitno=dringend cijena=prijs birati=kiezen zauzet=bezig donositi=brengen (impf) napiti se=dronken worden paziti=opletten (oppassen) roditelj=ouder sjesti (sjedne-)=gaan zitten (pf) voditi=meenemen (leiden) zato=daarom pitanje=vraag dojam=indruk duhovit=grappig ostavljati=verlaten razočarano=teleurgesteld naručivati (naručuje-)=bestellen polje=veld veseo=vrolijk životinja=dier krilo=vleugel kamion=vrachtwagen čamac=boot guma=band benzina=benzine motor=motor (engine) prijevoz=vervoer ranč=boerderij sud=rechtbank sveučilište=universiteit klub=club kamp=camping knjižnica=bibliotheek tržnica=markt (met kramen) zgrada=gebouw prostor=(de) ruimte banka=bank mjesto=locatie mrlja=vlek odijelo=pak (kleding) beba=baby djed=grootvader kralj=koning kraljica=koningin predsjednik=president susjed=buurman odrasla osoba=volwassene žrtva=slachtoffer igrač=speler navijač=fan mnoštvo=menigte posao=baan (job) pacijent=patiënt sveštenik=priester policija=politie vojska=leger vojnik=soldaat umjetnik=kunstenaar menadžer=manager društvo=maatschappij vjera=geloof raj=hemel pakao=hel smrt=dood lijek=medicijn vjenčanje=bruiloft rasa=ras seks=seks spol=sekse ubistvo=moord zatvor=gevangenis tehnologija=technologie energija=energie rat=oorlog mir=vrede napad=aanval izbor=verkiezing časopis=tijdschrift otrov=vergif puška=geweer sport=sport vježba=oefening droga=drug znak=teken nauka=wetenschap bog=god umjetnost=kunst bend=band (muziek) glazbalo=muziekinstrument piće=drankje jaje=ei kukuruz=maïs riža=rijst zrno=zaad boca=fles san=droom sapun=zeep stranica=bladzijde olovka=potlood pod=vloer strop=plafond bazen=zwembad brava=slot (van deur) igla=naald sat=klok lampa=lamp ventilator=ventilator mreža=netwerk računalo=computer program=programma laptop=laptop ekran=scherm kamera=camera radio=radio brada=baard usna=lip suza=traan jezik=tong srce=hart mozak=brein znoj=zweet glas=stem (voice) tijelo=lichaam drvo=boom mjesec=maan biljka=plant tlo=grond dolina=dal korijen=wortel (van plant) trava=gras pijesak=zand val=golf vatra=vuur led=ijs brdo=heuvel vrućina=hitte staklo=glas (materiaal) metal=metaal plastika=plastic drvo=hout dijamant=diamant glina=klei prašina=stof zlato=goud bakar=koper srebro=zilver materijal=materiaal metar=meter centimetar=centimeter krug=cirkel kvadrat=vierkant temperatura=temperatuur težina=gewicht rub=rand suglasnik=medeklinker samoglasnik=klinker svjetlo=licht (znw) zvuk=geluid povrijeda=blessure rupa=gat obrazac=patroon dno=bodem strana=zijkant prednji=voorkant stražnji=achterkant gore=op (naar boven) dolje=neer pravo=rechtdoor smjer=richting sezona=seizoen minuta=minuut sekunda=seconde letjeti=vliegen zaustaviti=stoppen slijediti=volgen ubiti=doden umrijeti=sterven nasmiješiti se=glimlachen pucati=schieten mirisati=ruiken okusiti=proeven dodirivati=aanraken spaliti=verbranden topiti=smelten kopati=graven eksplodirati=exploderen stajati=staan boriti se=vechten računati=tellen oženiti se=trouwen (m) udati se=trouwen (v) moliti=bidden gubiti=verliezen miješati=roeren saviti=buigen okrenuti=draaien graditi=bouwen podučavati=onderwijzen hraniti=voeden uhvatiti=vangen bacati=gooien gurati=duwen lomiti=breken objesiti=hangen tresti=schudden potpisati=tekenen (signeren) udarati=toeslaan podići=tillen uzak=smal tih=stil sretan=blij gluh=doof slijep=blind podao=gemeen bogat=rijk siromašan=arm (geld) tanak=dun ravan=plat muški=mannelijk ženski=vrouwelijk mekan=zacht tvrd=hard visoko=hoog (bw) nisko=laag (bw) plitak=ondiep prljav=vies mrtav=dood (bnw) živ=levend jelovnik=menukaart riblja juha=vissoep miješano meso=mixed grill razni=verschillend uz=bij, samen met (+acc) meni je svejedno=het maakt mij niet uit i jedno i drugo=allebei koliko se sjećam=voorzover ik me herinner zamoliti=verzoeken (pf) donijeti (donese-)=brengen na žaru=gegrild na kraju=tot slot palačinka=pannenkoek orah (mv orasi)=walnoot kako da ne=natuurlijk liker=likeur naručiti=bestellen (pf) obrok=maaltijd užina=tussendoortje gljiva=champignon biftek=biefstuk purica=kalkoen omlet=omelet grašak=erwt mahuna=boon ocat=azijn papar=peper kruška=peer šljiva=pruim marelica=abrikoos grožda=druif smokva=vijg spremiti se =zich klaarmaken (pf) posjet=bezoek izglačati =strijken (pf) izabrati=kiezen (pf) zgodan=passend praktičan=praktisch promet=verkeer s druge strane=aan de andere kant letnja večer=zomeravond izvanredan=buitengewoon miran=rustig gotovo=bijna mjesečina=maanlicht jedan od...=een van de uzdahnuti (uzdahne-)=verzuchten za studij=om te studeren zanimljiv=interessant potajno=geheim (bnw) pak=however aktivist=activist alternativan=alternatief (bnw) ambicija=ambitie apsolutan=absoluut (bnw) arhitekt=architect arhiva=archief atom=atoom Azija=Azië azijski=Aziatisch azil=asiel betonski=betonnen bomba=bom braniti=verdedigen branitelj=verdediger ček=cheque cigla=baksteen čovječanstvo=mensheid crtanje=tekening čvrst=stevig dah=adem depresija=depressie div=reus divovski=gigantisch dopuna=toevoeging dostupan=beschikbaar dostupnost=beschikbaarheid doza=dosis dramatičan=dramatisch Egipat=Egypte ekstrem=extreem emocija=emotie entuzijazam=enthousiasme fleksibilnost=flexibiliteit garaža=garage glasovir=piano glazbenik=muzikant gledatelj=kijker gnijezdo=nest grozd=tros grudi=boezem (mv) hvaliti=prijzen hvaliti se=trots zijn (opscheppen) igračka=(stuk) speelgoed impresionirati=indruk maken inteligentan=intelligent kolica=(winkel)kar (mv) invalidska kolica=rolstoel ipak=toch isključiv=exclusief istraživati=ontdekken istraživač=ontdekkingsreiziger izbjeglica=vluchteling izdanje=uitgave izdati=uitgeven izračun=berekening izvorni=authentiek (autochtoon) junak=held kalendar=kalender kanadski=Canadees kanal=kanaal kapetan=kapitein kemija=chemie kiseo (kisel-)=zuur (bnw) klasičan=klassiek kočiti=remmen količina=hoeveelheid komunikacija=communicatie koncentracije=concentratie korištenje=gebruik kraljevski=koninklijk kreativnost=creativiteit kritika=kritiek kucati=kloppen kupac=koper (afnemer) liječiti=genezen lov=jacht loviti=jagen luksuz=luxe mast=vet (znw) međunarodni=internationaal mesti (mete-)=vegen mješavina=samenstelling (mengsel) mrziti=haten mržnja=haat mudar=wijs mudrost=wijsheid munja=flits (bij onweer) Musliman=moslim naglednik=opzichter nadzor=toezicht naglasiti=benadrukken naime=namelijk najam=verhuur narod=(het) volk nasilan=gewelddadig navika=gewoonte nesigurnost=onzekerheid neslužben=informeel nevjerojatno=ongelooflijk nježan=teder (zacht) (bnw) oblak=wolk obrnut=omgekeerd ojačati=versterken okus=smaak oluja=storm omjer=verhouding opasnost=gevaar oprezan=voorzichtig (bnw) oralan=mondeling organ=orgaan osigurati=verzekeren osiguranje=verzekering osobno=persoonlijk (bijw) osobnost=persoonlijkheid oštar=scherp pametan=slim pehar=beker (prijs) pisač=printer pločica=tegel početak=begin pojam=idee poljoprivreda=landbouw pomoćnik=assistent popravljati=verbeteren (impf) popraviti =verbeteren (pf) posjedovati=bezitten pošten=eerlijk (bnw) potvrda=bevestiging praznina=leegte precizan=precies pregled=overzicht pregovarati=onderhandelen prepoznati=herkennen prevesti=vertalen (pf) priča=verhaal prigovor=bezwaar primiti =ontvangen (pf) primatelj=ontvanger prosvjed=protest protiv=tegen (+G) protivnik=tegenstander pustinja=woestijn radost=vreugde reagirati=reageren recept=recept ribnjak=vijver sastojak=ingrediënt šef=baas simbol=symbool sjati=schijnen skijati=skiën slabost=zwakte smanjenje=afname šok=schok sportaš=atleet sram=schaamte sramiti se=zich schamen, verlegen zijn stanodavac=huisbaas staza=pad (weg) stimulirati=stimuleren stoga=daarmee strast=passie (v) stražar=wachter strog=streng sudoper=gootsteen suprotan=tegenovergesteld suvremen=modern svakodnevan=dagelijks, elke dag svet=heilig tarifa=tarief tekući=vloeibaar terasa=terras terorist=terrorist terorizam=terrorisme težiti=wegen tipkovnica=toetsenbord tipka=toets tipkati=typen točnost=nauwkeurigheid ton=toon toranj=toren trener=trainer trgovac=koopman turist=toerist ukrasti=stelen (pf) krasti=stelen (impf) upitnik=vraagteken Uskrs=Pasen uvjeriti=overtuigen vidljiv=zichtbaar zadovoljstvo=tevredenheid zahvalan=dankbaar zasigurno=absoluut (for sure) štititi=beschermen (impf) zaštititi =beschermen (pf) zatvorenik=gevangene grabiti=grijpen (impf) zgrabiti=grijpen (pf) žurba=haast popeti se=klimmen atelje=atelier strm=steil uspinjača=kabelbaan skrenuti (skrene)=draaien, keren prema zapadu=naar het westen na jugoistoku=in het zuidoosten na lijevoj strani=aan de linkerkant tako je=dat klopt stići (stigne)=aankomen, arriveren (pf) malen=klein (II) pješak=voetganger donji=lager postojati (postoji)=bestaan stoljeće=eeuw današnji=hedendaags neboder=wolkenkrabber najduži=langste spomenik=standbeeld na konju=te paard zdenac=put biti vezan=verbonden zijn met konjanik=ruiter narediti=bestellen katedrala=kathedraal (vr) nasuprot =tegenover (+DL) povijest=geschiedenis svježe=vers, fris umjetnički=kunst- (bnw) motiv=thema pri=bij (+DL) pri ruci=bij de hand isti=dezelfde k=naar (+DL) pažljivo=voorzichtig pratiti=volgen objašnjavati=uitleggen prepoznavati=herkennen semafor=verkeerslichten benzinska crpka=tankstation drveće=bomen (mass noun) uklapati se=passen bij u svakom pogledu=in elk opzicht pretjerivati=overdrijven koliko dugo=hoe lang imam dojam da=ik heb het idee dat... lijepo se provedi=veel plezier dakako=natuurlijk daljina=afstand na dar=als cadeau darivati=schenken, cadeau doen (impf) darovati (daruje)=schenken, cadeau doen (pf) detalj=detail dijeliti=verdelen (impf) podijeliti =verdelen (pf) dijeliti s=delen met (+I) dirati=aanraken (impf) dirnuti (dirne)=aanraken (pf) disati (diše)=ademhalen divan=prachtig divlji=wild diviti se=aanbidden (+DL) dizalica=hijskraan dizati =tillen (impf) dignuti=tillen (pf) dizati se=opstaan, zich tillen (impf) dignuti se=opstaan, zich tillen (pf) djelomično=deels djetinjstvo=kindertijd dlaka=haar (lichaam) dlan=handpalm na dnu=op de bodem dobivati =krijgen (impf) dobiti (dobije)=krijgen (pf) dodavati (dodaje)=toevoegen, passen (bal) (impf) dodati=toevoegen, passen (bal) (pf) dogovarati=overeenkomen (impf) dogovoriti=overeenkomen (pf) dogovoreno=afgesproken dogovor=deal dokaz=bewijs dokazivati (dokazuje)=bewijzen (impf) dokazati (dokaže)=bewijzen (pf) dolje=neer, naar beneden domovina=vaderland donijeti (donese)=brengen (pf) doprinos=bijdrage doprinositi=bijdragen (impf) doprinijeti (doprinese)=bijdragen (pf) dopust=vakantie dopuštati=toestaan (impf) dopustiti=toestaan (pf) dostupan=toegankelijk dostupnost=toegankelijkheid dovoditi=brengen (persoon) (impf) dovesti (dovede)=brengen (persoon) (pf) dovoziti=brengen (rijden) (impf) dovesti (doveze)=brengen (rijden) (pf) dovršavati=afmaken (impf) dovršiti=afmaken (pf) dovršen=af, klaar džamija=moskee džem=jam džep=zak (broek, jas) đon=zool ekipa=team emitirati=uitzenden eno=daar is (+G) faliti=missen (f-) fali mi...=ik mis... (f-) fen=föhn gaće=onderbroek (v mv) gadan=walgelijk gađati=bedoelen, doelen op (A) galama=lawaai gasiti=doven (impf) ugasiti=doven (pf) gazda=eigenaar gazdarica=eigenares glad=honger glasan=luid (g-) godišnje doba=jaargetijde gol=naakt golem=enorm gorak (gork-)=bitter gorjeti=branden (impf) izgorjeti=branden (pf) gošća=gast (vr) gotovina=cash građanin=burger grah=boon, bonen granica=grens, limiet grijeh (mv grijesi/grijehovi)=zonde (znw) griješiti=een fout maken (impf) pogriješiti=een fout maken (pf) grijati (grije)=verwarmen grijan=verwarmd grb=wapen, embleem grob=graf grom=donder, onweer grozan=vreselijk grub=ruw grubost=brutaliteit gubiti=verliezen (impf) izgubiti=verliezen (pf) gubitak=verlies guliti=pellen (impf) oguliti=pellen (pf) gumica=gum gurati=duwen (impf) gurnuti (gurne)=duwen (pf) guska=gans gust=dik, dicht gušter=hagedis gutati=slikken (impf) progutiti=doorslikken (pf) gutljaj=slok gužva=menigte, file hajde=kom (op)! hlad=schaduw (gebouw) hladiti=koelen (impf) ohladiti=koelen (pf) hodnik=gang, hal hrabar=moedig hrabrost=moed hvatati=vangen (impf) uhvatiti=vangen (pf) iako=hoewel idući=volgende (i-) igrati=spelen (impf) odigrati=spelen (pf) inače=anders inozemstvo=buitenland u inozemstvu=in het buitenland ipak=toch, desondanks iscrpljen=uitgeput ishod=uitkomst isključivati (-uje)=uitsluiten, uitzetten (impf) isključiti=uitsluiten, uitzetten (pf) iskorištivati=gebruik maken van (impf) iskoristiti=gebruik maken van (pf) iskra=vonk iskren=eerlijk iskrenost=eerlijkheid iskusan=ervaren iskustvo=ervaring ispit=examen ispitivati (ispituje)=testen (impf) ispitati=testen (pf) ispravljati=corrigeren (impf) ispraviti=corrigeren (pf) ispravak=correctie ispred=voor, in front of (+G) ispunjavati =vervullen (impf) ispuniti =vervullen (pf) ispuštati=laten vallen (impf) ispustiti=laten vallen (pf) istina=waarheid istinit=waar, true izazov=uitdaging izbliza=van dichtbij izbor=keuze izdaleka=van ver izgled=voorkomen, look izgubljen=verloren izlagati (izlaže)=exposeren (impf) izložiti=exposeren (pf) izlog=winkelruit izložba=tentoonstelling između=tussen (+G) izmišljati=bedenken, uitvinden (impf) izmisliti=bedenken, uitvinden (pf) iznajmljivati (-uje)=huren, verhuren (impf) iznajmiti=huren, verhuren (pf) iznenada=plotseling iznenađivati (-uje)=verrassen (impf) iznenaditi=verrassen (pf) iznenađenje=verrassing iznimka=uitzondering izvan=buiten (+G) izvještaj=rapport izvlačiti=trekken (impf) izvući (izvuče)=trekken (pf) izvoditi=optreden, uitgeleiden (impf) izvesti (izvede)=optreden, uitgeleiden (pf) izvor=bron izvorni=oorspronkelijk izvršavati=afmaken (impf) izvršiti=afmaken (pf) jadan=miserabel jadnik=stakker jakost=kracht (I) jačina=kracht (II) jasan=duidelijk jedin=enkel, uniek jednak=gelijk jednakost=gelijkheid jednom=eenmaal, eens jednostavan=eenvoudig jednostavnost=eenvoud jedva=amper, slechts kada=badkuip kanta=emmer kanta za smeće=prullenbak kaplja=druppel kasniti=laat zijn (impf) zakasniti=laat zijn (pf) kašalj (kašlj-)=kuch, hoest kašljati (kašlje)=kuchen, hoesten katkad=zo nu en dan kazna=straf kažnjavati=straffen (impf) kazniti=straffen (pf) kihati (kiše)=niezen (impf) kihnuti (kihne)=niezen (pf) kip=standbeeld (k-) kiseo (kisel-)=zuur, giftig kiselina=vergif kišni=regenachtig kladiti se=wedden (impf) okladiti se=wedden (pf) klupa=bank(je) književnost=literatuur kocka=kubus kočiti=kapot gaan (auto) (impf) zakočiti=kapot gaan (auto) (pf) kolik=hoe groot koliko=hoeveel komad=stuk konačno=uiteindelijk kopati=graven (impf) iskopati =graven (pf) kora=schors korak=stap korisnik=gebruiker korist=gebruik koristan (korisn-)=handig kos=hellend koža=huid, leer krasti (krade)=stelen (impf) ukrasti (ukrade)=stelen (pf) krađa=diefstal kretati (kreće)=(beginnen te) bewegen krenuti (krene)=(beginnen te) bewegen krivac=schuldige krpa=(thee)doek krvav=bloedig kucati=kloppen (impf) pokucati=kloppen (pf) kupac=koper (klant) kupati=baden (impf) okupati=baden (pf) kupaće gaće=zwembroek kušati=proeven kvar=defect (znw) kvariti=stuk gaan (impf) pokvariti=stuk gaan (pf) lakši=makkelijker lakoća=gemak lanac=ketting laž=leugen lažan=fake, niet echt lagati (laže)=liegen let=vlucht (vliegtuig) leteći=vliegend lijen=lui lijenost=luiheid ljepota=schoonheid lijepiti=lijmen (impf) zalijepiti=lijmen (pf) lijegati (liježe)=tot rust komen (impf) leći (legne)=tot rust komen (pf) listati=browsen, bladzijde omslaan (impf) prolistati=browsen, bladzijde omslaan (pf) livada=weiland lizati (liže)=likken (impf) polizati (poliže)=likken (pf) lomiti=breken (impf) slomiti=breken (pf) lomljiv=breekbaar lonac=pan lopov=diefstal lovac=jager loviti=jagen, vangen (impf) uloviti=jagen, vangen (pf) lud=gek ludost=gekte luk=boog lukav=sluw lupati=slaan (impf) polupiti=slaan (pf) lutati=dwalen lutka=pop ljepilo=lijm ljepljiv=plakkerig ljestve=ladder (v mv) ljetovati (ljetuje)=de zomer doorbrengen ljubazan=beleefd ljubaznost=beleefdheid ljubiti=kussen (impf) poljubiti=kussen (pf) ljuljačka=zwaai ljuljati =zwaaien, zwieren (impf) zaljuljati=zwaaien, zwieren (pf) ljuštiti=schillen, pellen (impf) oljuštiti=schillen, pellen (pf) ljuska=schil ljut=heet, boos ljut na=boos op ljutiti=boos zijn (impf) naljutiti=boos zijn (pf) mač=zwaard magla=mist maglovit=mistig mahati (maše)=zwaaien (naar) maslac=boter maziti=aaien (impf) pomaziti=aaien (pf) mazati (maže)=smeren (impf) namazati (namaže)=smeren (pf) međutim=hoe dan ook mesnica=slagerij metla=bezem micati (miče)=bewegen (impf) maknuti (makne)=bewegen (pf) miris=geur mirisati (miriše)=ruiken mirovati (miruje)=rusten misao (misl-)=gedachte mišljenje=mening mišić=spier mišićav=gespierd mjehurić=bubbel mjera=meting mjeriti=meten (impf) izmjeriti=meten (pf) mješavina=mix mladost=jeugd mljeti (melje)=malen množina=meervoud močiti=natmaken (impf) smočiti=natmaken (pf) moć=kracht (III) moćan=krachtig molba=gunst, wens momčad=team (m-) mornar=zeeman mornarica=marine mrak=duisternis mreža=net, raster mršav=dun, slank mrziti=haten (impf) zamrziti=haten (pf) muka=(het) lijden munja=bliksem način=manier nad=boven (+I) nada=hoop naglo=plotseling (II) nagrada=prijs, award nagrađivati (-uje)=onderscheiden, uitreiken (impf) nagraditi=onderscheiden, uitreiken (pf) naivan=naief naivnost=naiviteit nađen=gevonden namjeravati=de intentie hebben om namještaj=meubels (ev) naopako=ondersteboven napokon=ten slotte napor=inspanning, moeite naporan=zwaar, moeilijk (n-) napuštati=opgeven (impf) napustiti=opgeven (pf) naručivati (-uje)=bestellen (impf) narudžba=bestelling naselje=buitenwijk nasilje=geweld naslov=titel nastajati (nastaje)=ontstaan, opkomen (impf) nastati (nastane)=ontstaan, opkomen (pf) nastavljati=doorgaan met (impf) nastaviti=doorgaan met (pf) nastup=optreden naticati (natiče)=zwellen (impf) nateći (nateče)=zwellen (pf) natečen=gezwollen naziv=term, naam (van iets) nazivati=noemen, bellen (impf) nazvati (nazove)=noemen, bellen (pf) nećak=neef (oomzegger) nećakinja=nicht (oomzegger) nedavni=recent nedostatak=tekort nejasan=onduidelijk neka=laat... (ww imp) nemoj=doe niet... nepravilan=onregelmatig neprestano=constant, steeds nered=troep, chaos nesposoban=incompetent nesreća=ongeluk nesretan=ongelukkig nestajati (nestaje)=verdwijnen (impf) nestati (nestane)=verdwijnen (pf) nestrpljiv=ongeduldig neugodan=onprettig nezaboravan =onvergetelijk nijedan=niemand, geen niz=neer (+A) nizak (nišk-)=laag, klein nizina=laagland noću=s nachts nositi=dragen (ook kleding) nuditi=bieden (impf) ponuditi=bieden (pf) nužan=nodig njega=verzorging nježan=zacht, teder njušiti=snuffelen (impf) ponjušiti=snuffelen (pf) njuška=snuit obavijest=informatie obaviještavati=informeren (impf) obavijestiti=informeren (pf) obećavati (obećaje)=beloven (impf) obećati=beloven (pf) obećan=beloofd obećanje=belofte objavljivati (-uje)=publiceren, bekend maken (impf) objaviti=publiceren, bekend maken (pf) obilaziti=bezoeken (impf) obići (obiđe)=bezoeken (pf) obilazak=bezoek objašnjavati=uitleggen (impf) objasniti=uitleggen (pf) obašnjenje=uitleg oblačiti=aankleden (impf) obući (obuče)=aankleden (pf) oblik=vorm obožavatelj=aanbidder obrana=verdediging obrazovanje=opleiding obuća=schoenen ocat (oct-)=azijn očekivati (-uje)=verwachten očišćen=schoongemaakt odbijati=weigeren, afslaan (impf) odbiti=weigeren, afslaan (pf) odgađati=uitstellen (impf) odgoditi=uitstellen (pf) odgovarati=beantwoorden, passen (impf) odgovoriti=beantwoorden, passen (pf) odgovarajući=passend odgovor=antwoord odletjeti (odleti)=wegvliegen odlučivati (-uje)=beslissen (om) (impf) odlučiti=beslissen (om) (pf) odluka=beslissing odmarati=rusten (impf) odmoriti=rusten (pf) odnositi=wegdragen, wegbrengen (impf) odnijeti (odnese)=wegdragen, wegbrengen (pf) odnos=relatie odustajati (odustaje)=opgeven (impf) odustati (odustane)=opgeven (pf) oduzimati=weghalen (impf) oduzeti (oduzme)=weghalen (pf) ograda=hek ograničivati=beperken (impf) ograničiti=beperken (pf) ogroman=enorm okolo=rond (+G) okretati (okreće)=draaien (impf) okrenuti (okrene)=draaien (pf) okrutan=gemeen okrutnost=gemeenheid osjećaj=gevoel, emotie osjećati se=zich voelen (impf) osjećati se=zich voelen (pf) osjetljiv=gevoelig oslobađati =bevrijden (impf) osloboditi=bevrijden (pf) oslobođen=bevrijd osnivati=opzetten, initiëren (impf) osnovati (osnuje)=opzetten, initiëren (pf) osnova=basis osobina=karakteristiek ostjati (ostaje)=blijven, verblijven (impf) ostati (ostane)=blijven, verblijven (pf) osveta=revanche osvježavati=opfrissen (impf) osvježiti=opfrissen (pf) otkrivati=ontdekken (impf) otkriti (otkrije)=ontdekken (pf) otpor=weerstand ozbiljan=serieus a=maar, en adresa=adres ako=als (if) alat=(stuk) gereedschap anđeo (anđel-)=engel američki=Amerikaans apoteka=apotheek (Eur.) autobus=bus automobilski=auto- (bnw) autocesta=snelweg na autocesti=op de snelweg avion=vliegtuig (Eur.) avionski-=vliegtuig- bacati=gooien (impf.) baciti=gooien (pf.) bačen=gegooid banka=bank (financieel) bar(em)=minstens, tenminste berba=oogst brati (bere)=plukken (impf) pobrati (pobere)=plukken (pf) besplatan=gratis bez=zonder (G) bezbrižan (bezbrižn-)=zorgeloos bicikl=fiets bijeg (mv bjegovi)=ontsnapping bjelina=functioneel wit bilježiti =noteren (impf) zabilježiti=noteren (pf) bilježnica=notitieblok biljni=planten- (bnw) birati=kiezen (impf) izabrati (izabere)=kiezen (pf) biran=gekozen bistar (bistr-)=helder, slim bistrina=transparantie biti=zijn (ww) bježati (bježi)=ontsnappen, vluchten (impf) pobjeći (pobjegne)=ontsnappen, vluchten (pf) blagajna=kassa na blagajni=achter de kassa blagajnica=caissière blato=modder blatan (blatn-)=modderig blizak (blisk-)=dichtbij (bnw) bliski prijatelj=goede vriend (close friend) blizina=nabijheid blizu=dichtbij (vz) (G) božica=godin božji=goddelijk bogatstvo=rijkdom bogataš=rijkaard bojati (boji)=schilderen (muur, hek) (impf) obojati (oboji)=schilderen (muur, hek) (pf) bojati se (boji)=bang zijn voor (G) ja se bojim paukova=ik ben bang voor spinnen bol=pijn (vr.) bolan (boln-)=pijnlijk bolest=ziekte (vr.) bolesnik=patiënt bolnički=ziekenhuis- (bnw) bolji=beter (verg. trap goed) bor=den (naaldboom) borac (borc-)=vechter ja se borim s mojim bratom=ik vecht met mijn broer ja se borim protiv vjetrenjača=ik vecht tegen windmolens brak=huwelijk u braku s ...=getrouwd met... brana=dam braniti=verdedigen (impf) braniti se od=zich verdedigen tegen obraniti=verdedigen (pf) brašno=meel braća=broers (coll.) brava=slot brdski=heuvel- (bnw) brijati (brije)=scheren (impf.) obrijati (obrije)=scheren (pf.) briga=zorg (twijfel) brinuti se=zich zorgen maken brinuti se o=zorgen voor (DL) brinuti se za =zorgen voor (A) brisati (briše)=verwijderen, wissen (impf) izbrisati (izbriše)=verwijderen, wissen (pf) brodski=schip- (bnw) brojati (broji)=tellen (impf) izbrojati (izbroji)=tellen (pf) brži=sneller brzina=snelheid na brzinu=op het eerste gezicht bubreg=nier bubrežna bolest=nierziekte bučan (bučn-)=lawaaiig budala=idioot (znw) budan (budn-)=wakker buditi se=wakker worden (impf) probuditi se=wakker worden (pf) buka=lawaai bunar=put, gat bušiti=boren (impf) probušiti (izbušiti)=boren (pf) car=tsaar cesta=weg na cesti=op de weg cio (cijel-)=heel (bnw) cjelina=geheel (znw) cijena=prijs (bedrag) cilj=finish crkveni=kerk- (bnw) crta=lijn crtati=tekenen (impf) nacrtati =tekenen (pf) crtež=tekening cura=meisje, vriendin curica=klein meisje curiti=lekken, druppelen (impf) iscuriti=lekken, druppelen (pf) cvijeće=bloemen (coll) cvjetni=bloemen- (bnw) čak=zelfs čamac (čamc-)=bootje čarapa=sok čaroban (čarobn-)=magisch čarobnjak=tovenaar čarolija=magie, betovering čast=eer (vr) svaka čast=goed gedaan! častan (časn-)=eervol časna (sestra)=non čavao (čavl-)=spijker čekati=wachten (impf) čekić=hamer čelik=staal čelični=stalen (bnw) čep=kurk čest=vaak češći=vaker čestitati=feliciteren (impf) čestitka=wenskaart češati (češe)=krabben (impf) počešati (počeše)=krabben (pf) češalj (češlj-, češljevi)=kam češljati=kammen (impf) počešljati=kammen (pf) četiri=vier četrdeset=veertig četvero=vier (mensen) četvorica=een viertal (mannen) činiti=doen, maken (impf) čini mi se da=het lijkt me dat... čistoća=reinheid čistiti=schoonmaken (impf) očistiti=schoonmaken (pf) čitati=lezen (impf) pročitati=lezen (pf) čitan=gelezen čitljiv=leesbaar čitav=heel, intact čizma=laars čokolada=chocolade čokoladni=chocolade- (bnw) čovjek=man, mens ljudi=mensen (mv) čučati (čuči)=hurken (impf) čučnuti (čučne)=hurken (pf) čudan (čudn-)=raar čuditi=verrassen (impf) začuditi=verrassen (pf) čuditi se=verbaasd zijn (impf) čudim se tvojemu pitanju=je vraag verrast me čuditi se da=verbaasd zijn dat čudo=wonder čuo sam za nesreću=ik hoorde van het ongeluk čupati=eruit halen (impf) isčupati=eruit halen (pf) čuvati=beschermen (impf) čuvar=bewaker čvrstoća=stevigheid čvor=knoop (kluwen) ćelav=kaal ćelavost=kaalheid pa=en, dan palac=duim pamtiti=zich herinneren (impf) zapamtiti=zich herinneren (pf) pamćenje=herinnering pamuk=katoen pandža=klauw par=paar para=stoom parkiralište=parkeerplaats patiti=lijden (ipmf) propatiti=lijden (pf) paziti=oppassen, uitkijken pažljiv=voorzichten pčela=bij (dier) peći=bakken (impf) ispeći=bakken (pf) penjati se=klimmen (impf) popeti se=klimmen (pf) pero=veer perje=veren(kleed) pileći=kippen- (bnw) pita=taart pjena=schuim pjesnik=dichter pješice=te voet plašiti=laten schrikken (impf) uplašiti=laten schrikken (pf) plašiti se=bang worden, vrezen (impf) uplašiti se=bang worden, vrezen (pf) ploviti=varen (impf) otploviti=varen (pf) pljuštati=plenzen (regen) pljusak=regenbui pobjeda=overwinning podsjećati=iemand herinneren aan (impf) podsjetiti=iemand herinneren aan (pf) pogađati=raken (impf) pogoditi=raken (pf) pokazivati=laten zien (impf) poklanjati=schenken, geven (impf) pokloniti=schenken, geven (pf) poklapati se=samenvallen (impf) poklopiti se=samenvallen (pf) poklopac=deksel pokraj=langs (+G) pokretati=starten, beginnen te bewegen (impf) pokrenuti =starten, beginnen te bewegen (pf) pokret=beweging pokrivač=deken pokrivati=bedekken (impf) pokriti=bedekken (pf) pokušaj=poging pomicati se=verhuizen (impf) pomaknuti se=verhuizen (pf) pomorac=zeeman (II) ponavljati=herhalen (impf) ponoviti=herhalen (pf) ponijeti=meenemen (iets met zich) (impf) ponos=trots (znw) ponosan=trots (bnw) popravak=reparatie popis=lijst popravljati=repareren, verbeteren (impf) popraviti=repareren, verbeteren (pf) poseban=speciaal, bijzonder posjećivati=bezoeken (impf) posjetiti=bezoeken (pf) postajati=worden (become) (impf) postati=worden (become) (pf) postavljati=neerzetten (impf) postaviti=neerzetten (pf) posuđivati=lenen (impf) posuditi=lenen (pf) poštar=postbode pošten=eerlijk poštenje=eerlijkheid poštovati=respecteren poštovan=gerespecteerd potvrda=bon, bevestiging potvrđivati=bevestigen (impf) potvrditi=bevestigen (pf) povećalo=vergrootglas povećavati=vergroten (impf) povećati=vergroten (pf) povesti=meenemen (iemand) poznavati=kennen požar=brand požurivati=opschieten, haasten (impf) požuriti=opschieten, haasten (pf) prag=drempel prah=stof pravda=recht, gerechtigheid pravedan=juist pravilo=regel, rule praviti=maken, creëren prazan=leeg predavati=doorgeven (impf) predati=doorgeven (pf) predlagati=voorstellen, suggereren (impf) predložiti=voorstellen, suggereren (pf) predmet=object prednost=voordeel predstava=show, theater prehlada=verkoudheid prekid=onderbreking prekidati=onderbreken (impf) prekinuti=onderbreken (pf) prelazati=passeren (impf) preći=passeren (pf) prepreka=obstakel prestrašen=angstig, bang pretpostavljati=aannemen (dat) (impf) pretpostaviti=aannemen (dat) (pf) pretpostavka=aanname preuzimati=overnemen (impf) preuzeti=overnemen (pf) prevoditi=vertalen (impf) prezime=achternaam prihvaćati=accepteren (impf) prihvatiti=accepteren (pf) prihvatljiv=acceptabel prijedlog=voorstel prijetiti=bedreigen prijetnja=bedreiging prijevod=vertaling pripadati=zijn van, horen bij (impf) pripasti=zijn van, horen bij (pf) pripremati=voorbereiden (impf) pripremiti=voorbereiden (pf) priprema=voorbereiding pristajati=instemmen, ermee eens zijn (impf) pristati=instemmen, ermee eens zijn (pf) pritisak=druk proba=repetitie proizvod=product proizvoditi=produceren (impf) proizvesti=produceren (pf) proizvodnja=productie prolaz=doorgang, passage prošlost=verleden promjenjiv=veranderlijk promjena=wisselgeld propadati=uiteenvallen, fallen (impf) propasti=uiteenvallen, fallen (pf) prorok=profeet proslava=viering, feest protivnik=rivaal provoditi=doorbrengen (impf) provesti=doorbrengen (pf) pružati=uitstrekken, aanbieden (impf) pružiti=uitstrekken, aanbieden (pf) pržiti=frituren (impf) ispržiti=frituren (pf) pust=leeg, verlaten puštati=vrijlaten, laten gaan (impf) pustiti=vrijlaten, laten gaan (pf) puž=slak rabljen=gebruikt rad=werk rađati=baren (impf) roditi=baren (pf) rođen=geboren raspoloženje=stemming, mood raspored=rooster raspravljati=discussiëren (impf) raspraviti=discussiëren (pf) rast=groei rastajati se=scheiden (huwelijk) (impf) rastati se=scheiden (huwelijk) (pf) razgovarati=praten, converseren razmak=afstand razmišljati=nadenken (impf) razmisliti=nadenken (pf) razvijati=ontwikkelen (impf) razviti=ontwikkelen (pf) razvoj=ontwikkeling na red=aan de beurt rezati=snijden, knippen (impf) izrezati=snijden, knippen (pf) rijedak=zeldzaam rješavati=oplossen (impf) rijesiti=oplossen (pf) rješenje=oplossing rob=slaaf ropstvo=slavernij roditeljski sastanak=ouderavond roštilj=barbecue rub=rand, marge rugati se=bespotten (impf) narugati se =bespotten (pf) rukav=mouw rukavica=handschoen rušiti=verwoesten (impf) srušiti=verwoesten (pf) ruža=roos ružan=lelijk sadašnji=huidig saditi=planten (impf) posaditi=planten (pf) sadržaj=inhoud saginjati=buigen, bukken (impf) sagnuti=buigen, bukken (pf) sajam=beurs, fair sastajati se=ontmoeten (impf) sastati se=ontmoeten (pf) savijati=buigen (impf) savinuti=buigen (pf) savjet=advies savršen=perfect savršenstvo=perfectie seljak=dorpeling shvaćati=begrijpen, realiseren (impf) shvatiti=begrijpen, realiseren (pf) shvatljiv=begrijpelijk sirov=rauw sjeći=snijden (impf) odsjeći=snijden (pf) sijeda koša=grijs haar silaziti=afdalen (impf) sići=afdalen (pf) sjećati se=zich herinneren (impf) sjetiti se=zich herinneren (pf) sjedati=gaan zitten (impf) sjesti=gaan zitten (pf) sjena=schaduw (persoon) skidati se=downloaden (impf) skinuti se=downloaden (pf) skroman =bescheiden skupljati=verzamelen (impf) skupiti=verzamelen (pf) slabiti=verzwakken (impf) oslabiti=verzwakken (pf) slagati=ordenen, sorteren (impf) složiti=ordenen, sorteren (pf) slagati se=ermee eens zijn (impf) složiti se=ermee eens zijn (pf) slan=zout (bnw) slava=glorie slaviti=vieren (impf) proslaviti=vieren (pf) slučaj=geval, ongeval slučajan=toevallig služiti=bedienen (gebruiken) smetati=in de weg zitten (impf) zasmetati=in de weg zitten (pf) smiješan=grappig snalaziti se=eruit komen, een weg vinden (impf) snaći se=eruit komen, een weg vinden (pf) snažan=sterk snimati=opnemen (film, muziek) (impf) snimiti=opnemen (film, muziek) (pf) spajati=verbinden, meedoen (impf) spojiti =verbinden, meedoen (pf) spašavati=redden (impf) spastiti=redden (pf) spoj=kruising, verbinding spuštati=verlagen (impf) spustiti=verlagen (pf) sredina=midden (znw) srednji=midden- (bnw) sretati=tegenkomen (impf) sresti=tegenkomen (pf) stablo=boom stalno=voortdurend stanje=situatie stavljati=plaatsen, zetten (impf) staviti=plaatsen, zetten (pf) strah=angst strah je ga =hij is bang stranac=vreemdeling strast=passie (vr) stroj=machine strpljiv=geduldig stručnjak=expert stup=pilaar stvarati=creëren, maken (impf) stvoriti=creëren, maken (pf) sudjelovati=deelnemen suša=droogte sukob=conflict sumnjati=verdenken (impf) posumnjati=verdenken (pf) sumnjiv=verdacht sumrak=schemering svila=zijde (stof) svlačiti=uitkleden (impf) svući=uitkleden (pf) šala=grap (š-) šaliti se=een grap maken šapa=poot šaptati=fluisteren (impf) šapnuti=fluisteren (pf) šator=tent šav=naad šetati=wandelen (impf) prošetati=wandelen (pf) šibica=lucifer šiljak=pin, spike širiti=verspreiden (impf) raširiti=verspreiden (pf) šišmiš=vleermuis šivati=naaien (impf) sašiti=naaien (pf) škakljati=kietelen (impf) poškakljati=kietelen (pf) šlapa=slof šofer=chauffeur štakor=rat štap=stok štedjeti=sparen (impf) uštedjeti=sparen (pf) šteta=schade štetan=schadelijk zaštititi=beschermen (pf) šupalj=hol (bnw) šutjeti=stil zijn (impf) zašutjeti=stil zijn (pf) šutnja=stilte tajan=geheim (bnw) tama=duisternis tanak=dun (niet voor personen) tava=pan, koekenpan tečaj=cursus, koers teći=stromen tekuć=vloeibaar tekućina=vloeistof teži=moeilijker teškoća=moeilijkheid tijesan=krap, te klein tijesto=deeg tlo=aarde, grond točiti=gieten (impf) natočiti=gieten (pf) točnost=precisie tok=stroom tonuti=zinken (impf) potonuti=zinken (pf) topiti=smelten (impf) otopiti=smelten (pf) trag=route trajan=blijvend trajanje=duur, speelduur traka=streep, band trenirka=trainingspak trenutno=momenteel tresti=schudden (impf) stresti =schudden (pf) trka=race trljati=wrijven (impf) protrljati=wrijven (pf) trošak=uitgave (geld) trošiti=uitgeven (geld) (impf) potrošiti=uitgeven (geld) (pf) trud=hard werk, inspanning trudan=zwanger trudnoća=zwangerschap truditi se=hard werken (impf) potruditi se=hard werken (pf) truo=rot tući=slaan (vechten met) (impf) istući=slaan (vechten met) (pf) tuga=verdriet tvornica=fabriek tvrditi da=stellen dat... ubijati=vermoorden (impf) ubiti=vermoorden (pf) ubojica=moordenaar ubojstvo=moord udavati se=trouwen (v) (impf) udati se=trouwen (v) (pf) udarac=klap, slag, schop udarati=raken, slaan (impf) udariti=raken, slaan (pf) udžbenik=schoolboek ujna=tante (vrouw broer moeder) ukraden=gestolen uloga=rol umarati=vermoeien (impf) umoriti=vermoeien (pf) umirati=sterven (impf) umrijeti=sterven (pf) umirovljenik=gepensioneerde umjesto=in plaats van umor=vermoeidheid uništavati=verwoesten (impf) uništiti=verwoesten (pf) uporan=volhardend upotrebljivati=gebruiken (impf) upotrijebiti=gebruiken (pf) urar=klokkenmaker uredan=tijdig uređaj=apparaat uređivati=sorteren (impf) urediti=sorteren (pf) uspijevati=succes hebben met (impf) uspjeti=succes hebben met (pf) uspješan=succesvol usput=by the way usred=in het midden, middenin (+G) ustajati=opstaan (impf) ustati=opstaan (pf) usuđivati se=durven (impf) usuditi se=durven (pf) usvajati=adopteren (impf) usvojiti=adopteren (pf) utjecaj=invloed utroba=darmen (ev) uvjet=staat, conditie uvjeravati=overtuigen (impf) uvjeriti=overtuigen (pf) uz=bij, naast (+G) uzak=krap, smal uzalud=tevergeefs uzbuđivati se=enthousiast raken (impf) uzbuditi se=enthousiast raken (pf) uzbuđen=enthousiast uzrok=oorzaak užitak=genoegen, pleasure uživati u...=genieten van vaditi=eruit halen (impf) izvaditi=eruit halen (pf) vaga=schaal, weegschaal valjda=hopelijk van=uit, naar buiten vani=uit, buiten varati=bedriegen (impf) prevariti=bedriegen (pf) vagati=wegen veličina=grootte, maat veseliti se=uitkijken naar (impf) razveseliti se=uitkijken naar (pf) veza=link, verbinding vezati=verbinden (impf) zavezati=verbinden (pf) vidik=(uit)zicht visina=hoogte vječan=eeuwig vjeran=trouw vjernost=loyaliteit vjernik=gelovige vješati=hangen (impf) objesiti=hangen (pf) vješt=vaardig vještina=vaardigheid vjetrovit=winderig vlada=kabinet, regering vladati=heersen (over I) (impf) zavladati=heersen (over I) (pf) vladati se=zich gedragen (impf) zavladati se=zich gedragen (pf) vlast=regel (II) vođa=leider vrag=duivel vrijedan=waardevol vrijednost=waarde vrijediti=waard zijn, geldig zijn vrsta=soort vuna=wol zabijati gol=scoren (impf) zabiti gol=scoren (pf) zabrana=ban zabranjivati=verbieden (impf) zabraniti=verbiden (pf) začas=snel, binnenkort začin=kruid zadržavati=behouden (impf) zadržiti=behouden (pf) zagrljaj=knuffel, kus zahod=toilet zahtijevati=verzoeken, verlangen van zahtjev=verzoek zahvaljivati=bedanken (impf) zahvaliti=bedanken (pf) zajednički=gezamenlijk zaključavati=op slot doen (impf) zaključati=op slot doen (pf) zaključak=conclusie zaključivati=concluderen (impf) zaključiti=concluderen (pf) zakon=wet zaljev=baai zamatati=binden (impf) zamotati=binden (pf) zao=kwaad, gemeen zapovijed=commando, bevel zapravo=onverwacht zarada=winst, profit zarađivati=verdienen (impf) zaraditi=verdienen (pf) zastava=vlag zaustavljati=stoppen (impf) zaustaviti=stoppen (pf) zauzimati=bezetten (impf) zauzeti=bezetten (pf) zauzet=bezet završavati=afmaken, finishen (impf) završiti=afmaken, finishen (pf) zet=schoonzoon zlo=het kwaad (znw) zločest=stout značiti=betekenen značenje=betekenis znanje=kennis znanost=wetenschap zreo=rijp žaba=kikker žaliti=spijt hebben žaliti se=klagen žarulja=peertje, lamp željezo=ijzer ženiti se=trouwen (m) (impf) oženiti se=trouwen (m) (pf) žica=draad Židov=Jood žito=graan živac=zenuw žvakati=kauwen (impf) sažvakati=kauwen (pf) zapušten=verlaten, verwilderd oronuo (oronul-)=gammel posve=helemaal (p-) doista=werkelijk, inderdaad zgodan=fijn, aangenaam tjerati=opdragen, leiden tot/naar (t-) upravo=precies, net (als) prisiljavati=opdragen (p-) prohtjeti=liever hebben seliti se=verhuizen kolijevka=wieg silan=krachtig, sterk silovit vjetar=harde wind izdržati=ondergaan, (het) uithouden kriomice=stiekem sasvim=helemaal (s-) dok=totdat trag=spoor na kopno=aan land urođenik=inboorling običavati=gewend zijn ručnik=handdoek vrečica=tasje (boodschappen) razlika=verschil napojnica=fooi džeparac=zakgeld po kiši=in de regen prabaka=overgrootmoeder pradjed=overgrootvader ljama=lama rak=krab koza=geit sova=uil deva=kameel vuk=wolf plašljiv=schuw tvrdoglav=koppig zmaj=draak sličiti=lijken op spužva=spons lisice=handboeien suncobran=parasol padobran=parachute napredovati=vooruit gaan prepisivati =overschrijven, voorschrijven (impf) prepisati=overschrijven, voorschrijven (pf) psovati (psuje)=zweren nekretnine=vastgoed (mv) na uzorku od=op een schaal van neznatan=licht, bescheiden, onbeduidend porast=groei na godišnjoj razinu=in de periode van een jaar šiljilo=puntenslijper šiljiti (impf)=slijpen šiljak=punt (van een potlood, speer) čačkalica=tandenstoker vješalica=kleerhanger privjesak=sleutelhanger koplje=speer oporavak=herstel tržište=markt (economie) podatak=feit govori i podatak da=gezien het feit dat u odnosu da=in vergelijking met mramor=marmer hrast=eik štipavac=schorpioen plamenac=flamingo deblo=boomstam, stam slagalica=puzzel zvučnik=luidspreker truba=trompet zoološki vrt=dierentuin slušalice=koptelefoon kockica=dobbelsteen plaća=salaris pijetao=haan lubanja=schedel rebro=rib pokretne stube=roltrap stiskati=(in)drukken (impf) stisnuti=(in)drukken (pf) stiskati se=krimpen (impf) stisnuti se=krimpen (pf) sakrivati=verbergen (impf) sakriti=verbergen (pf) cvrčak=krekel pitati se=zich afvragen štipati=knijpen (impf) štipnuti=knijpen (pf) klimati glavom=knikken šestar=passer petla=veter bijes=woede bijesan=woedend duhovit=grappig (persoon) prijateljski raspoložen=vriendelijk (gestemd) uporan=vasthoudend materinski jezik=moedertaal progovoriti=beginnen met praten ogovarati=roddelen pregovarati=onderhandelen (impf) pregovoriti=onderhandelen (pf) cjenkati se=onderhandelen (prijs), afdingen prigovarati =tegenspreken (impf) prigovoriti=tegenspreken (pf) izgovarati=uitspreken (impf) izgovoriti=uitspreken (pf) izgovarati se=excuses aanvoeren (impf) izgovoriti se=excuses aanvoeren (pf) zagovarati=aanbevelen (impf) (z-) zagovoriti=aanbevelen (pf) (z-) predstavljati=vertegenwoordigen baština=erfgoed spadati=horen bij, naar beneden vallen prisutan=huidig nagovarati=inpraten op (impf) nagovoriti=inpraten op (pf) odgovoriti=uit het hoofd praten odgovornost=verantwoordelijkheid snositi odgovornost=verantwoordelijkheid dragen umorstvo=moord (II) pogodan=passend, goed (subjectief) tuđi=iemand anders zijn... vlastiti=eigen pojedinost=detail (p-) prepričavati=doorvertellen poglavlje=hoofdstuk opisivati=omschrijven odati tajnu=een geheim prijsgeven poticaj=impuls poticati=in beweging zetten (impf) potaknuti=in beweging zetten (pf) um=geest razum=ratio oblikovati=vormen oprečan=tegenovergesteld zauzimati se=strijden voor poslodavac=medewerker, werknemer (p-) zaposlenik=medewerker, werknemer (z-) redovito=regelmatig krhak=fragiel srž=essentie sramota=schaamte primijetiti=constateren, zien kupe (m)=coupé biti od riječi=zich aan zijn woord houden usavršavati=perfectioneren poučavati=lesgeven pohađati tečaj=een cursus volgen dići=optillen (impf) dignuti=optillen (pf) časna riječ!=beloofd! držati nekoga za riječ=iemand aan zijn woord houden stupanj=niveau sposobnost=competentie staklenka=glazen pot čistač=schoonmaker sako (m)=jasje (van pak) spustiti=omlaag zetten hodočašće=bedevaart natuknica=aantekening članak=artikel uhititi=achtervolgen tugovati=treuren basna=sage tiskati=printen pismo=schrift (taalkundig) osvajati=winnen, veroveren voditi u šetnju=uitlaten (hond) isprazniti=legen, leeg maken kralježnica=ruggengraat govoriti tečno=vloeiend spreken osobito=in het bijzonder stjecati=krijgen, verdienen (impf) steći=krijgen, verdienen (pf) steći prijatelje=vrienden maken mio, mil-=aardig svrha=functie odnosno=respectievelijk iseljenik=emigrant izlet=excursie razdoblje=tijdperk, periode različit=verschillend, verscheiden usmeni=mondeling pismeni=schriftelijk želudac=maag privlačiti=zin hebben in pivo me privlače=ik heb zin in bier majstor=klusjesman četkica za zube=tandenborstel dionice=aandelen burza=beurs mučiti=last hebben van opisivati=omschrijven (impf) opisati=omschrijven (pf) zapisivati=opschrijven (impf) zapisati=opschrijven (pf) ispisivati=uitschrijven (impf) ispisati=uitschrijven (pf) ispisivati se=zich uitschrijven (als lid) (impf) ispisati se=zich uitschrijven (als lid) (pf) dopisivati=toevoegen, erbij schrijven (impf) dopisati=toevoegen, erbij schrijven (pf) potpisivati=ondertekenen (impf) potpisati=ondertekenen (pf) prepisivati=overschrijven, afkijken (impf) prepisati=overschrijven, afkijken (pf) upisivati se=zich inschrijven (impf) upisati se=zich inschrijven (pf) pretplatiti se na=zich abonneren op sastavak=essay, tekst čim=wanneer, meteen als rukopis=handschrift javljati se=contacteren (impf) javiti se=contacteren (pf) umivati=gezicht wassen sitnica=onbelangrijk detail navikavati se na=wennen aan (impf) naviknuti se na=wennen aan (pf) opljačkati=beroven flaut=fluit sloboda=vrijheid sloboda govora=vrijheid van meningsuiting klima=klimaat poštovanje=respect okoliš=milieu izraz=uitdrukking ljudska prava=mensenrechten prosjak=bedelaar prositi=bedelen mirovina=pensioen porez=belasting običaj=gewoonte nasuprot=tegenover unatoč=ondanks (6 letters) usprkos=ondanks (7 letters) tjestenina=pasta 50 posto=50 procent prosjek=gemiddelde u prosjeku=gemiddeld odoljivati=weerstaan (impf) odoljeti=weerstaan (pf) približavati se=naderen (impf) približiti se=naderen (pf) smetati=storen, zich ergeren (+D) škoditi=schaden osvetiti se=zich revancheren, vergelden frizura=kapsel dosaditi=vervelen ovan=ram jarac=steenbok jastreb=havik skladatelj=componist zamišljati=zich inbeelden (impf) zamisliti=zich inbeelden (pf) zamjerati=bekritiseren, aanstoot nemen (impf) zamjeriti=bekritiseren, aanstoot nemen (pf) položiti=leggen polagati jaja=eieren leggen noj=struisvogel kljun=snavel kostur=skelet poglavito=hoofdzakelijk ptičji=vogel- (bnw) pridjev=bijvoeglijk naamwoord imenica=zelfstandig naamwoord pjevica=zangvogel vrana=kraai razina mora=zeeniveau na polju...=op het gebied van nasip=dijk strpljenje=geduld uvrijediti=beledigen otpad=afval javan=openbaar razdvajati otpada=afval scheiden limenka=blikje radionica=workshop crtani film=tekenfilm zarada=winst primanja=salaris (mv) kupovna moć=koopkracht poskupljivati=duurder worden (impf) poskupjeti=duurder worden (pf) pojeftiniti=goedkoper worden režije=vaste lasten (huurhuis) odreći se=zich ontzeggen, zich onthouden van budžet=budget PDV=BTW obogatiti se=zich verrijken živjeti kao bubreg u loju=comfortabel leven ovisnost=afhankelijkheid, verslaving ovisiti o=afhankelijk zijn van, verslaafd zijn aan sastojak=bestanddeel srednja klasa=middenklasse porezna olakšica=belastingaftrek ustav=grondwet zastupnik=vertegenwoordiger, parlementariër održati se=plaatsvinden, gehouden worden održati=organiseren, behouden izborna jedinica=kiesdistrict glas=stem (ook verkiezingen) stranka=politieke partij kukac=insect obli=rond uglat=hoekig glina=klei (natuurlijk) glinamol=klei (bewerkt) pri kraju=bijna klaar treba mi=ik heb nodig pregledavati=nakijken, controleren (impf) pregledati=nakijken, controleren (pf) razgledavati=bekijken, rondkijken (impf) razgledati=bekijken, rondkijken (pf) ugledati=tegenkomen, tegen het lijf lopen zagledavati se=zich focussen op (impf) zagledati se=zich focussen op (pf) nadgledati=controleren, overzien dalekozor=verrekijker kit=walvis primjećivati=opmerken (impf) primjetiti=opmerken (pf) zacrveniti=blozen ocjena=cijfer (school) sapunica=soapserie kokice=popcorn predstaviti se=zich presenteren aan (pf) predstavljati se=zich presenteren aan (impf) poletjeti=wegvliegen sletjeti=landen (vliegtuig) zašutjeti=stil worden doživjeti=ervaren (werkwoord) preživjeti=overleven podržati=ondersteunen častiti=trakteren kupaći kostim=badpak ogladnjeti=honger krijgen ostarjeti=ouder worden vrtjeti se=duizelig zijn blizanci=tweelingen otisak prsta=vingerafdruk izum=uitvinding izumiti=uitvinden izumitelj=uitvinder otkriće=ontdekking društve znanosti=sociale wetenschappen znanstvenik=wetenschapper prilika=kans gostoljubivost=gastvrijheid samoobrana=zelfverdediging kućanski uređaj=keukenapparaat cjediljka=zeef perilica za suđe=afwasmachine kuhalo za vodu=waterkoker parni stroj=stoommachine dojam=indruk, impressie zloupotreba=misbruik zavist=jaloezie posljedica=gevolg pokus=experiment istraživanje=research vijest=nieuws, bericht zadiviti=verrukken, 'to amaze' pamet=slimheid oduševljenje=enthousiasme oduševljen=enthousiast posvađati se=ruzie maken nekad davno=lang geleden ponašati se=zich gedragen (impf) oponašati se=zich gedragen (pf) ponašanje=gedrag novinarstvo=journalistiek životopis=C.V. dodjeljivati=uitreiken lajati=blaffen prestajati=stoppen met stizati=vertrekken (impf) vezice=veters izazvati=uitdagen predavati=doorgeven, dicteren jedan drugi=elkaar prednost=voorrang s desna=van rechts pomisliti na=(kort) denken aan izmisliti=bedenken, creëren Stvortelj=Schepper (God) stvaratelj=creatieveling umisliti=zich inbeelden (negatief) umisliti se=het hoog in de bol hebben zamisliti=zich inbeelden (positief) zamisliti se=overdenken ne računa se=dat telt niet dizati ruku=hand opsteken uticaj=invloed uticati=beïnvloeden samostalnost=onafhankelijkheid samostalan=onafhankelijk što je ti?=wat is er met je? pogibati=sterven, sneuvelen (ongeluk, strijd, impf) poginuti=sterven, sneuvelen (ongeluk, strijd, pf) isprika=excuus, smoesje sokovnik=sinaasappelpers uvod=introductie klokan=kangoeroe onečistiti=vervuilen onečišćenje=vervuiling područje=regio, gebied ustupiti=weggeven presijecati=in tweeen delen poluotok=schiereiland bod=punt (score) mediji=media lutrija=loterij utemeljitelj=oprichter utemeljivati=oprichten (impf) utemeljiti=oprichten (pf) optuživati za=beschuldigen van (impf) optužiti za=beschuldigen van (pf) ostali=overige ostali=anderen prikazati=presenteren, laten zien špilja=grot tobolac=buidel dvojba=dilemma opis=beschrijving pogoditi=raden kovrčava kosa=krullend haar ravna kosa=steil haar valovita kosa=haar met een slag stas=postuur pospanost=slaperigheid najesti se=(te) veel eten kopriva=brandnetel zaželjeti se=zich wensen, missen nagledati se=uitgekeken zijn načekati se=klaar zijn met wachten dosađujem se=ik verveel me istraživati=onderzoeken obradovati se=blij zijn met lijepa kao slika=prachtig (als een foto) pjesma=gedicht stih=dichtregel strofa=strofe rimovati se=rijmen rima=rijm lik=personage koncertna dvorana=concerthal učionica=leslokaal plesati kako netko svira=onder de plak zitten desetljeća=decennium crtač=tekenaar razvijati se=zich ontwikkelen (impf) razviti se =zich ontwikkelen (pf) usamljen=eenzaam uzorak=patroon vožnja=rit pravilo=regel (afspraak) ludovati=gek zijn op, gek doen svađa=ruzie smrznut=bevroren svjetski prvak=wereldkampioen svjetska prvakinja=wereldkampioene skakavac=sprinkhaan maramica=tissue nezaposlen=werkloos odraditi=(werk) inhalen, afmaken razraditi=uitwerken preraditi=bijstellen razvoditi se=scheiden (huwelijk) (impf) razvesti se=scheiden (huwelijk) (pf) što se tiče=als het gaat om... +G rjeđe=zeldzamer nadimak=bijnaam vitak=goedgefiguurd, fit usporediti=vergelijken (pf) uspoređivati=vergelijken (impf) umjetan=kunstmatig zagađen=vervuild naseljen=dichtbevolkt staromodan=ouderwets uobičajen=gewoon blag=mild (eten) glavna uloga=hoofdrol šogor=zwager šogorica=schoonzus rukovati se=de hand schudden raspravljati se=discussiëren (impf) raspraviti se=discussiëren (pf) sladunjav=zoetsappig rekao bih=ik zou zeggen jednako lijep=even mooi dob=leeftijd (vr) predak=voorouder potomak=nakomeling marljiv=gemotiveerd šanka=bar sup=gier spominjati=noemen (impf) spominuti=noemen (pf) gurnuti=duwen (pf) jazavac=das (dier) močvara=moeras pogotovo=vooral uredan=netjes neuredan=slordig slama=stro sisavac=zoogdier zaštićen=beschermd rt=kaap, klif vidra=otter pucati=breken, exploderen (impf) puknuti=breken, exploderen (pf) u formi=in vorm praznovjerje=bijgeloof mislilac=denker saznati=te weten komen stav=houding slikarstvo=schilderkunst kiparstvo=beeldhouwkunst primijeniti=in de praktijk brengen likovna umjetnost=beeldende kunst povijesan=historisch lepeza=waaier umjetničko djelo=kunstwerk zbirka=verzameling radi =om te... (+G) oholost=arrogantie osloboditi se=zich ontdoen van čuvati se=oppassen voor utapati se=verdrinken (impf) utopiti se=verdrinken (pf) predavanje=les volja=wil, 'humeur' zijevati=gapen (impf) zijevnuti=gapen (pf) povjesničar=historicus sporan=betwist činjenica=feit (geen getal) namjera im je bila=zij hadden de intentie bez okolišanja=hemelsbreed domisliti=zich bedenken hrđa=roest hrđati=roesten (impf) zahrđati=roesten (pf) temelj=fundament temeljni=fundamenteel sportska grana=tak van sport obuhvaćati=behoren tot, bevatten (impf) obuhvatiti=behoren tot, bevatten (pf) kraljica sportova=de moeder aller sporten snaga=kracht odlikovati se=zich kenmerken sklad=harmonie s vremenskim uvjetima=in de loop der tijd sport na otvorenom=buitensport borilište=strijdplaats eliptičan=ovaal staza=baan (atletiek) duljina=lengte zaletište=aanloop skok u dalj=verspringen skok u vis=hoogspringen skok s metkom=polsstokspringen ovisan=afhankelijk biti opremljen=uitgerust zijn met (+I) prepona=horde troskok=hinkstapsprong kladivo=slingerkogel višeboj=meerkamp sedmoboj=zevenkamp desetoboj=tienkamp dvadesetoboj=twintigkamp srednje pruge=middenafstanden štafete=estafette vrhunac=hoogtepunt, top odbojka=volleybal stolni tenis=tafeltennis veslati=roeien sanjkati=sleeën hrvati=worstelen
Ingezonden op 26-06-2016 - 4412x bekeken.
Laatst bijgewerkt:
25-07-2017
.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!